Hoofdstuk 26
Toen Esme de volgende ochtend om zeven uur binnenkwam, verstopte Sarah het wapen onder haar ochtendjas en ging naar boven om te douchen. Suf van vermoeidheid kleedde ze zich langzaam uit, waste haar gezicht en poetste haar tanden zonder een blik in de spiegel te werpen.
Eenmaal onder de warme douche, kwam alles echter terug. De insluiper op zolder. De brute moord op haar vader.
Had iemand het speciaal op haar familie gemunt, en was zij nu aan de beurt?
Ze bleef lang onder de douche staan en toen ze eindelijk beneden kwam, zat Lukas Clay met Esme in de keuken. Hij draaide zich om en knikte. Zijn uniform was gestreken en zo te zien had hij zich net geschoren. Zijn blik bleef even op haar rusten.
‘Ik hoorde dat je vannacht had gebeld,’ zei hij. ‘Ik dacht dat het een goed idee zou zijn om bij daglicht de boel nog eens te inspecteren.’
‘Wat aardig,’ zei Sarah.
Esme stond met samengeperste lippen en een argwanende blik in haar ogen bij het aanrecht. Ze sloeg haar armen over elkaar en keek Sarah boos aan. ‘Hoezo, gebeld vannacht?’
‘Dat vertel ik je nog wel.’
‘Je vertelt het me nu meteen, Sarah June. Wat is er in hemelsnaam aan de hand? Waarom doe je zo geheimzinnig?’
‘Ik dacht dat ik vannacht iets op zolder hoorde,’ zei Sarah. ‘Ik raakte in paniek en belde de politie, maar ze hebben niets gevonden. Misschien waren het eekhoorns.’
‘Waarom heb je mij niet gebeld?’ vroeg Esme. ‘Ik kan hier toch veel sneller zijn dan de politie?’
Een vrouw van zeventig die mij te hulp komt, dacht Sarah. Ze stelde het zich helemaal voor. Esme in haar ochtendjas en op haar slippers die de indringer te lijf ging met de windbuks die ze gebruikte om zwerfhonden te verjagen. Ondanks haar vermoeidheid glimlachte ze bij het idee.
‘Ik zal je de opgang naar de zolder laten zien,’ zei Sarah tegen Lukas. Toen ze de keuken uit liep, voelde ze Esme’s ogen in haar rug prikken, wetend dat hier het laatste woord nog niet over was gesproken.
In de gang bleef ze staan. Over haar schouder kijkend om er zeker van te zijn dat Esme hen niet meer kon horen, zei ze: ‘Eerder op de avond had ik Derrick Fears voor het huis zien staan. Dat heb ik vannacht ook tegen die agent gezegd.’
‘Hoe laat was dat?’
‘Vrij vroeg, het begon net donker te worden. Ik stond in de woonkamer naar buiten te kijken. Eerst zag ik hem niet, maar toen ging hij onder een lantaarnpaal staan, alsof hij er zeker van wilde zijn dat ik hem zag.’ Sarah rilde, al had ze zich warm aangekleed met een spijkerbroek en een wollen trui. Ze had nog geen koffie of iets te eten gehad, maar haar maag leek zich ineens om te draaien. ‘Hij had een capuchon op,’ ging ze verder. ‘Ik kon zijn gezicht niet goed zien, maar ik ben er vrijwel zeker van dat het Fears was.’
Zonlicht viel door de raampjes in de deur op het gezicht van Lukas. Hij stapte opzij. ‘Hoelang bleef hij daar nog staan?’
‘Ik weet niet, een paar minuutjes denk ik. Maar hij moet er al een tijd hebben gestaan. Het zou wel heel toevallig zijn als hij net aankwam op het moment dat ik naar buiten keek.’
‘Bel maar als hij hier weer opduikt. Als hij je lastig blijft vallen, geven we het door aan zijn reclasseringsbegeleider. Misschien dat dat hem op andere gedachten brengt.’
‘Denk je dat het ook Derrick was vannacht op zolder? Die agent zei dat het zolderraam niet afgesloten was, en de enige manier om binnen te komen is via het dak. Dat zou meteen verklaren waarom Esme vorige keer iemand op het dak zag.’
‘Ik zal ernaar kijken,’ zei Lukas. ‘Hoe kom ik binnendoor op de zolder?’
‘De trap op en dan rechts, aan het eind van de gang.’
