'Timsy! Wakker worden!'

We snelden nu omlaag, terwijl het gewicht van het wagentje de Kaketoe tot een korte galop dreef. Het leek heel waarschijnlijk dat het wagentje aan diggelen zou gaan, want het pad was doorgroefd en bezaaid met stenen. Om te voorkomen dat ik eraf werd geworpen had ik de leidsels losgelaten en klampte me met beide handen aan de bok vast. Maria was eruit gesprongen en rende voor ons uit. Ik kreeg zo'n duidelijk visioen van hoe Maria onder onze wielen werd verpletterd en de benen van de pony in de leidsels verstrikt raakten, dat ik mijn ogen sloot en me overgaf aan de voorzienigheid.

Toen we weer op vlak terrein waren ging de Kaketoe, ongetwijfeld met gedachten aan voer, over in een galop. Ik was nog nooit van mijn leven zo bang geweest. Pas toen het wagentje met veel gekraak en gebonk heen en weer begon te slingeren, alsof het elk moment uit elkaar kon vallen, durfde ik te kijken. We ratelden om de bocht van de oprijlaan naar iets wat als een ondoordringbare rotswand voor ons oprees. Ik klampte me met één hand vast en hield mijn andere arm beschermend over mijn hoofd. Het geluid van de hoeven van de pony veranderde kort in dof gedender en kletterde toen over keien. We waren over een houten brug geraasd en reden nu door een poort een binnenplaats op. De Kaketoe kwam tot stilstand met veel gesnuif en geblaas dat weerkaatste tegen muren die ik eerder voelde dan zag, want het was er erg donker.

Ik bleef stil zitten, wachtend tot het bonzen van mijn hart en het trillen van mijn armen en benen wat was afgenomen. Het leek vrijwel onmogelijk dat niemand ons had horen komen. De ruiters van de Apocalyps hadden niet meer misbaar kunnen maken. Een vaag schijnsel - licht kon ik het niet noemen - viel door een deur voor me, die een klein eindje open stond. Ik klom van de wagen af, stijf en verzwakt en me danig bewust van mijn verfomfaaide staat, ervan overtuigd dat de stank van rottende kool in mijn kleren was getrokken.

Ik stond op het punt naar een deurbel of een klopper te zoeken, toen ik opeens aan Timsy dacht. De maan kwam juist achter een wolk vandaan, zodat ik tot mijn ontzetting kon zien dat het touw er los bij bungelde en dat de bank leeg was. Ik schrok. Misschien was hij wel ernstig gewond. Mijn eerste impuls was terug te hollen in de richting waar we vandaan waren gekomen. Maar na even nadenken besefte ik dat ik zonder zaklantaarn, verband, een brancard en sterke mannen om die te dragen alleen maar kostbare tijd zou verdoen.

Ik stapte in de diepe schaduw van de deuropening. Mijn voet raakte iets zachts, er klonk een laag, bloedstollend gegrom, en ik werd door een paar gemeen scherpe tanden bij mijn enkel gegrepen. Ik sprong achteruit met een kreet van schrik en pijn. Er keek een stel valse gele ogen naar me op. Op de drempel lag een hond ter grootte van een Shetland pony. Niemand kwam me te hulp op mijn kreet. Ik vroeg me af wat ik moest doen. Ik durfde niet over de hond heen te stappen, maar ik moest op de een of andere manier toch mijn aanwezigheid, en Timsy's afwezigheid, kenbaar zien te maken.

De oplossing kwam onverwacht. Boven mijn hoofd klonk gesmoord gelach. Ik keek omhoog en kreeg toen een waterval ijskoud water in mijn gezicht. Waarschijnlijk was het niet meer dan een kannetje vol, maar ik was buiten adem van schrik. De hond, die ook nat was geworden, sjokte opzij, zodat de ingang vrij kwam. Ik zag de ijzeren handgreep van een bel en trok er hard aan. De slappe weerstand ervan vertelde me dat hij het niet deed. Ik duwde de deur open en ging naar binnen.

