Hoofdstuk 27

 

 

 

Het lichaam werd aan het eind van de week vrijgegeven, en de begrafenis vond donderdagmiddag om twee uur plaats met een dienst aan het graf. Het was prachtig weer, wolkeloos en warm, een van die late winterdagen waarop het leek alsof het voorjaar echt voor de deur stond.

De dag ervoor was Sarah naar het winkelcentrum gegaan om een zwarte jurk en een jasje te kopen, en het was zo zacht dat ze er niet eens een overjas over aangetrokken had. Maar in de schaduw was het koud, en ze betrapte zichzelf erop dat ze stond te rillen bij elke windvlaag.

Uiteindelijk was het toch Tim Mason die de uitvaartdienst verzorgde. Sarah kreeg er niet veel van mee, want ze ging in haar eigen droomwereld op, tot ze hem hoorde zeggen: ‘…en laat zijn dochter Sarah achter.’ Toen keek ze op. Een fractie van een seconde ontmoetten haar ogen die van Tim Mason voor zij ze neersloeg.

Haar blik dwaalde af naar het rijtje grafstenen waar ze bij stonden. Haar moeder, haar zus en nu haar vader. Iedereen dood, behalve zij.

In de zon, een beetje afzijdig van de anderen, stond Curtis, en toen Sarah naar hem keek, zag ze hem knielen naast Rachels graf, zijn hand onder zijn kin, net zo diep in gedachten verzonken als Sarah net was geweest.

Toen hij opkeek, werd Sarah onverwacht getroffen door zijn bedroefde blik, door zijn zelfverzekerde houding die continu in gevecht leek te zijn met iets uit zijn verleden wat hem nog steeds dreef, wat hem vormde. Ze moest weer denken aan wat hij tegen haar had gezegd in de auto, die keer dat hij haar had thuisgebracht na het bezoek aan haar vader in het ziekenhuis. Als je één klein dingetje anders had gedaan, was je iemand anders geworden.

Wat was dat moment voor haar? Wanneer was zij iemand anders geworden?

Huiverend keek ze naar haar vaders doodskist en vroeg zich af hoe zijn laatste momenten eruitgezien hadden. Wie hij gezien had toen hij vocht voor zijn laatste adem. En ze dacht aan wat híj tegen haar had gezegd.

Jij hebt het gedaan. Jij was het.

Was hij zijn graf in gegaan met het idee dat zij de moordenaar was? En haar moeder ook?

Sarah keek op naar de hemel, die zich blauw en wolkeloos boven haar uitstrekte. Desondanks had ze het gevoel dat de schemer hen alweer besloop. Het zonlicht dat door de bomen viel had zijn warmte verloren. De schaduwen begonnen langer te worden.

Om zich heen kijkend vroeg ze zich af of achter een van deze gezichten de moordenaar schuilging.

Of ging de moordenaar schuil achter het gezicht dat haar aankeek als ze in de spiegel keek?

Sean, dacht ze, help me in godsnaam dit allemaal uit te zoeken.

Maar Sean had zijn eigen zorgen op dit moment, om over zijn twijfels aan haar maar te zwijgen. Hij was teruggegaan naar New Orleans, en ze had hem sindsdien niet meer gezien.

Terwijl de woorden van de priester doorkabbelden, keerde Sarahs blik weer terug naar de kist van haar vader, en ze voelde een lang vergeten herinnering opborrelen, vervaagd door alles wat er in de tussenliggende jaren was gebeurd.

Ze kon niet ouder dan een jaar of vier zijn geweest. Ze lag in bed, klaarwakker, en luisterde naar een vreemd geluid in de kamer naast haar, de kamer van Rachel…

 

Sarah kwam uit bed en deed haar slaapkamerdeur open. In de gang klonk het geluid harder. Op haar blote voeten stapte ze naar Rachels kamer. Pal voor de deur bleef ze staan.

Het was een akelig geluid. Ze wist niet wat het was en wilde mama wakker maken, maar ze wist wel beter. Haar vader zou boos worden, en ze was altijd zo bang voor hem als hij boos was.

Na een tijdje hield het geluid op en toen hoorde ze haar vaders stem, zo zacht dat ze niet kon verstaan wat hij zei.