Een paar minuten later stond Sarah nog steeds onder aan de trap op hem te wachten toen er werd gebeld. Ze ging opendoen, in de veronderstelling dat het een van de buren zou zijn met een afgedekte stoofschotel, het gebaar waarmee de mensen in het zuiden hun medeleven kwamen betuigen, maar het was Sean, ongeschoren en met rode ogen.
Sarah was zo verbaasd om hem te zien dat ze er het eerste uitflapte wat in haar opkwam. ‘Wat zie jij er beroerd uit!’
‘Zo voel ik me ook. Mag ik binnenkomen?’
Ze deed een stap achteruit, en toen hij langs haar naar binnen liep, nam hij haar taxerend op. ‘Jij ziet er anders ook niet best uit. Zware nacht gehad?’
‘Dat kun je wel zeggen.’
Ongemakkelijk bleef hij in de hal staan en keek om zich heen. ‘Dus dit is het huis? Hier ben jij opgegroeid.’
‘Dit is het, ja.’ Sarah haalde haar vingers door haar haren. ‘Je had niet helemaal hierheen hoeven komen, hoor.’
Meteen draaide hij zich om. ‘Dat moest ik wel, aangezien jij mijn telefoontjes niet beantwoordde. Heb je mijn berichten wel afgeluisterd?’
‘Het leek mij beter als we elkaar een tijdje niet zagen of spraken.’
‘O ja?’ Zijn blik werd getrokken door iets boven haar hoofd, en toen Sarah omkeek zag ze Lukas de trap af komen.
Ook zonder naar Seans gezicht te kijken voelde ze de spanning in zijn lichaam schieten, als bij een opgerolde cobra die een prooi in het vizier krijgt.
Sarah wachtte tot Lukas onder aan de trap was en stelde de mannen aan elkaar voor.
‘Ik kijk nog even buiten rond voor ik wegga,’ zei Lukas. ‘Misschien vind ik nog ergens voetsporen die Terry in het donker gemist heeft.’ Zijn blik was nu alleen op Sarah gericht. ‘Vergeet niet wat ik gezegd heb over die nieuwe sloten.’
‘Ik zal eraan denken.’
Hij ging de voordeur uit en Sarah draaide zich om naar Sean, die haar verontwaardigd opnam. ‘Wat had dat allemaal te betekenen?’
‘Er was een insluiper vannacht. Iemand die via het dak op zolder was gekomen.’
‘Gaat het wel?’
‘Jawel.’
Maar Sarah zag dat zijn aandacht alweer werd afgeleid door iets achter haar. Deze keer was het Esme. Ze liep de eetkamer in om ongegeneerd te kunnen afluisteren. Toen ze Sarahs boze blik zag, deed ze net alsof ze met haar schort de tafel schoonveegde.
‘Laten we een eindje gaan wandelen,’ mompelde Sean.
Hoewel ze de voordeur uit gingen, leidde Sarah hem om het huis heen naar het paadje aan de achterkant, waar ze langs Esme’s huisje naar de perenboomgaard liepen. Het was warm en helder en de wind die door de dorre bladeren ritselde klonk als een regenbuitje.
In de verte hoorde Sarah de belletjes in de bomen bij de oude graven van de Duncans. Ze kreeg er kippenvel van.
Luisterend hield Sean zijn hoofd scheef. ‘Is dat een windorgeltje?’
‘Nee, het zijn belletjes.’
‘Wat een naargeestig geluid,’ zei hij. ‘Dat zou ik in het donker niet prettig vinden.’
Het bleef even stil, en Sarah betrapte zichzelf erop dat ze hem vanuit haar ooghoek opnam. Hij droeg een dun leren jasje met daaronder een grijs T-shirt en een spijkerbroek. Hoe moe en verlopen hij er ook uitzag, hij was nog steeds een van de knapste mannen die ze kende.
‘Van wie heb je het gehoord?’ vroeg ze na een tijdje.
Niet-begrijpend keek hij haar aan. ‘Van wie heb ik wat gehoord?’
Sarah fronste. ‘Over mijn vader. Daarom ben je toch hier?’
‘Je vader? Nee. Wat is er gebeurd?’
‘Hij is dood. Ik dacht dat je daarom hier naartoe gekomen was.’
‘Het spijt me,’ zei hij. ‘Ik weet dat jullie niet zo’n goede band hadden, maar zoiets is nooit makkelijk.’
Ze haalde diep adem. ‘Zeker niet in deze omstandigheden.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Hij is niet vanzelf doodgegaan, Sean. Hij is vermoord.’
