Hoofdstuk 28
Michael Garrett begroette Sean boven aan de trap, en de twee mannen liepen samen het kantoor in. Garrett was gekleed in een zwarte broek en een grijs vest over een stralend wit overhemd. Dat was voor hem vrijetijdskleding, vermoedde Sean.
Hij bood Sean een stoel aan en nam zelf plaats achter zijn bureau. Buiten begon het te schemeren.
‘Fijn dat ik nog zo laat kon langskomen,’ zei Sean. ‘Ik kon echt niet eerder weg. De stapel ellende op mijn bureau wordt met de dag hoger. Maar ik neem aan dat het hier niet veel beter is?’
Zijn vraag werd beantwoord met het bekende welwillende glimlachje. ‘Ik ben blij dat u belde. Ik wist nog niet dat Sarahs vader was overleden. Vervelend nieuws, op zijn zachtst gezegd.’ Hij ging een beetje verzitten. ‘Vertel eens iets over die nieuwe boodschap die jullie hebben gevonden.’
‘Het stond geschreven op een muur, in een van de kamers boven, van de oude boerderij waar Sarahs zus veertien jaar geleden is vermoord.’
‘Was het dezelfde boodschap?’
‘Ik ben jou. Dat kan geen toeval zijn.’
‘Nee, dat denk ik ook niet,’ zei Garrett verbeten. ‘De moorden in New Orleans lijken direct verband te houden met de dood van Rachel DeLaune veertien jaar geleden. Het is heel goed mogelijk dat dezelfde moordenaar weer toeslaat.’
‘Maar waarom?’ vroeg Sean. ‘Waarom nú?’
Even leek Garrett in beslag genomen te worden door zijn eigen gedachten. ‘Ik heb nagedacht over alles waar wij de vorige keer over gesproken hebben. Over die tatoeages zit me iets dwars.’
‘Namelijk?’
Garrett knikte naar zijn computer. ‘Ik wil u iets laten zien.’
Sean stond op en liep naar de hoek van het bureau, vanwaar hij de rorschachachtige beelden op het scherm kon zien.
‘De eerste twee afbeeldingen zijn de inktvlektatoeages op de slachtoffers. Die heb ik van de foto’s van de plaats delict overgenomen om ze beter te kunnen vergelijken met de originele rorschachtests. Ik heb gezocht naar overeenkomsten, verschillen, de kleinste veranderingen die we misschien de eerste keer over het hoofd hadden gezien.’
‘En heeft u iets gevonden?’
‘Volgens mij wel.’ Met zijn vinger wees Garrett op bepaalde details. ‘Het is duidelijk dat degene die de tatoeages heeft gezet, onderscheid maakt tussen de donkere en de lichte gezichten. Ik dacht dat hij ons iets duidelijk wilde maken door de manier waarop hij de gezichten in beide plaatjes tegenover elkaar zet. Licht, donker. Donker, licht.’
‘De linkerkant staat voor het spiegelbeeld, zei u.’
‘Dat dacht ik eerst. Twee helften van een geheel. Maar nader onderzoek wees uit dat ik ernaast zat. Elk gezicht is een beetje anders en staat voor een eigen persoonlijkheid. Een persoonlijkheid met zijn eigen drijfveren, zijn eigen geschiedenis, zijn eigen afkomst.’
Zonder zijn ogen van het scherm te halen leunde Sean een beetje voorover, geconcentreerd naar de afbeeldingen kijkend om te zien waar Garrett het over had. Per ongeluk raakte hij met zijn arm de muis en een van de afbeeldingen vloog over het scherm. ‘Sorry,’ mompelde hij. ‘Die zijn we toch niet kwijt?’
Garrett antwoordde niet. Gebiologeerd staarde hij naar iets wat hij op het scherm zag. Sean hoorde zijn hersenen bijna kraken.
‘Wat is er?’
‘We zijn die afbeelding niet kwijt,’ zei Garrett. ‘Hij is over die andere geschoven. Ziet u wat er gebeurt?’
Niet-begrijpend staarde Sean naar de monitor.
Zwijgend liet Garrett zijn vinger over de plaatjes gaan. In de twee samenvallende inktvlekken was een nieuw gezicht ontstaan.
‘Een vijfde gezicht?’
‘Een versmelting van de andere gezichten. Eén lichaam, één geest, vier persoonlijkheden.’ Hij leunde achterover. Zijn blik rustte nog steeds op het scherm. ‘We hebben te maken met een meervoudige.’
‘Een meervoudige?’ Een koude rilling liep over Seans rug. ‘Zoals in…’
‘Zoals in DIS: Dissociatieve Identiteitsstoornis. Wat we vroeger een meervoudige persoonlijkheid noemden… Een persoon, vier verschillende persoonlijkheden.’