Ik stond in een hal ter grootte van een balzaal, met een pijnlijk kloppende enkel en water dat uit mijn haar in mijn ogen droop. Er was niemand te bekennen. Er liepen donkere strepen vocht langs de enorme pilaren die het gewelfde plafond meer dan tien meter boven mijn hoofd ondersteunden. De betimmerde muren waren versierd met uitstallingen van zwaarden, dolken en strijdbijlen. Zo'n twintig meter verderop, aan het eind van de zaal, hingen gerafelde vaandels boven een brede trap die zich in tweeën splitste en in de schaduwen verdween. Aan de ene zijde van het trappenhuis stond een draagstoel, aan de andere een harnas. Het licht van vier enorme glazen lantaarns werd weerkaatst in een plasje water in het midden van vloerplanken die zo zwart waren als moeraseikenhout. Links van mij was een enorme schouw waarin een piramide van as lag te smeulen. Erboven hing een enorm gewei, veel groter dan de kop van enig hert had kunnen dragen, waardoor ik het gevoel kreeg in een sprookje te zijn beland. Ik had toen nog niet gehoord van de Ierse eland, een geweldig groot dier dat allang was uitgestorven.

Rechts van mij stond een enorme tafel langs de muur. Ik liep erheen om hem te bekijken - Timsy was even vergeten. Het was mahonie, vermoedelijk achttiende-eeuws, bewerkt door een meester, in de stijl van William Kent. Hij was minstens zo mooi als alles wat ooit bij Boswell ter veiling was aangeboden. Er lag een dikke laag stof op. In het midden stond een buste van Shakespeare, met een tiara op zijn marmeren lokken. Verspreid over de tafel zag ik boeken, kranten, een vaas droogbloemen, een bus Vim, twee aangebrande worstjes op een bordje en een flesje nagellak, met de dop eraf en een druppel blinkende roze lak die aan het kwastje hing, op een millimeter afstand van het kostbare tafelblad.

Ik draaide de dop op het flesje nagellak en keek snel naar de data van de kranten. Ze waren allemaal een paar weken oud. Ik inspecteerde de tiara. De setting was mooi en de stenen fonkelden alsof ze echt waren. Maar niemand die bij zijn goede verstand was zou toch zeker de voordeur openlaten wanneer er voor duizenden ponden aan diamanten in de hal rondslingerde?

'Als je overweegt ze te stelen,' zei een stem achter me, 'zul je je tijd verdoen. Het is imitatie.'

Ik deinsde achteruit met een snelheid die schuldbewust moest hebben geleken, en draaide me om. Er kwam een oude vrouw naar me toe, langzaam lopend, leunend op twee stokken. Haar ruggengraat was zo gebogen dat haar hoofd naar voren stak en een beetje opzij was gedraaid. Haar haar was grijs met twee brede, witte strepen vanaf haar hoge voorhoofd. Haar zwarte kleren benadrukten haar magere gestalte. Maar toen ze haar hoofd ophief om mij recht in het gezicht te kijken, zag ik dat haar ogen niet oud waren. Ze waren niet alleen ongewoon groot, er lag ook een felle, uitdagende blik in.

'Of ben je misschien een deurwaarder die beslag komt leggen op de roerende goederen?' Ze had evenmin de stem van een oude vrouw. Ze klonk helder en gebiedend, zonder een spoortje plaatselijk dialect. Haar blik was trots en onaangenaam. 'Tegenwoordig schijnt geen enkele baan te smerig te zijn voor vrouwen. Ik vraag me af hoe die gelijkheid jullie bevalt, nu jullie toestemming hebben om de hele dag als zwarten te ploeteren en je 's nachts als prostituees te gedragen?'

Ik was wat uit het veld geslagen door zoveel onvriendelijkheid van een vreemde, maar misschien was er sprake van een misverstand. 'Ik ben Bobbie Norton. Ik ben de nieuwe huishoudster.'

Ze kneep haar grote, kille ogen een eindje dicht en deed een stap dichterbij om me beter te kunnen bekijken. Ik rook een walm van sigaretten. 'Ach ja. Ik had gehoord dat er een nieuw meisje zou komen. Je bent een Engelse.' Ik kon aan haar smalende blik zien dat dit geen aanbeveling was. 'En je bent te laat.'

'Ik was stipt op tijd bij het busstation. Meneer O'Leary is onderweg. .. onwel geworden. Hij is van de wagen gevallen en ik vrees dat hij gewond is. Er moet eigenlijk iemand naar hem gaan zoeken.'

Ze snoof misprijzend. 'Waarom zeg je niet dat hij dronken was? Ik haat eufemismen. Waarom ben je zo nat? Het heeft al in geen uren meer geregend.'