Eindeloos lang keek hij op haar neer. ‘Bedoel je,’ zei hij toen voorzichtig, ‘dat iemand anders de stekker eruit heeft getrokken?’
‘Was het maar waar. Nee, hij… O God, het is veel erger dat dan. Het is zo afschuwelijk dat ik er nauwelijks over na kan denken, laat staan erover praten.’ Opnieuw haalde ze diep adem. ‘Iemand is zijn kamer binnen gekomen en heeft zijn keel doorgesneden.’
Sean was duidelijk geschokt. ‘Wanneer?’
‘Gisterenochtend vroeg. De verpleegster vond hem toen ze hem zijn morfine kwam geven.’
‘Verdenkt de politie al iemand?’
Met trillende handen streek Sarah een plukje haar achter haar oor. ‘Ik ben bang dat ze mij verdenken.’
Er schitterde iets in zijn ogen. ‘Waarom zouden ze denken dat jij hem hebt vermoord?’
Met een handgebaar in de richting van het huis, zei ze: ‘Naar bepaalde maatstaven was hij best rijk en ik ben de enige familie die nog over is. Ik denk dat ik daarom een voor de hand liggende verdachte ben.’
‘Maar hij lag op sterven. Je had gezegd dat hij nog maar een paar maanden te leven had.’
‘Ja, ik weet het.’
‘Dus je had gewoon kunnen afwachten. Tenzij hij dreigde je uit zijn testament te schrappen. Maar je hebt nooit de indruk gewekt dat je op zijn geld uit was.’
‘De politie hier kent me niet zo goed als jij,’ zei ze zacht.
Hij staarde naar de perenbomen. De wind speelde in zijn haren en de steeds hoger klimmende zon onthulde een web van kleine lijntjes op zijn gezicht, dat Sarah niet eerder had gezien. Zijn werk eiste zijn tol, maakte hem vroeg oud.
‘Soms vraag ik me af of ik je wel echt ken,’ zei hij. ‘Je geeft zo weinig van jezelf bloot. Al die geheimen… Ik heb geen idee wat er door je hoofd gaat.’
Iets in zijn stem schudde Sarah wakker. ‘Sean,’ vroeg ze argwanend, ‘als je niet hier bent in verband met mijn vader, waarom ben je hier dan wel?’
‘Ik moet met je praten over Cat.’
Eerst begreep ze niet wie hij bedoelde. ‘Cat? O, je bedoelt Catherine?’
‘Ik moet weten of je haar kortgeleden nog gezien of gesproken hebt.’
Sarah was helemaal de kluts kwijt. Maar aan de manier waarop Sean naar haar keek, zag ze dat er iets aan de hand was. Hij was niet zomaar vanuit New Orleans dat hele eind komen rijden om te vragen of ze zijn vrouw onlangs nog had gesproken.
‘Heb je haar zaterdagavond gezien, nadat ik bij jou weg was gegaan?’
‘Nee. Na ons gesprek ben ik meteen hierheen gereden.’
‘In één keer?’
‘Min of meer. Ik moest een tijdje de weg af omdat er een enorme hoosbui was. Hoezo? Wat is er gebeurd?’
Vermoeid haalde hij een hand over zijn gezicht. ‘Ze wordt vermist.’
‘Vermist? Hoelang al?’
‘Sinds zaterdagavond. Niemand heeft haar gezien of gehoord. Alsof ze van de aardbodem is verdwenen.’
Sarah fronste. ‘Ik begrijp het niet. Waarom denk je dan dat ik haar gesproken zou hebben? Ik weet nauwelijks hoe ze eruitziet.’
‘Ik dacht dat ze misschien naar jouw huis was gegaan. Volgens Danny heeft ze het in haar hoofd gehaald dat wij weer samenwonen. Ze liet doorschemeren dat ze jou eens flink de waarheid wilde gaan vertellen.’
Sarah voelde de hoofdpijn in haar kloppende slapen. ‘Hoe komt ze op het idee dat wij weer samen zouden wonen?’
‘Ik ben bij haar weggegaan,’ zei hij, zijn blik afwendend.
Verbijsterd staarde ze hem aan. ‘Waarom heb je dat niet gezegd? Al die tijd dat wij hebben gepraat, heb je er geen woord over gezegd!’
‘Ik wilde het je wel vertellen, maar ik had de indruk dat het niet iets was wat je wilde horen.’