Sean fronste toen hij een lichte opwinding in de stem van de psychiater meende te ontdekken. ‘Dat heb ik wel eens in een film gezien,’ zei hij. ‘Maar dat soort dingen gebeurt toch niet echt?’
‘O, jawel. Het is zeldzaam. Heel zeldzaam. Een therapeut kan in zijn hele carrière geen enkel geval van DIS tegenkomen, maar…’
‘Maar wat?’
‘Maar toevallig heb ik momenteel zo iemand in behandeling.’
‘Dat is interessant,’ zei Sean. ‘Vooral de timing.’
‘Ik zou zeggen: het is wel heel interessant. En het is ook allemaal te netjes.’ De opwinding in Garretts stem had plaatsgemaakt voor bezorgdheid.
Dus nu begon Sean zich pas echt zorgen te maken. ‘Hoe bedoelt u?’
‘Die patiënt kwam via een doorverwijzing, maar toen ik het mijn collega vroeg, zei die dat hij de zaak niet kende, misschien omdat degene die bij mij kwam een alter ego was met een eigen naam en een eigen geschiedenis. Ik bleef hem behandelen omdat het zo’n interessant geval was, maar nu begin ik me af te vragen of hij mij met een bepaalde reden heeft uitgekozen.’
‘Het was een val,’ zei Sean, zich op vertrouwd terrein voelend. Van psychoanalyse had hij geen verstand, maar doorgestoken kaart rook hij meestal van kilometers afstand. ‘En het wijst regelrecht in de richting van Sarah. Die vent wist dat ze een patiënt van u was. Daarom heeft hij u uitgekozen.’
‘Dat begin ik ook te denken,’ zei Garrett. ‘Maar wat wint hij daarbij? Tenzij hij op de een of andere manier mij in zijn plannen wil betrekken.’
‘Zijn plannen?’
‘Dit is geen toeval. Zoals u zelf al zei, alles wijst in Sarahs richting. We weten niet eens waarom. Maar om de een of andere reden is zij heel belangrijk voor Jude.’
Bij het horen van Garretts woorden bekroop Sean een akelig gevoel, en hij begon ineens haast te krijgen. ‘Heeft hij ook een achternaam?’
‘Cole.’
Sean haalde zijn aantekenboekje tevoorschijn en schreef het op. ‘Hoelang behandelt u hem al?’
‘Hij heeft maar een paar sessies gehad.’
Sean keek op. ‘Hij kwam hier voordat de moorden begonnen. Kunt u daar nog iets uit opmaken?’
Garrett was weer zwijgzaam geworden. ‘Dat zou kunnen als een van de persoonlijkheden het gevoel heeft dat Sarah wordt bedreigd. Jude zegt dat hij de beschermer is.’
‘De beschermer waarvan?’ vroeg Sean ongeduldig.
‘DIS ontstaat meestal vanuit een situatie waarin sprake is van misbruik, bijna altijd het verleden. Iemand met DIS kan vele persoonlijkheden hebben, van verschillende leeftijden, verschillende seksen, zelfs verschillende nationaliteiten. Maar er zijn bijna altijd dezelfde types persoonlijkheden. De beschermer, bijvoorbeeld, is degene die tevoorschijn komt tijdens het misbruik en die cruciaal is voor het overleven van het kind of de gastheer. De achtervolger belichaamt de woede van het kind. Hij bewaakt de geheimen en de stilte die gepaard gaan met het misbruik en kan behoorlijk agressief worden als hij het gevoel heeft dat er te veel informatie vrijkomt. In de meeste gevallen heeft de gastheer geen weet van het bestaan van deze persoonlijkheden, maar zijn zij wel van hem en van elkaar op de hoogte. In hun eigen wereld werken ze samen en spelen ze op elkaar in, vandaar dat de gastheer vaak klaagt over stemmen in zijn hoofd.’
‘Hoe kan zo’n gestoorde figuur nou een gewoon leven leiden zonder dat het uitkomt?’
‘Mensen met zo’n stoornis kunnen heel goed functioneren en leiden vaak een creatief en productief leven. Maar dat wil niet zeggen dat ze geen problemen hebben. Nachtmerries, flashbacks, geheugenverlies. Die symptomen kunnen leiden tot een chaotisch bestaan, en patiënten met DIS hebben nogal eens de neiging zelf met medicijnen aan de slag te gaan.’
‘Net als Sarah, bedoelt u,’ zei Sean bedachtzaam.