Ze wilde zich omdraaien en wegrennen voor hij haar zou betrappen. Dat zou hij niet goed vinden, dat ze in de gang stond. ’s Avonds mocht ze haar kamer niet uit.

Niet uitkomen. Niet vertellen.

De waarschuwing fluisterde door Sarahs hoofd.

De deur ging open, en ze kon Rachels kamer in kijken. Haar zus lag op haar zij, roerloos… Ze huilde niet, ze lag daar alleen maar.

Haar vader kwam de kamer uit en toen zag hij Sarah in de gang staan. Voor hij iets kon zeggen, draaide ze zich om een schoot als een haas haar kamer in, dook in bed en trok de dekens over haar hoofd.

Alsof dat haar kon beschermen.

Ze hoorde zijn voetstappen in de gang… Voor haar kamer bleef hij even staan. Toen stond hij naast haar bed. Hij trok de dekens van haar af en sleurde haar aan een arm het bed uit.

‘Brutale aap. Je bezorgt me niks dan ellende, vanaf het moment dat je geboren bent,’ zei hij met kille, boze stem. Een stem waar Sarah vanzelf van ging fluisteren.

‘Sorry, papa.’

‘Noem me niet zo. Ik word er misselijk van als je dat zegt. Ik ben je papa niet, begrepen? Voor mij ben je niets meer en niets minder dan een vergissing.’

Ze probeerde weg te komen maar hij liet haar niet los.

‘Wat heb ik je gezegd over je kamer uit komen ’s nachts? Nou?’

‘Dat het niet mag,’ fluisterde ze.

‘Als je het nog een keer doet, moet je eens zien hoe snel ik van jou af weet te komen. Ik had je al jaren geleden weg moeten sturen, naar een plek waar meisjes als jij thuishoren.’

Sarah wist wat hij bedoelde. Daar had hij het al eens eerder over gehad. Hij zou haar naar een tehuis voor slechte meisjes sturen. Een tehuis waar ze je in een donkere kamer opsloten waar je nooit meer uit mocht. Daar wilde ze niet heen. En ze wilde mama en Rachel niet kwijt.

‘Ik hou niet van het donker,’ fluisterde ze.

‘Dan moet je je mond houden,’ zei hij. Zijn vingers prikten in haar armen.

 

Sarah was naar de andere kant van de begraafplaats gelopen en had een bankje gevonden waar ze even alleen kon zijn. Terwijl ze haar jasje om zich heen trok tegen de kou, bestudeerde ze een paar kardinaalvinken die van tak tot tak hipten in een magnolia. De herinnering had haar behoorlijk van haar stuk gebracht.

Voor haar verscheen een schaduw en ze keek verrast op.

‘Je ziet eruit als een vrouw die aan het eind van haar Latijn is,’ zei Curtis, terwijl hij naast haar kwam zitten.

‘Goh, waar zie je dat aan?’

‘Dat je liever in het gezelschap van de doden dan de levenden verkeert, zegt al heel wat.’

‘De doden kunnen je niets doen,’ zei Sarah.

‘Dat is waar.’

Ze staarde naar haar schoenen. Die waren een beetje te hoog en een beetje te krap. Nu pas merkte ze hoe zeer haar voeten deden. Ze bukte zich en trok haar schoenen uit.

‘Je weet toch wel dat het hartje winter is?’ vroeg Curtis. ‘Eigenlijk zou ik je moeten waarschuwen dat je doodziek kunt worden, maar dat is wel een heel flauwe grap op dit moment.’

‘Ja,’ beaamde Sarah. ‘En bovendien moet je als dokter beter weten. Zelfs ik weet dat je niet verkouden wordt door de kou maar door een of andere bacterie. En dat terwijl ik altijd de slome was, weet je nog?’

‘Je bent nooit sloom geweest.’