‘Dat je bij haar weg bent… Ik hoop niet dat dat iets met mij te maken heeft.’
‘Natuurlijk heeft het met jou te maken, Sarah. Wat denk jij? Maar dit is niet het moment om daarop in te gaan. Het enige wat ik nu wil is Cat zoeken.’
‘Ja, natuurlijk.’ Sarah was nog steeds confuus van het hele gesprek. ‘Weet je zeker dat ze niet gewoon een paar dagen weg is, dat ze alleen wilde zijn?’
‘Ze is niet alleen. Tenminste, ze wás niet alleen. Ze ging uit met een vriendin zaterdagavond. Van allebei geen spoor, sindsdien.’
‘Kunnen ze samen ergens heen zijn gegaan?’
‘De auto van die vriendin is teruggevonden in een zijstraat van North Rampart. Vlak bij jouw huis.’
‘En jij denkt dat ze daar was omdat ze mij wilde spreken?’
‘Ik weet niet meer wat ik denken moet. Er is een klein beetje bloed aangetroffen op het portier van die auto. Het was niet van die vriendin.’
‘Van wie dan?’
Zijn zwijgen kwam aan als een klap in haar gezicht. Ze kreeg er een droge mond van. ‘Denk je dat het mijn bloed is?’ vroeg ze ongelovig. ‘Denk je dat ik iets met haar verdwijning te maken heb?’ Ze pakte zijn arm maar toen hij haar weer aankeek, liet ze hem van schrik los. ‘O God. Dat denk je echt.’
Zijn ogen waren kil, emotieloos. Niet de ogen van een ex-geliefde of zelfs van een bezorgde echtgenoot. Nu was Sean alleen politieman. ‘Ik probeer gewoon te achterhalen wat er is gebeurd. Ik dacht dat ze misschien bij jou was geweest, dus heb ik je huis doorzocht.’
‘Míjn huis?’
‘Ik wilde zien of ik iets kon vinden wat erop wees dat ze daar was geweest,’ zei hij verdedigend. ‘Ik had mijn sleutel nog.’
‘Je bedoelt mijn sleutel. Die je nooit teruggegeven hebt. Heb je iets gevonden?’
‘Een klein stukje glas met bloed eraan.’
‘Dat kan daar eeuwen hebben gelegen.’
‘Ja, dat dacht ik ook.’ Hij zweeg even. ‘Weet je wat luminol is?’
‘Natuurlijk weet ik wat luminol is. Ik heb twee jaar met een politieman samengewoond, weet je nog?’
‘Sarah, daar heb ik de slaapkamer mee ingespoten en alles lichtte op.’
Haar hart begon veel te snel te slaan. Ze drukte haar hand ertegenaan alsof ze zo het tempo naar beneden kon krijgen. ‘Waar heb je het over?’
‘Je kamer zat onder de bloedsporen.’
Sarah voelde hoe de angst traag door haar aderen kroop. ‘Dat kan niet. Tenzij die bloedafdrukken daar ook al eeuwen zaten.’
‘Dat denk ik niet. Het waren afdrukken van gespleten hoeven, net zoals we die gevonden hebben op de eerste plaats delict.’
‘O God.’
‘Precies,’ zei Sean. ‘Je reageerde toen ik je vertelde hoe het tweede slachtoffer heet. Die naam herkende je. Ik zag het aan je gezicht. Holly Jessup. Die naam zegt jou iets, hè?’
‘Ik had in de krant gelezen dat ze werd vermist, dat zei ik toen ook al.’
‘Dat zei je, ja.’
‘Sean, wat ís er? Waarom kijk je zo?’
Hoofdschuddend sloeg hij zijn ogen neer. ‘Ik weet niet wat er allemaal gebeurt, maar op de een of andere manier houdt het allemaal verband met jou. Jij bent de sleutel tot alles.’
‘Tot wát dan?’
‘We hebben de naam van het eerste slachtoffer. Amber Gleason. Haar meisjesnaam is Hays. Zegt je dat wat?’
Sarah schudde haar hoofd. ‘Zegt me niets.’
‘Weet je het zeker? Want we hebben een verband gevonden tussen de twee slachtoffers. Amber Gleason en Holly Jessup komen allebei hier vandaan, uit Adamant. Ze zaten bij je zus op school.’
Holly Jessup?
Nu was het Sean die zijn hand op haar arm had gelegd. Sarah wist dat hij haar tegen zou houden als ze weg zou proberen te rennen. Maar dat maakte niets uit. Ze kon toch nergens heen.
