Het was misschien maar goed dat het afscheid noodzakelijkerwijs kort was. Ik ging eerst naar Mauds kamer. Violet huilde hevig en klampte zich aan me vast.

'Ik ben je zó dankbaar, Bobbie! Dank je wel, dank je wel!' zei ze huilend. 'Ik zal je heel erg missen! En je hebt me nog niet zien lopen!'

'Houd haar niet op,' zei Maud. 'Ze heeft een lange reis voor de boeg. Ga maar, Bobbie. Ik zorg wel voor haar.'

Ze boog zich over Violet, zei dat ze haar ogen moest afvegen en ophouden zich als een waterspuiter te gedragen. Ik vroeg me af of ik Mauds hand moest drukken of haar zelfs moest kussen, maar voor ik een besluit had kunnen nemen was ze weggeschuifeld. 'Ik verwacht dat je vader niet veel zal mankeren.' Ze draaide me haar rug toe. 'Mannen maken altijd zoveel misbaar om niets. Maar je zult wel blij zijn naar de beschaafde wereld terug te kunnen keren. Ik vermoed dat wij weer naar de stoofschotels van Constance moeten uitkijken. Tot ziens.'

Ik liep naar de keuken. Pegeen wierp haar schort over haar hoofd en huilde nog harder dan Violet. 'Moge de Heer je zegenen, je liefhebben en je behoeden,' jammerde ze. 'Wie moet alles nu doen?'

'Mevrouw O'Kelly komt helpen,' zei ik.

'Is dat Nellie van Thady O'Kelly?' vroeg Katty. Ze snoof. 'Allejezus! Wat zijn de machtigen diep gevallen! Zij zal het niet leuk vinden om te schrobben en te stoffen en in de melkschuur te werken!'

'Tot ziens, Katty.' Ik stak mijn hand naar haar uit. 'Ik zal altijd met genegenheid aan je terugdenken.'

Tot mijn verbazing rolden er tranen over Katty's met as bespikkelde wangen.

In de hal, waar de rest van het huishouden stond verzameld, schudde Flurry mijn hand een paar keer, heel hard. 'Dank je wel voor alle

hulp met de spoorlijn. Ik vind het heel jammer dat je weggaat.'

Ik bukte me en kuste hem op de wang. 'Tot ziens, lieve Flurry. Ik weet dat je er een hekel aan hebt om te worden gekust, maar ik ben erg op je gesteld.'

Hij zette zijn bril recht, keek niet echt misnoegd en zei: 'Het is wel goed.'

'Mijn beste wensen vergezellen je, Bobbie.' Eugene stapte naar voren. 'Mag ik?' Hij kuste me op hoffelijke wijze, greep toen mijn hand en kneep er hard in. 'Heel jammer dat je weggaat. Heel jammer.'

'Dank je. Kom, Flavia, lieverd.' Ik sprak tegen de kruin van haar hoofd aangezien ze haar armen om me heen had geslagen en huilde. 'Als je zo doorgaat, maak je mij ook nog aan het huilen. Zorg goed voor de katten en de honden en let erop dat Timsy Niamh goed melkt.' Ik keerde haar gezicht omhoog, zodat ik haar kon kussen. 'Ik reken op je.'

Flavia knikte met haar behuilde gezicht. 'Dat beloof ik.'

'Tot ziens, Liddy, liefje.' Liddy klampte zich even aan mijn hals vast. 'We zullen zo gauw mogelijk die week in Londen organiseren.'

Liddy's zonnebril hield het grootste deel van haar uitdrukking verborgen. 'Ik wou verdomme dat je niet wegging.' Ze sjokte weg, terwijl ze op een velletje bij haar nagel beet.

Ik keek naar Constance. Ik moest op mijn onderlip bijten om die niet te laten bibberen.

'Tja, Bobbie,' zei ze op een geforceerd opgewekte toon. 'We kunnen niet hebben dat jij vertrekt met de gedachte dat we hier een stelletje jankmachines zijn. Ik hoop dat je van gedachten zult veranderen en terugkomt zodra je vader beter is. Ik ga niet proberen je te vertellen wat jouw aanwezigheid hier voor mij heeft betekend, want dat zou me alleen maar overstuur maken en we willen op een vrolijke manier afscheid nemen. Dus heb een veilige reis, lieverd. O...!'

We barstten allebei in snikken uit toen we elkaar omhelsden. Vanaf de andere kant van de poort klonk een ongeduldig getoeter. 'Dat is Finn, die boos wordt. Je moet nu echt gaan, lieve Bobbie. Schrijf me zodra je kunt. Ik loop niet mee naar buiten.' Constance bracht haar zakdoek naar haar ogen. 'Ik ben dwaas, dat weet ik, maar ik kan het niet verdragen je weg te zien rijden.'

'Tot ziens, lieve Con. Dank je wel voor alles.'