Iets in zijn stem deed haar opkijken. In de schaduw van de magnolia leken zijn ogen, die over de grafstenen rondom hen gingen, donkerder. ‘Je was hartstikke slim. Veel slimmer dan alle andere mensen die ik kende. Je nam de dingen niet alleen waar, je zag ze ook echt. Je keek niet alleen naar mensen, je bestudeerde ze. Daarom waren die portretten van jou ook zo eng. Op de een of andere manier leek je dwars door mensen heen te kunnen kijken, dingen te zien die ze liever niet wilden laten zien. En die eigenschappen vergrootte je zo uit dat het groteske karikaturen werden.’

‘Zo heb ik jou nooit getekend,’ zei ze.

‘Goddank niet, nee.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Ik vind het vervelend om dit zo af te moeten kappen, maar ik had oma beloofd dat ik haar zou helpen vanmiddag.’

‘Daar hebben we mensen voor ingehuurd. Ze hoeft geen vinger uit te steken.’

‘Denk je dat ze haar keuken zomaar aan vreemden overlaat?’

Ze trok een grimas. ‘Daar zit wat in.’

‘Wil je meerijden?’

‘Nee, dank je. Ik blijf liever nog even zitten. Ik ben niet in de stemming voor al die mensen. De helft denkt dat ik mijn vader heb vermoord om zijn geld. De andere helft…’ Ze huiverde. ‘God mag weten wat die denken. Ik haat al dat stiekeme gefluister. Die lange, speculatieve blikken.’

‘Sinds wanneer trek jij je iets aan van wat andere mensen denken?’

‘Ik trek me iets aan van wat de politie denkt,’ zei ze. ‘Ik sta niet te juichen bij het idee dat sommige mensen denken dat ik een moordenaar ben.’

‘Zoals je vader, bijvoorbeeld?’

De vraag was zacht gesteld, maar kwam hard aan bij Sarah. Met een ruk draaide ze zich naar Curtis om maar ze zei niets, keek hem alleen zwijgend aan.

‘Laatst in het ziekenhuis hoorde ik waar jullie het over hadden,’ zei hij. ‘Het was niet mijn bedoeling om jullie af te luisteren maar die ouwe deed niet erg zijn best om zacht te praten.’

‘Geen wonder dat de politie zo geïnteresseerd in mij is.’

‘Ik heb ze niets verteld. En ik denk niet dat iemand anders het zo letterlijk heeft kunnen verstaan. Wel dat er werd geschreeuwd, maar niet wat er werd gezegd.’

‘Waarom heb je de politie niet verteld wat je hebt gehoord?’

‘Omdat ik niet denk dat jij iets met zijn dood te maken hebt. En zelfs al dacht ik dat wel…’ Hij maakte zijn zin niet af en haalde zijn schouders op. ‘Het was zijn verdiende loon.’

‘Ik weet wat hij met haar heeft gedaan,’ zei Sarah zacht. ‘Net, tijdens de dienst, kwam er ineens een herinnering naar boven. Op een avond zag ik hem uit Rachels kamer komen. Hij dreigde dat hij me weg zou sturen als ik iemand vertelde wat ik had gezien.’

Een harde windvlaag blies dorre bladeren over de graven. De vinken scharrelden nu op de grond en pikten af en toe in de aarde.

‘Het ging door, hè? Er kwam geen einde aan – tot ze doodging.’

Curtis sloot zijn ogen. ‘Tegenover mij heeft ze het nooit toegegeven, maar ik vermoedde wel wat. Zeker toen ze zwanger was.’

Sarahs maag kwam in opstand. ‘O, god.’

‘Dat wilde ze ook niet toegeven, trouwens, maar ze kon het voor mij niet verbergen. Ik probeerde haar over te halen om samen met mij weg te lopen. Bijna had ik haar zover, tenminste dat maakte ik mezelf wijs, en toen werd ze vermoord.’

‘Wist mijn vader dat ze zwanger was?’

‘Dat weet ik niet.’

‘Curtis, denk je dat hij iets met haar dood te maken kan hebben gehad?’

‘Dat heb ik me ook afgevraagd, maar ik denk het niet. Hij was dol op haar. Geobsedeerd door haar. Maar ik geloof niet dat hij haar van het leven heeft beroofd. Als ik dat had gedacht, dan had ik hem jaren geleden al eigenhandig omgebracht.’