‘Sarah vertoont zeker enkele van deze symptomen, maar ze heeft geen DIS. En in de persoon over wie we het nu hebben, is de stoornis zo extreem dat hij waarschijnlijk niet goed functioneert bij de lichtste vorm van stress. Sterker nog, ik denk dat hij zijn zelfbeheersing dreigt te verliezen. Impulsiviteit is een van de karakteristieken van een uit elkaar vallende persoonlijkheid. Dat had ik eerder moeten beseffen, toen u die plaatsen delict omschreef… de eerste tot in de details voorbereid, zoals u zei, de tweede een chaos. Dat is het nu ook in zijn hoofd.’
Sean wilde opgelucht zijn dat Sarah geen verdenking trof, maar het enige waar hij aan kon denken, was dat zij daar in haar eentje in dat grote huis zat. ‘We moeten hem zien te vinden,’ zei hij. ‘Heeft hij nog een afspraak staan?’
Garrett knikte. ‘Ja, maar pas volgende week. Ik kan u zijn gegevens geven, maar ik denk niet dat u daar veel aan heeft. Er zal nergens een Jude Cole ingeschreven staan.’
‘Geef toch maar,’ zei Sean. ‘Ik zal een opsporingsbericht uit laten gaan. Zou u hem herkennen op een foto?’
‘Wel als die genomen is terwijl hij in zijn rol als beschermer zat. De stoornis kan zo extreem zijn dat uiterlijke kenmerken echt veranderen. Dat hij het gezicht van zijn slachtoffers verminkt, kan een weerspiegeling zijn van zijn eigen verstoorde zelfbeeld.’
‘Het eerste wat ik zal regelen, is dat er een politietekenaar bij u langskomt,’ zei Sean. ‘We moeten weten hoe hij eruitziet. Zonder gezicht zoeken we helemaal naar een geest.’
Tegen de tijd dat Esme die avond naar haar eigen huis ging, was Sarah op. Ze slenterde door het huis met haar wijnglas in haar ene en de .38 in haar andere hand. De Xanax die ze had ingenomen nadat Lukas haar had thuisgebracht, had overal de scherpe kantjes van afgeslepen.
Eerder in de week had ze alle sloten laten vervangen en een metalen rooster over het dakraam van de zolder laten plaatsen. Het zou iemand nu heel veel moeite kosten om binnen te komen.
Maar vooralsnog worstelde Sarah met een nog angstaanjagender gebeurtenis uit het verleden. Steeds wanneer ze langs Rachels oude kamer kwam, begon ze hevig te trillen. Als ze eraan dacht wat haar zus te verduren had gehad, werd ze misselijk.
Waarom had niemand hem tegengehouden? Esme niet, haar moeder niet, zelfs Curtis niet. En Sarah niet.
Nu de begrafenis achter de rug was, wilde ze geen moment langer hier blijven. Ze had geen idee hoe het onderzoek verder zou verlopen, maar ze konden niet van haar verwachten dat ze tot het einde der tijden in Adamant zou blijven. Ze wilde haar eigen leven, hoe armzalig ook, weer oppakken. Alles beter dan hier blijven.
In New Orleans wachtten haar daarentegen weer andere zorgen. Sean had bloedsporen in haar slaapkamer gevonden, twee vrouwen uit haar verleden waren vermoord en de vrouw van haar ex werd vermist. Alles had met haar te maken, had Sean gezegd. Zij was de sleutel.
Ze keek naar de tekeningen die ze had gemaakt van de getatoeëerde inktvlekken. Twee gezichten. Een licht, een donker. Een goed, een slecht. Twee kanten van dezelfde persoon.
Een donker ik.
Sarahs grootste angst.
Er moest een reden zijn waarom ze zich niet meer kon herinneren wat er was gebeurd op de avond van Rachels dood. Waarom ze onder Rachels bloed had gezeten. Het antwoord was haar al die jaren ontglipt maar de mogelijkheid, die verschrikkelijke angst, was haar altijd blijven kwellen.
Sarah staarde zo lang naar de inktvlekken dat ze wazig werden. Toen ze ze oppakte om ze beter te kunnen bekijken, werd het papier even transparant door het licht dat erachter scheen. De lijnen van de onderste tekening schemerden door de bovenste heen, waardoor er één beeld ontstond. Eén gezicht.
Met ingehouden adem hield ze de papieren beter voor de lamp. De haartjes in haar nek kwamen overeind toen ze zich realiseerde waar ze naar keek.
De inktvlekken waren zo gemaakt dat ze in elkaar pasten. De boodschap van de moordenaar kon alleen ontcijferd worden als de beelden tegelijk bekeken werden, de een op de ander.