'Toen ik op de stoep stond, heeft iemand water over me heen gegooid.'

'Dat moeten mijn kleinkinderen zijn geweest.'

Ze sprak alsof dit een punt van volstrekte onverschilligheid voor haar was.

'Dat was nadat uw hond me had gebeten.'

'Het is de taak van de hond om vreemden te bijten.' Haar ogen gingen langzaam van mijn gezicht naar mijn schoenen. 'Uw verschijning voorspelt weinig goeds, juffrouw Norton. Ik had met name geëist dat het nieuwe meisje schoon zou zijn.'

Dit maakte me woedend, maar ik nam de koele, hooghartige houding aan die ik meestal voor mijn vader reserveerde. 'Dan had u een schone wagen moeten sturen. En een nuchtere koetsier. En een paraplu.'

'Als wij met elkaar te maken krijgen, juffrouw Norton, kunt u maar beter begrijpen dat ik niet verwacht een grote mond te krijgen.'

Ik balde mijn vuisten in mijn zakken. 'En ik verwacht niet een plens water over me heen te krijgen van een stelletje onopgevoede kinderen. En ook niet door een gevaarlijk dier te worden gebeten. Wat die beschuldiging van stelen betreft...'

'Uw verwachtingen gaan mij niet aan. Ik vind u onbeschaamd, juffrouw Norton. Ik twijfel er niet aan dat u over te veel eigendunk beschikt. Resteert de kleine hoop dat u geen leugenares bent.'

Dit deed de deur dicht. Ik voelde dat ik een kleur van woede kreeg. 'Als u mij toestaat de telefoon te gebruiken, zal ik een kennis vragen mij direct op te komen halen.'

'Een kennis?' De smalende toon van haar stem was om woest te worden. 'Ik neem aan dat je daarmee een man bedoelt. Jonge vrouwen zijn tegenwoordig niet meer dan ordinaire hoeren.'

Deze steek verwondde me dieper dan ze had kunnen vermoeden. 'Dat is een belachelijke generalisatie!' Ik was niet in staat mijn woede te bedwingen. 'Bovendien gaan mijn morele opvattingen u niet aan.'

Daar ging mijn voornemen een onzichtbare huishoudelijke kracht te zijn. Alles overboord zelfs nog voor ik mijn jas uit had. Maar ik weigerde absoluut zulke beledigingen te pikken. Tot mijn verbijstering zag ik iets van vrolijkheid in die merkwaardige ogen verschijnen. Of was het triomf, omdat ze erin was geslaagd mij mijn zelfbeheersing te laten verliezen?

Ze staarde me even doordringend aan, op een manier waartegen ik wilde protesteren, maar toen ze sprak was haar toon niet langer minachtend. 'Tja. Misschien zijn we allebei een beetje te haastig geweest. Het is wellicht beter niet op een eerste indruk af te gaan. Als ik je heb beledigd... dan spijt me dat.'

Ik aarzelde. Mijn gevoelens lieten zich niet zo gemakkelijk dwingen. Mijn wangen gloeiden en mijn hart bonsde hevig.

'Maud? Ben jij daar?'

Ik hoorde snelle voetstappen achter me en er verscheen een jonge vrouw in de hal.

'Ben je daar? Ik vroeg me af... O, hallo! Bent u juffrouw Norton? Het spijt me geweldig dat ik niet hier was om u te verwelkomen.' Ze pakte mijn hand en glimlachte. 'Ik ben Constance Macchuin. We hebben elkaar over de telefoon gesproken.'

Haar ogen hadden opmerkelijk dichte, donkere wimpers. Haar wenkbrauwen waren ook donker, een beetje borstelig, als van een man. Ze droeg een oud rij-jasje met uitpuilende zakken en rafelige revers op een katoenen bloemetjesrok, en rubberlaarzen. Ze bleef naar me glimlachen terwijl ze haar vingers door haar bruine, kroezige pony haalde, alsof ze wist dat die slordig was. Daarna trok ze aan haar paardenstaart, waarvan een paar slierten haar waren losgeraakt.