Sarah rilde. ‘Ik heb me altijd afgevraagd waarom hij niet van mij hield. Nu ben ik er blij om.’

‘Je weet toch waarom hij niet van je kon houden, hè?’

‘Wist jij het ook?’ vroeg ze zachtjes.

‘Ik kon het wel raden. Je leek helemaal niet op Rachel. Zij was zo blond en dan jij met die donkere bos haar. En op een dag zag ik –’

‘Wat?’

‘Ik zag je en ik begreep het.’

‘Grappig,’ zei Sarah. ‘Mijn hele leven heb ik niet geweten wie ik was. En nu heb ik voor het eerst het gevoel dat ik er misschien toch wel achter wil komen.’

Curtis glimlachte. ‘Misschien is de kerk een goede plek om te beginnen.’

Vragend keek Sarah op. ‘Probeer je me iets duidelijk te maken?’

‘Volgens mij weet je het al.’

 

Tegen de tijd dat Sarah opstond en terugliep over de begraafplaats, was iedereen al weg. Onderweg plukte ze twee rozen, die ze bij de graven van haar moeder en zus legde. Toen draaide ze zich om en volgde het stenen paadje naar het hek.

Het duurde nog zeker twee uur voor het zou gaan schemeren, maar de stoep lag in de schaduw van een rij hoge bomen. Ze kreeg het koud. Ze was moe en ze had nog geen honderd meter gelopen of ze had blaren op haar voeten van haar nieuwe schoenen. Ze rukte ze uit en liep met de schoenen in haar hand verder over de koude stoep.

Toen er een auto naast haar tot stilstand kwam, keek ze opgelucht op in de veronderstelling dat het Curtis zou zijn. Haar glimlach verdween toen ze een politieauto zag, waar Lukas Clay uit stapte.

Hij legde zijn arm op het dak van de auto en keek naar de schoenen in haar hand. ‘Alles goed?’

‘Prima. Ik loop gewoon naar huis vanaf de begraafplaats.’ Doelloos zwaaide ze met haar schoenen.

‘Wil je een lift?’

Ze aarzelde. ‘Dat hangt er helemaal vanaf.’

‘Waarvan?’

‘Was je naar mij op zoek of zag je me toevallig lopen?’

Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Maakt dat wat uit?’

‘Wel als die lift in de richting van het bureau gaat.’

‘Ik kom je niet arresteren, als je dat bedoelt. Ik bied alleen aan je even naar huis te brengen. Je ziet er zo zielig uit. Maar als je liever loopt…’

‘Nee, graag.’ Ze hobbelde naar de auto en stapte in. ‘Weet je zeker dat dit geen belangenverstrengeling is? Ik ben tenslotte nog steeds een verdachte, toch?’

‘Je thuis afzetten gaat niet te ver, lijkt me.’

Ze zwegen tot hij Sarahs straat in reed, waar ze al de auto’s nog voor het huis zag staan. ‘Stop!’ riep ze in paniek.

Verbaasd keek hij opzij.

‘Daar ga ik niet naar binnen.’ Ze kon niet het huis van haar vader binnen gaan en gezellig met de aanwezigen rouwen om zijn dood. Niet na die herinnering van daarnet.

‘Waar wil je dan heen?’

‘Ik weet niet. Als het maar niet hier is. Zet me maar ergens af in de stad. Ik bedenk wel wat tot iedereen weg is.’

‘Dat kan wel even duren.’

‘Maakt niet uit.’

Hij krabde aan zijn kin. ‘Goed, moet je horen. Ik moet nog een paar dingetjes doen. Je kunt wel met mij meegaan als je wilt?’

Ze draaide zich om. ‘Vind je dat niet vervelend?’

‘Nee. Maar ik moet buiten de stad zijn. Het zal wel even duren voor ik hier terug ben.’

‘Ik vind het prima.’

Over een tweebaansweg reden ze in zuidelijke richting tot ze kilometers van de stad verwijderd waren. Kilometers van alles verwijderd, dacht Sarah, toen Lukas een onverhard weggetje in draaide met heggetjes en naaldbomen aan beide kanten.