Ze begroef haar gezicht en wapperde met haar hand. 'Ga nu! Ga nu!' snikte ze.

'O lieve help,' zei Finn toen hij mijn gezicht zag. 'Was het zo erg?'

Ik knikte en stapte in de oude Peugeot. Ik draaide me om en zwaaide naar Flavia die bij de kaartjesverkoop in de poort stond, met een verwrongen gezicht en een schokkend bovenlichaam. Ik zwaaide naar het huis, dat nu in een bundel zonlicht lag, oud en mooi en eindeloos dierbaar. We reden langs de moestuin. Ik probeerde mijn zelfbeheersing te bewaren door het alfabet achterstevoren op te zeggen.

Ik was bij de O aangekomen toen er iemand tussen de bomen door naar voren sprong en naast de auto meeholde. 'Tot ziens, juffrouw Bobbie,' riep Timsy, die energiek over kuilen, graspollen en stenen sprong om ons bij te houden. 'Tot ziens, mooi schepsel.' Hij zwaaide met zijn pet terwijl de tranen hem over het gezicht stroomden. Hij bleef bijna een kilometer lang met ons mee hollen en stopte vlak voor het hek, waar hij op de weg ging liggen om bij te komen van de ongewone inspanning.

'Zou alles goed met hem zijn?' Ik was Timsy dankbaarder dan hij ooit zou kunnen vermoeden, omdat hij mijn laatste blik op het terrein naast droevig ook komisch had gemaakt.

'Timsy is de enige over wie ik me nooit zorgen maak. We zouden er allemaal goed aan doen wat levenslessen van hem over te nemen.'

'Als iemand me tien maanden geleden had verteld, toen ik over deze pikdonkere weg kwam, met slechts af en toe een straaltje maanlicht, drijfnat, in de ezelswagen met Timsy die stomdronken tussen de kolen lag, dat het me ooit zou spijten afscheid van hem te moeten nemen, had ik diegene voor zwaar gestoord versleten.'

'Ach, dat is de oude Ierse charme van die man. Door en door bedrieglijk. Kijk, zie je die bergen?' Het zonlicht had de rotsen in zilver veranderd en de gaspeldoorn in goud. 'Hoe vaak ik dit ook zie, ik vind het een van de mooiste uitzichten op deze aarde.'

Hij boog opzij en kuste me boven op mijn hoofd. 'Vertel eens wat over je leven in Engeland. Ik wil alles weten.'

We praatten twee uur lang heel gezellig. Deze onverwachte tijd samen leek zo'n meevaller dat we, als bij afspraak, allebei deden alsof de toekomst niet bestond. Hoewel ik een misselijkmakend gevoel in mijn buik had, kon ik oppervlakkig opgewekt doen en bijna vergeten waar de reis ons heen bracht. We lieten Connemara achter ons en kwamen in de Midlands, vlak, onopvallend, saai, maar voor mij nog steeds een betoverende omgeving omdat hij er was. Naarmate we dichter bij Dublin kwamen, verdween de opgewektheid, werd het misselijke gevoel een zware steen.

'Je maakt je zorgen over je vader,' zei Finn toen ik stil werd.

'Nou, eh... ja. Hoewel het telegram zei dat hij niet in levensgevaar verkeerde, maar naar me vroeg. Ik kan me dat nauwelijks voorstellen. Ik heb nooit de indruk gehad dat mijn aanwezigheid hem enig plezier deed.'

'Dat kan ik me maar moeilijk voorstellen. Bobbie?'

'Ja?'

'Vind je het goed als ik even stop? Heel even maar. Ik wil afscheid van je nemen zonder andere mensen erbij.' Hij stopte op een parkeerplaats. 'Ik wil je voor de laatste keer kussen.'

Ik voelde een prop in mijn keel, mijn ogen begonnen te prikken, mijn neus dreigde te gaan lopen. Ik voelde een steek van pijn tussen mijn schouderbladen. We kusten elkaar lang en hartstochtelijk.

'Goed,' zei hij ten slotte. Hij duwde me bijna ruw van zich af en startte de auto weer. 'We moeten ons haasten, als je de boot van twee uur nog wilt halen.'

Daarna reden we zwijgend verder. We kwamen bij de buitenwijken van Dublin en reden in zuidelijke richting naar Dun Laoghaire. Toen ik de borden voor de haven zag, begon mijn hart hevig te bonzen en mijn handen trilden. Hij reed verder, met een strak gezicht, zonder iets te zeggen. Ik haatte hem bijna, omdat hij me gewillig naar die plaats van scheiding bracht.

We kwamen bij de haven. Hij vond ruimte op het parkeerterrein.

'We zijn er,' zei hij. Zijn gezicht was grauw.

'Ja.' Ik dacht koortsachtig na. Wat de consequenties ook waren, dit voelde helemaal verkeerd.

'Ik zal je koffers pakken.'