'U bent heel anders dan ik had gedacht,' ging ze verder. En u ziet er veel te goed uit om ónze huishoudster te zijn en... Wat sta ik nou toch te zeggen?' Ze lachte. 'Ik weet niet wat ik verwachtte...' Haar stem stierf

weg. 'U ziet er heel koud uit!' Ze voelde aan mijn mouw. 'En u bent nat!'

'Er heeft iemand water over me heen gegooid toen ik op de stoep stond.'

'O lieve help!' Constance keek ontzet. 'Wat stout van de kinderen! Die gaten zijn in vroeger tijden gebruikt om kokende olie of wat er bij de hand was, waarschijnlijk uitgesmolten schapenvet, over onze vijanden uit te gieten. Je zou toch denken dat ze wel zo slim waren geweest om niet naar de voordeur te komen. Finn en ik hebben eens een tante aan wie we een grote hekel hadden drijfnat gegooid en toen moesten we een week vroeg naar bed. Finn heeft een grote fout gemaakt door de kinderen over de arme tante Lizzie te vertellen. Het spijt me, juffrouw Norton, wat moet u wel van ons denken? Ze moeten uiteraard hun excuses aanbieden en...'

'O, nou ja... het geeft niet,' onderbrak ik haar, toen ik zag dat haar ontreddering oprecht was. 'Het was gelukkig niet veel. Ik kan me voorstellen dat de verleiding te groot was. Bovendien was ik al erg nat. Het regende heel hard toen we van het busstation vertrokken.'

'Maar... maar de Land Rover is toch zeker...?' Ze keek naar Maud.

Ik zag in het gezicht van de oudere vrouw opnieuw even een boosaardige flikkering die onmiddellijk werd bedwongen. 'Je was zelf met de Morris aan de zwier en de Land Rover stond zonder benzine. Ik dacht dat juffrouw Norton een authentieke Ierse ervaring wel op prijs zou stellen. Daarom heb ik Timsy met het wagentje gestuurd.'

'Nee toch zeker! O Maud! Maar ik had Timsy gevraagd een paar liter uit de tractor over te hevelen, speciaal om juffrouw Norton op te halen! En ik weet nog goed dat jij erbij was toen ik hem dat opdroeg. En ik ben bepaald niét aan de zwier geweest. De zoon van mevrouw Gogarty is naar Amerika vertrokken en ze smeekte me een keer op bezoek te komen omdat ze zich zo vreselijk alleen voelt. Ik trof de hele buurt bij haar in haar zitkamer opgepropt, voor een feestje.' Ze keek me aan. 'Wat moet u wel van ons denken? Dat oude wagentje is rijp voor het museum. We houden het alleen maar aan uit sentimentele overwegingen. En de Kaketoe is een verre van ideaal rijtuigpaard. Het is een geluk dat u niet gewond bent. Waar is Timsy trouwens?'

Alsof hij erop had gewacht ging de voordeur open en slofte Timsy naar binnen. Hij was modderig en verfomfaaid, maar tot mijn opluchting ongedeerd. Hij zette mijn koffers neer, maakte een buiging in onze richting, verloor zijn evenwicht en plofte op zijn achterwerk op de vloer, met zijn benen recht voor zich uit.

'Timsy! Wat doe je nou?' Constance liep naar hem toe en trok hem aan zijn jas. 'Sta op! Wat moet juffrouw Norton wel van ons denken?'

'O, de juffrouw is een toffe meid. Ze zal er niets van denken. We hebben het heel gezellig gehad in de pub, hè?' Hij knipoogde naar me en lichtte een onzichtbare pet bij wijze van saluut. Het werkelijke exemplaar lag waarschijnlijk ergens langs het weggetje.

'Dus je hebt gedronken.' Maud keek me aan. 'Dat verklaart je slechte humeur. Dat is geen goed begin, hè?'

'O Maud!' zei Constance nijdig. 'Dat is heel gemeen van je! Natuurlijk had juffrouw Norton geen zin om naar die afschuwelijke McCarthy's te gaan.' Ze keek mij weer aan. 'Het is mijn schuld. Ik was vergeten met de Land Rover te tanken toen ik gisteren in Kilmuree was. Je moet je wel heel ongemakkelijk hebben gevoeld! Kom maar gauw mee naar boven om wat droogs aan te trekken, en dan breng ik je thee. Of heb je liever whiskey?'

'Nee, dank u. Ik... ik zal hier niet blijven. Ik wilde eigenlijk een kennis van me, die bij vrienden hier in de buurt logeert, opbellen...'