De weg liep dood in een eigen weg, waarvoor de auto een metalen veerooster over moest. Een paar minuten later stonden ze voor een wit houten huis op palen. Het huis had twee schoorstenen en een grote hordeur om op warme zomeravonden de insecten buiten te houden.

Op het dak lagen nieuwe pannen, en de luiken waren pas geschilderd, zag Sarah.

‘Is dit huis van jou?’ vroeg ze, toen ze uitstapten.

‘Ja, maar ik woon er niet. Ik woon in de stad. Hier kom ik om de zoveel weekenden om een beetje te klussen.’

‘Leuk huis,’ zei Sarah, om zich heen kijkend. ‘Maar wel geïsoleerd.’ Ze wreef over haar armen. Het werd frisser.

‘Kom binnen,’ zei hij. ‘Dan laat ik het je zien. Maar kijk uit waar je loopt. Ik doe van alles tegelijk en je weet nooit wanneer je een losse vloerplank of een verdwaalde hamer tegenkomt.’

Op de veranda stonden rieten schommelstoelen. ’s Zomers kon je hier vast lekker naar de vuurvliegjes zitten kijken.

Lukas deed de deur open en ze ging naar binnen. ‘Zo, dat was geen grapje, dat je alles tegelijk doet.’

Hij had het behang deels van de muur getrokken, een deel van het houtwerk geschilderd en de houten vloer deels vervangen. Niets was af.

‘Ik krijg de indruk dat jij je snel verveelt,’ zei Sarah.

‘Ach, je weet wat ze zeggen: ledigheid is des duivels oorkussen.’

Hij was hier heel anders, vond Sarah. Heel ontspannen.

‘Ga zitten. Ik zal kijken of ik iets te drinken voor ons kan vinden.’

De kamer rook naar zaagsel en verf. Die geur maakte weer een andere herinnering in Sarah wakker, van veel korter geleden. Ze moest ineens denken aan al die udjats die haar vanaf de muren aankeken. Maar daar was hier geen sprake van. Integendeel, zelfs. Aan de ene muur hing een kruis en aan een andere een reproductie van Het Laatste Avondmaal.

Toen Lukas met de drankjes uit de keuken terugkwam, stond Sarah een foto op de schoorsteen te bestuderen.

Hij hield twee koude biertjes in de lucht. ‘Glas of fles?’

‘Fles is prima.’ Terwijl hij de dopjes eraf draaide, keek zij weer naar de foto. ‘Is dit je moeder?’

‘Ja.’

‘Mooi is ze.’

‘Was. Ze is gestorven toen ik acht was. Hoe het komt weet ik niet, maar mijn herinneringen aan haar zijn nogal vaag.’ Hij overhandigde Sarah een van de flesjes. ‘Ik denk omdat ik dat makkelijker vond.’

Sarah zette de foto terug op de schoorsteenmantel en pakte een klein houten vogeltje op. ‘Heb jij dat gemaakt?’

‘Ach ja,’ zei hij. ‘Dat was vroeger een hobby van me, houtbewerken. Ik doe het al jaren niet meer. Vroeger schilderde ik ook nog wel eens wat, maar mijn moeder was een echte kunstenaar.’

‘Dat wist ik niet,’ zei Sarah. ‘Maar dit is erg mooi.’

Buiten werd getoeterd en Sarah keek naar het raam. ‘Verwacht je bezoek?’

‘Een bestelling,’ antwoordde hij. ‘In deze uithoek leveren ze alleen iets af als ervoor getekend wordt.’

Sarah liep met hem mee naar buiten en keek toe hoe hij met de bestuurder pallets vol hout uitlaadde. Toen hij even later weer de veranda op kwam, was ze in een van de rieten schommelstoelen gaan zitten.

‘Het is best koud buiten,’ zei hij. ‘Je had beter binnen kunnen wachten.’

‘Ik zit hier prima. Het is zo mooi. Als je in een stad woont, vergeet je soms hoe een echte zonsondergang eruitziet. Met zo’n uitzicht zou ik wel aan al die rust en stilte kunnen wennen.’

‘Ja,’ zei Lukas, terwijl zijn ogen de horizon afzochten. ‘Ik heb het altijd wel prettig gevonden dat het zo afgelegen ligt.’