Hij was uit de auto gestapt voor ik hem kon tegenhouden. Hij pakte de twee grote koffers en ik nam de kleine. Hij vond een kruier en een wagentje. Hij zei dingen die ik niet kon verstaan omdat mijn hoofd tolde van protest.

'Kijk, daar heb je hem.' Hij wees naar de boot. 'Je boft. De zee is heel kalm.'

Iedere rib, ieder bot deed pijn. Ik was ten prooi aan hevige kwellingen, zowel fysiek als mentaal. Ik besloot hem te zeggen dat ik van gedachten was veranderd. Dat ik hem echt niet kon verlaten. Ik zou een flat in Dublin nemen, een baan zoeken, zijn maitresse zijn, hem ontmoeten wanneer hij tijd kon missen van zijn gezin. Ik zou hem nooit om iets vragen en zodra hij genoeg van me had, zou ik weggaan zonder één woord van verwijt. Ik deed mijn mond open om dit alles te zeggen, maar er dook een man uit het niets op. Hij zei: 'Senator Macchuin, is het niet?'

Finn schrok. 'Ja.'

'Ik ben Roddy Clarke. Irish Recorder. Ik heb uw lezing over het onderwijs gehoord. Het was een uitstekende lezing, een die tot nadenken stemde.'

'Danku.'

'Gaat u naar Engeland, meneer? Ik reis daar ook naartoe. Misschien kunnen we iets drinken en wat praten.'

'Nee.' Finn sprak heel langzaam. Hij keek de man niet aan. 'Nee, ik ga niet. Ik breng deze jongedame even weg.' De ogen van Roddy Clarke bleven nieuwsgierig op mijn gezicht gericht. 'Mijn huishoudster, juffrouw Norton. Ze heeft voor mijn huis in Galway gezorgd.'

'O ja?' Roddy Clarke bekeek me van top tot teen, en ik wist precies wat hij dacht. We konden uiteraard niet hopen hem voor de gek te houden. Finn zag er heel beroerd uit, en ik voelde mezelf onbeheersbaar beven. 'En u gaat nu weer naar huis, juffrouw Norton?' Ik knikte. 'Hebt u genoten van uw verblijf in Ierland?' Ik knikte opnieuw, balde mijn vuisten in de zakken van mijn jas. Hij stal de laatste kostbare minuten. Waarom kon hij ons niet met rust laten? In wanhoop deed ik mijn mond open om hem te smeken weg te gaan, maar er loeide een sirene, zodat mijn woorden verloren gingen.

De journalist greep me bij de arm. 'We moeten ons haasten, juffrouw Norton. De boot vertrekt over vijf minuten. We zullen aan boord gaan, zodat we een fatsoenlijke plek kunnen vinden.' Er rolde een traan over mijn wang. 'Ik zie dat u angstig bent, juffrouw Norton. U hoeft zich echt geen zorgen te maken. Die schuiten zijn zo veilig als een huis. Ik pas wel op u.'

Hij hield mijn arm nog steeds vast.

'Tot ziens dan maar.' Finn stak zijn hand uit. Ik legde mijn hand in de zijne. Ik voelde even een korte druk, toen had hij zich omgedraaid en liep naar de auto terug.

'Deze kant uit.' Roddy Clarke duwde me door het gedrang van haastige passagiers. Het was maar goed dat hij dit deed, want ik werd bijna verblind door tranen. We gingen de loopplank op. Ik voelde het gedreun van de machines onder mijn voeten. Ik draaide me om, knipperde met mijn ogen, wreef tranen met mijn handen weg om te kijken naar Finn, een verre gestalte die snel door de menigte liep. Hij keek niet om. Toen ging hij een hoek om en was verdwenen.

'Rustig aan, juffrouw Norton. Voelt u zich niet goed? Ik zal u naar een zitplaats brengen.'

We gingen de steile trap naar de passagierslounge op.

'Gaat u hier zitten. Ik zal iets te drinken voor u halen.'

Ik huilde nu openlijk en rilde of ik een koortsaanval had. Ik werd opzijgeduwd door ellebogen en koffers, maar ik was niet in staat mezelf te beschermen. Mijn trommelvliezen dreigden te scheuren door het lawaai van al het gepraat en gelach.

'Probeer dit maar eens op te drinken.'

Ik dronk het op. Ik had geen idee wat het was. Even snel als ik het opdronk dreigde het in mijn mond terug te keren.

'Is de jongedame nu al ziek?' Een vriendelijke vrouwenstem, vlak bij mijn oor. 'Nee maar, hallo! Ik herinner me jou! Was het niet vorige zomer om deze tijd dat je de andere kant uit ging?' Ik keek in het meelevende gezicht van de serveerster die zo moederlijk had gedaan op die afschuwelijke heenreis. 'Lieve help!' zei ze. 'Het is duidelijk te zien dat je verblijf bij ons je geen goed heeft gedaan. Zal ik een lekker stuk Battenberg-taart voor je halen?'