Het bloed bevroor in haar aderen. Met trillende handen staarde ze naar het gezicht van de moordenaar.
Dat gezicht kende ze. Ze had het al eens eerder getekend.
Ashe Cain.
De schets die ze van hem had gemaakt, moest hier nog ergens in huis liggen. En het zou het bewijs zijn, in elk geval voor haarzelf, dat hij echt bestond. Bewijs dat hij, en niet Sarah, haar zus had vermoord en haar vader, die twee arme vrouwen in New Orleans. Hij was verantwoordelijk voor de gespleten hoefafdrukken. Niet Sarah. Niet de duivel.
Ashe Cain.
Hij was teruggekomen. Die boodschappen op de plaatsen delict, het gezicht in de inktvlekken, waren voor háár bedoeld.
Ik ben jou.
‘Wij zijn hetzelfde Sarah. Onze zielen zijn elkaars spiegelbeeld.’
‘Gestoorde gek,’ mompelde ze, in de bureaulades graaiend op zoek naar haar oude schetsboek. Ze keek in de kast, de kaptafel, onder het bed. En toen herinnerde ze zich dat ze met Esme haar oude spullen had uitgezocht voor ze naar kostschool ging. Ze had niet alles mee kunnen nemen – ze kwam om in de schetsboeken – dus hadden zij en Esme een deel in dozen gedaan en op zolder gezet.
Op zolder.
Ze liet zich op haar bureaustoel vallen en nam een slok wijn, ondertussen overwegend of ze het aan zou durven op zolder naar haar schetsboeken te gaan zoeken. Misschien was het beter om tot morgenochtend te wachten. Dan kon Esme meegaan en haar laten zien waar alles lag.
Maar ze wilde niet tot de volgende dag wachten. Ze wilde die tekening vanavond nog zien. Het zou heel goed kunnen dat die de sleutel was tot haar verstopte herinneringen. De sleutel tot alles.
Ze nam nog een slok om zich moed in te drinken en speelde met het wapen op haar bureau. Het hoefde niet lang te duren. Snel naar boven, goede doos zoeken, snel naar beneden. Drie, vier minuten hooguit.
Na een laatste slok pakte ze het pistool, stond op en haastte zich de gang door. De trap op en door de zolderdeur, alles met bonzend hart. Ze knipte het licht aan en de harde schaduwen die het kale peertje wierp, maakten haar zo aan het schrikken dat ze het wapen met trillende handen voor zich uit stak.
Snel keek ze om zich heen. Het was een doorsnee zolder, tot de nok toe volgestouwd met meubels, dozen en afgedankt speelgoed. Zelfs een van haar oude fietsen stond nog tegen een muur en een hele verzameling sportspullen die in geen jaren waren gebruikt.
Het rooster zat nog stevig voor het raam. Mooi.
Ze stopte het pistool achter de band van haar spijkerbroek en begon de dozen te bestuderen. Er zaten etiketten op, en het was niet moeilijk de dozen met haar naam eruit te halen. Van elke doos hoefde ze alleen maar even het deksel op te tillen, tot ze de juiste doos had gevonden. Met de doos in haar armen deed ze het licht uit, en snel liep ze weer naar beneden.
In haar kamer liet ze de doos op de grond vallen, waardoor er een enorme wolk stof uit opsteeg die haar deed niezen.
Toen bleef ze als aan de grond genageld staan, overvallen door zenuwen en een griezelig voorgevoel. De spinnenwebben die in haar haren kleefden en het spinnetje dat onder het deksel uit kroop hadden niet bepaald een kalmerende uitwerking.
Rillend sloeg ze de spin weg voor ze de doos opende. Er zaten tientallen schetsboeken in vol portretten, geen van alle erg flatteus. Curtis had gelijk gehad: ooit had ze de gave gehad om haar klasgenoten – zeker de pestkoppen – macabere en verwrongen trekken te geven, maar de gezichten waren altijd herkenbaar. Daardoor waren ze zo griezelig. Met behulp van haar trouwe potlood kon ze zelfs mooie meiden er afschuwelijk en grotesk uit laten zien. Het leek een beetje flauw nu, maar destijds was het haar manier geweest om wraak te nemen.
‘Beter dan moord,’ mompelde ze.
Ze bladerde alle boeken door tot ze de tekening vond die ze zocht. Toen ze zijn gezicht zag, verwachtte ze half dat de pagina spontaan zou ontbranden. Maar Ashe Cain was geen duivel. Hij had geen bovennatuurlijke krachten, alleen een verziekte en gestoorde geest.