Koortsachtig zochten zijn ogen haar gezicht af, alsof ze iets zochten om in te geloven. ‘Alles komt bij jou uit, Sarah. Leg eens uit hoe dat bloed in je slaapkamer kwam. Leg eens uit hoe het komt dat het enige verband dat we kunnen vinden tussen de twee vrouwen, naar jou wijst. Leg eens uit hoe je het wist van die hoefafdrukken op het eerste slachtoffer.’
‘Dat kan ik niet,’ fluisterde ze.
Sean keek Sarah na toen ze door de bomen terugliep naar het huis. Hij werd verscheurd door het verlangen haar te volgen enerzijds en de noodzaak een professionele houding aan te nemen anderzijds. Maar met welk voornemen hij hier ook was gekomen, het was in rook opgegaan op het moment dat hij haar zag.
De jaren dat ze samen waren geweest, spookten door zijn hoofd, al die bagage die ze meetorste. De gaten in de tijd en in haar herinnering, die zich goed lieten verklaren door de pillen.
Maar nu moest hij zich afvragen of er meer aan de hand was. Iets wat zelfs Michael Garrett had gemist.
Er waren twee vrouwen vermoord, twee vrouwen werden vermist en iemand had haar vader de keel doorgesneden. Of ze het wist of niet, Sarah was de katalysator achter een nachtmerrie die zich uitspreidde van een klein plaatsje in Arkansas helemaal tot New Orleans. Ze zat behoorlijk in de problemen en Sean wist niet hoe hij haar moest helpen. Hij wist zelfs niet of hij haar moest geloven.
De wind trok aan en hij hoorde de belletjes tinkelen in de verte. Achter het geluid aan liep hij de boomgaard uit en het veld over, naar de oude boerderij waar Rachel DeLaune was vermoord. Hier was hij een keer eerder geweest, al had hij dat nooit tegen Sarah gezegd. Hij had in de voorkamer gestaan, precies op de plaats waar het leven van haar zus was beëindigd, en hij had geprobeerd te begrijpen wat er was gebeurd. Het was daar, in dat huis, dat Sean zich had afgevraagd of hij zijn zoektocht wel door moest zetten. Of de waarheid die hij zou onthullen, hem wellicht voor een onmogelijke keuze zou stellen.
Nu liep hij weer het trapje van de veranda op. De belletjes klingelden nog steeds in de verte. De scharnieren piepten toen hij de deur openduwde en de vloerplanken bogen door onder zijn gewicht.
Binnen was het koud en klam. Door de vuile vensters viel niet veel zonlicht, en Sean bedacht dat hij een zaklantaarn mee had moeten nemen. De graffiti op de muren was nauwelijks te lezen. Over de vervaagde satanische symbolen waren schuttingwoorden en telefoonnummers gekrast.
In het midden van de ruimte knielde hij en betastte de donkere vlek op de vloer. Een koude windvlaag streek langs zijn benen. De haartjes in zijn nek gingen overeind staan. Plotseling kreeg hij het idee dat hij niet meer alleen was.
Langzaam stond hij op. Aan de andere kant van de kamer stond de deur die toegang gaf tot een smalle trap op een kiertje. Hij liep erheen en tuurde in het donker naar boven.
‘Is daar iemand?’
Met getrokken pistool begon hij de trap op te lopen. Bovenaan gaf een andere deur direct toegang tot een slaapkamer. Tegen de ene muur stond een ouderwetse kast. De spiegel op de kastdeur was zwart uitgeslagen van ouderdom. Kleren en boeken en iets wat op het oog een pluk menselijk haar leek, lagen verspreid over de vloer. De geur van rottend vlees kwam Sean tegemoet.
Een dode rat, dacht hij. De geur van menselijke resten kende hij, en dat was dit niet.
Behoedzaam deed hij de kastdeur open. Er lag niets in. Zelfs geen karkas van een rat.
Toen hij zijn hand uitstak om de kast weer dicht te doen bleef hij als aan de grond genageld staan. Hij had durven zweren dat hij in de spiegel iemand achter hem had zien staan.
Maar er was niemand. De kamer was leeg. Er scharrelde alleen iets in de schaduw. Een rat, waarschijnlijk, maar dan een levende.
Hij keek weer in de spiegel en zag nu wat hij op de een of andere manier de eerste keer had gemist. Op de muur achter hem stond iets geschreven, achterstevoren.
Ik ben jou.