'Je bent natuurlijk boos op ons en dat kan ik je absoluut niet kwalijk nemen. Laat me alsjeblieft proberen het weer goed te maken. Ik moet er niet aan denken dat je hier weggaat met allemaal slechte gedachten over ons. We zijn heus niet zulke monsters als we lijken. Je bent van zo ver gekomen en we hebben zo hard hulp nodig! Wacht nog even tot morgenochtend om ons bij daglicht te kunnen zien, ja?' Ze keek me smekend aan en sloeg haar handen ineen.

'Nou ja...' zei ik langzaam. Aan de ene kant wilde ik zo snel mogelijk weg uit dit krankzinnige huishouden, maar aan de andere kant zei de stem van de redelijkheid dat ik niet kon blijven vluchten en dat morgenochtend ook een goed moment was om tot een besluit te komen. Bovendien was ik doodmoe.

'Mooi zo! Dan zal ik je even je kamer laten zien. Maud, heb je eraan gedacht Katty te vragen een bed op te maken in een van de beste logeerkamers?'

'Zeer zeker niet. Die zijn voor gasten. Ik stel me voor dat juffrouw Norton hier is gekomen met de bedoeling enig werk te verrichten. Ik heb Katty opdracht gegeven de westelijke torenkamer in gereedheid te brengen.'

Constance pakte een van mijn koffers op. 'Je weet heel goed dat die torenkamers niet geschikt zijn. Bovendien is juffrouw Norton wél een gast, en een heel welkome ook. En wanneer hadden wij hier voor het laatst iemand te logeren? Niemand die bij zijn volle verstand is... Nou ja, we moeten maar even zien. Deze kant uit, juffrouw Norton.'

'Zegt u alstublieft Bobbie.' Ik pakte de andere koffer en volgde haar naar de trap. Ik zag dat het harnas bijeen werd gehouden door een springtouw en een nylonkous. In de schaduw van de draagstoel zat een muis op zijn achterpoten en veegde even over zijn snuit voor hij wegrende.

'Goed. En zeg jij dan Constance tegen mij. Of Connie of Con. Wat je maar wilt.' Ze liet haar stem dalen. 'Let maar niet te veel op Maud. Ze verveelt zich gewoon en dan wil ze graag anderen plagen.'

Terwijl we naar de eerste overloop klommen, naar waar de trap zich splitste, zag ik onderweg een schroevendraaier, een halfopgegeten worstje, een haardroger en wat sinaasappelschillen over de trap verspreid liggen.

'Ze heeft reuma.' Constance hijgde een beetje, want zij had de zwaarste koffer gepakt. 'Ik vermoed dat ze altijd pijn heeft, maar ze zegt er nooit iets over. En ze heeft geen gemakkelijk leven gehad. Ik weet natuurlijk dat dit leven wordt geacht een tranendal te zijn, maar soms vraag ik me wel eens af waarom God ons niet gewoon goed en gelukkig heeft gemaakt, in plaats van het kwaad te sturen om ons in verleiding te brengen. Hij moet zo langzamerhand wel vreselijk genoeg hebben van ons gezondig en ons gejammer, en van onze voortdurende smeekbeden.' Constance bleef even staan en glimlachte. 'Ik heb je toch niet beledigd, hoop ik? Pastoor Deglan geeft me vaak op mijn kop omdat ik zo oneerbiedig ben. Maar in zijn ogen is niemand vroom genoeg.'

'Ik ben helemaal niet beledigd,' zei ik. 'Ik ga zelf ook niet vaak naar de kerk en ik denk er ook niet zoveel aan als ik zou moeten.'

'Ik ben daar ook vrij laks in. Ik zorg dat de kinderen de meeste zondagen naar de kerk gaan, om pastoor Deglan een genoegen te doen, maar Finn heeft de pest aan godsdienst en steekt dat niet onder stoelen of banken. Dit is een schokkend goddeloos huishouden. Alleen Sissy, Katty en Pegeen gaan elke zondag, door weer en wind.' Constance lachte. 'Maud is protestants, dus die is nog slechter dan ieder van ons.'