De tekening was bedoeld geweest als kerstcadeautje, maar toen hij af was, had Sarah nooit de kans gekregen hem te geven. En nu lag hij daar. Vanaf het papier keek hij haar aan met dat bleke, angstaanjagende gezicht dat al jaren door haar dromen spookte.
Ze had hem precies zo getekend als ze hem zag. Het was niet nodig geweest om zijn trekken macaber te maken – dat waren ze al door al die surrealistische make-up.
Zonder die make-up had ze hem nooit gezien. Ze had geen idee hoe hij er daaronder uitzag. Maar die kaaklijn, de vorm van zijn gezicht… die kon niet met make-up veranderd worden.
Lange tijd staarde ze naar de tekening.
Denk na, Sarah. Denk na.
Herkende ze die ogen, de neus, de hoek van zijn kaak?
Wantrouwig keek ze van de tekening naar de spiegel en slaakte een zucht van verlichting. Wie Ashe Cain ook was, hij was geen alter ego van haar, hoewel ze moest toegeven dat die tekening alleen geen sterk bewijs was. Hij kon nog steeds een product van haar verbeelding zijn.
Al bladerend nam ze nog een slok wijn om het stof uit haar keel te spoelen. Ze kwam een hoop bekende gezichten tegen. Haar moeder, vader en zus. Esme en Curtis.
Van al die herinneringen werd ze een beetje licht in haar hoofd, dacht Sarah. Of misschien kwam het door het stof. Ze stond op om haar hoofd onder de kraan te houden maar werd zo duizelig dat ze terugviel op het bed. Met beide handen hield ze zich vast aan de rand van het bed in de hoop dat de kamer zou ophouden met rondjes draaien.
Elke idioot wist dat je geen pillen en alcohol door elkaar moest gebruiken, dacht ze. Dat was vragen om problemen, en ze deed het al veel te lang. Maar een klein beetje wijn had ze altijd wel kunnen hebben. Misschien dat ze vanavond meer dan een béétje wijn had gedronken.
Het kwam wel weer goed. Ze moest gewoon even gaan liggen. Even haar ogen dichtdoen.
Sarah opende haar ogen. Ze had geen idee hoelang ze weg was geweest. Afgaande op de zure smaak in haar mond kon het wel een paar uur zijn geweest, maar uit het raam zag ze de maan. Het zachte licht viel door het raam naar binnen en zette alles in een vreemde gloed. Ze bleef stil liggen om zich te kunnen oriënteren, maar haar hoofd leek vol met spinnenwebben te zitten.
Wacht eens even, dacht ze om zich heen kijkend. Waarom was het donker in haar kamer? Ze had toch niet het licht uit gedaan voor ze ging liggen?
En wat was die rare geur? Het rook naar… vochtige aarde.
Haar handen waren droog en strak, en toen ze ze voor haar gezicht hield, zag ze dat ze tot aan de ellebogen bedekt waren met iets donkers.
Mijn God, wat was dat?
Sarah zwaaide haar benen over de rand van het bed en staarde naar haar handen. Ze stonk naar aarde, alsof ze buiten in de bloembedden had zitten graven midden in de nacht. Midden in de winter.
Nog half verstijfd stommelde ze naar de badkamer en deed het licht aan. Ze zat onder de aarde. Het zat op haar handen en armen, onder haar nagels, vastgekoekt aan de knieën van haar spijkerbroek.
Wat had ze in hemelsnaam proberen op te graven?
Plotseling wilde ze nog maar één ding: het moest eraf. Ze draaide de kraan open en begon als een bezetene te schrobben. Toen schoot haar weer te binnen van dat licht. Dat moest ze uit hebben gedaan toen ze de kamer uit ging, want kennelijk was ze op een gegeven moment naar buiten gegaan.
Met een handdoek in haar handen rende ze terug naar haar slaapkamer en deed het licht aan om de kamer te inspecteren. Het duurde even voor ze het zag. Naar zoiets was ze niet op zoek.
En toen stond alles binnen in haar stil.
Het kleine gele vogeltje van haar oma was terug in zijn glazen kooi.
Het kleine gele vogeltje, dat ze veertien jaar geleden tussen de dode handen van haar zus had gestopt.
Iemand was in haar kamer geweest toen ze sliep. Iemand had dat vogeltje neergezet opdat zij het zou vinden.
En toen dwaalden haar ogen naar haar handen. Er zat nog steeds aarde onder haar nagels.
Ja, wat had ze in hemelsnaam proberen op te graven?
Haar hart ging zo tekeer dat ze nauwelijks adem kreeg. De angst kneep haar keel dicht. In paniek griste ze haar tas van de grond, het pistool van het bureau en zette het op een lopen.