Proloog

 

 

 

De legende

 

Op de avond van 10 januari 1922 steeg een volle maan op boven het winterse platteland bij Adamant, Arkansas, een kleine gemeenschap nog geen tien kilometer ten noorden van de grens met Louisiana. Het bleke licht weerkaatste schitterend op de verse sneeuw en bescheen de boortoren die pas op het schrale katoenveld van Thomas Duncan was gebouwd.

Hoewel er, een paar maanden nadat oliebron Busey Nr. 1 bij El Dorado was gaan spuiten, op het terrein van Thomas ook een oliebron was aangeboord, weigerde hij te verhuizen naar een beter onderkomen in de stad. Hij bleef liever op de oude boerderij wonen die zijn vader hem bijna een halve eeuw geleden had nagelaten.

Het platteland beviel Thomas goed. De dichtstbijzijnde buren woonden drie kilometer verderop, en hij was weleens eenzaam, maar op de boerderij voelde hij zich dichter bij zijn vrouw Mary, die vijf jaar daarvoor was overleden. Ze was begraven aan de voet van een paar populieren, op een heuveltje dat uitkeek over de rivier, en Thomas had belletjes in de bomen gehangen, zodat ze naar het getinkel kon luisteren als het waaide.

De hele dag was het geluid van de belletjes verloren gegaan in het geraas van de ijzige poolwind, die vanuit het noordoosten over het land joeg. Pas aan het eind van de middag was de wind wat gaan liggen. Toch was het nog steeds koud, zelfs voor januari, en de sneeuw – de eerste in tien jaar, voor zover Thomas zich kon herinneren – had de tuin en de omringende velden met een winterse mantel bedekt.

Vanuit het voorkamerraam keek hij naar de omlaag dwarrelende vlokken tot het begon te schemeren. Zonder enige aanleiding voelde hij zich onrustig; hij at vroeg en ging naar bed.

Rond middernacht werd hij ergens wakker van. Door de sneeuw was het onnatuurlijk stil om hem heen, zo stil dat hij gemakkelijk de jaknikker kon horen, die olie uit de bron oppompte. In het begin had het mechanische geluid hem uit zijn slaap gehouden, maar nu was hij eraan gewend. Dat kon zijn slaap dus niet hebben verstoord.

Nog half slapend dacht hij een geweerschot te horen. Eerst vroeg hij zich af of er iemand achter een hert aan zat, toen bedacht hij dat er misschien een explosie bij de bron was geweest. Direct stapte hij uit bed om uit het raam te kijken naar het houten geraamte van de derrick, die als een inktzwarte schaduw uit de maagdelijk witte sneeuw oprees.

Net toen hij er weer in lag, hoorde hij het weer, een harde, zware tik, alsof er iets op het tinnen dak van zijn huis viel.

Of alsof er iemand overheen liep.

Zijn nekharen gingen overeindstaan van angst. Struikelend kwam hij zijn bed uit. Hij trok zijn kleren aan en rende naar buiten, onderweg een jas en een geweer meegraaiend.

Om de beijzelde veranda te vermijden, nam hij een zijdeur en liep om het huis heen naar de voorkant, waar hij beter zicht had op het dak.

Het maanlicht scheen fel op de sneeuw, een lichte gloed die de nacht meer op zachte schemer deed lijken, en de heldere lucht was zo koud dat het in zijn neus prikte als hij ademhaalde. Hij draaide zich om, keek op, en wat hij toen zag, maakte hem ook vanbinnen ijskoud. Gespleten hoefafdrukken begonnen aan de rand van het dak, gingen in een rechte lijn naar boven en verdwenen over de nok.

Langzaam draaide Thomas om zijn as, helemaal rond, en speurde de tuin af, de schuur, de omliggende velden en toen weer het huis, de veranda en de voordeur. Nu zag hij wat hem zo-even was ontgaan: de hoefafdrukken zaten overal. Zoiets had hij nog nooit gezien. Zijn hele leven woonde hij al op het platteland, en hij wist zeker dat deze sporen niet afkomstig waren van een beest met vier poten, maar van iets dat rechtop liep. Met grote passen en breeduit. De afdrukken stonden zeker twee keer zo ver uit elkaar als de voetstappen van Thomas.

Een verschrikkelijk voorgevoel maakte zich van hem meester. Van kinds af was de boerderij zijn thuis geweest, en als jongen maakte hij op zondagochtend, als de buren naar de kerk gingen, altijd lange wandelingen door de omgeving. De diepe rust die hij daar vond, in de schoonheid en stilte van de geploegde akkers, paste beter bij zijn idee van reflectie en gebed. Maar nu, terwijl hij hier in zijn eigen voortuin stond, had Thomas Duncan het gevoel dat een deel van zijn erfgoed was ontheiligd.

Een dringend gevoel dat hij niet kon verklaren spoorde hem aan snel het huis weer in te gaan, waarbij hij zorgvuldig de afdrukken op het trapje en de bevroren veranda vermeed. Met kloppend hart ging hij naar binnen, in de verwachting smeltende hoefafdrukken op de trap te zien. Maar de enige sneeuw die er lag, kwam van zijn eigen laarzen.

Snel deed hij de voordeur op de knip en haastte zich door de smalle gang naar de keuken. Toen hij de achterdeur opende, werd zijn blik naar de grond getrokken. Vanaf de drempel liepen sporen het trapje af, de tuin door, het veld in, alsof iets de voordeur was binnen gegaan, het huis was doorgelopen zonder een spoor achter te laten, en vervolgens door de achterdeur was vertrokken.

Banger dan ooit in zijn hele leven, deed Thomas de keukendeur dicht en op slot. Voor de zekerheid schoof hij een keukenstoel onder de klink voor hij, met zijn geweer op zijn knieën, aan tafel ging zitten wachten tot het licht werd.

Voor de ochtend voorbij was, wist iedereen van de vreemde voetafdrukken en werd er druk gespeculeerd over de herkomst ervan. Een van de buren volgde de sporen helemaal tot de oever van de rivier, waar ze aan de overkant in dezelfde rechte lijn verdergingen.

De nachten erna bleven een paar mannen samen met Thomas op, om te kijken of het verschijnsel zich zou herhalen. Toen er niets gebeurde, begon de rust in de gemeenschap terug te keren – tot een plaatselijke priester in zijn preek beweerde dat de olieboorders, in hun zucht naar rijkdom, regelrecht een gat naar de hel hadden geboord waardoor de duivel in eigen persoon ongehinderd over de aarde kon dwalen.

De gespleten hoefafdrukken verdwenen met het smelten van de sneeuw en op den duur sprak niemand er meer over in de kleine gemeenschap in Arkansas.

Tot ze zeven decennia later weer opdoken bij het verminkte lichaam van de zestien jaar oude Rachel DeLaune.