Ik maakte uit deze tweede verwijzing naar een gezamenlijke jeugd op dat Constance en Finn broer en zuster moesten zijn. Maar wie waren Sissy, Katty en Pegeen? Ondanks de vriendelijke manier van doen van Constance, was ik niet geheel zeker van mijn status als werknemer. Het was misschien onbeleefd om Constance vragen te stellen over de samenstelling van de familie, dus vroeg ik: 'Hoe oud is het huis?'

'Het middelste gedeelte - de hal en de keuken met de slaapkamers erboven - stamt uit de vijftiende eeuw. De rest is er later aan toegevoegd. Het is allemaal gebouwd op de plaats van een veel ouder kasteel. Mijn voorouders zijn in de twaalfde eeuw uit Frankrijk gekomen en wisten zo'n tienduizend hectare van Connemara te bemachtigen. Waarschijnlijk hebben we het van iemand anders gestolen. Maar dat land is inmiddels weg. We hebben nu nog een grondgebied van ongeveer vijftig hectare over, en nog een stuk van zeventig hectare dat aan een boer is verpacht. Het is echt meer dan genoeg: we kunnen nu al niet zorgen voor wat we hebben. Ik schaam me voor de tuin. Af en toe voel ik me geroepen wat onkruid uit te trekken, maar er komt altijd tien keer zoveel voor terug. De bloemperken zijn nu niet meer dan heuveltjes in het gras. Oma was dol op tuinieren. In die tijd had ze natuurlijk mannen om haar te helpen. Ik weet nog dat ze manden vol rozen mee naar binnen bracht, en van die mooie blauwe bloemen, geen lupines maar wel dezelfde vorm. Ik weet niet meer hoe ze heten.'

'Riddersporen?' Ik gaf me even over aan een visioen van tuinieren zonder Brough en zijn bus met onkruidbestrijdingsmiddel voor ik me herinnerde dat ik Curraghcourt waarschijnlijk de volgende morgen zou verlaten.

'Ja, riddersporen. Maar,' ging Constance verder, 'ik had het over Maud. Ik wil graag dat je het haar vergeeft, of in elk geval begrijpt waarom ze zo stekelig doet. Vroeger was ze een schoonheid. Ik zal je een foto van haar laten zien als debutante op het bal. Ik zal nooit begrijpen waarom ze met een Ier is getrouwd. Harry Crawley was ook niet de meest begeerlijke partij. Maar kennelijk was ze verliefd op hem. Hij is jong gestorven, na een val van het paard, en hij bleek grote schulden na te laten... Heel tragisch.'

We hadden inmiddels een donkere gang boven aan de trap bereikt en Constance zette mijn koffer even neer.

'Houd je van poëzie?'

'Jazeker. Niet van alle poëzie natuurlijk. Maar in elk geval van Keats en Coleridge en...'

'O, dat is geweldig. Ik had echt niet durven hopen... Ik had het in de advertentie gezet, maar dat was alleen om de kinderen hun zin te geven. Flavia zei dat we allemaal één voorwaarde moesten noemen als we iemand wilden vinden die we allemaal aardig zouden vinden. Finn was natuurlijk degene die over die filosofische instelling begon. Ik dacht dat de mensen zich daardoor misschien zouden laten afschrikken, maar hij zei dat het verleden had aangetoond dat iemand die deze baan zelfs maar in overweging zou nemen óf te onnozel óf te gestoord moest zijn om... O, lieve help, ik bedoelde natuurlijk niet dat jij...' Constance legde haar hand op mijn arm. 'Bobbie, je blijft toch zeker wel, hè? Ik heb het sterke voorgevoel dat we vriendinnen zullen worden.'

Het was moeilijk, zo niet onmogelijk, om koel te blijven onder zoveel vriendelijkheid. Constance beschikte over een roerende oprechtheid die heel innemend overkwam. 'Nou ja... misschien dat morgen de dingen anders zullen lijken... Dank je wel, in elk geval, voor jouw hartelijke ontvangst.'

'Hartelijke ontvangst! En dan te bedenken dat de kinderen je drijfnat hebben gegooid, en dat vreselijke wagentje en McCarthy en de regen.. . Wat is er zo grappig?'

'Ik weet het niet... Er is zoveel gebeurd... Het is waarschijnlijk de vermoeidheid... Ik word een beetje hysterisch...' Ik kreeg opnieuw de slappe lach, en ditmaal deed Constance mee.

'Timsy had gelijk. Je bent écht een toffe meid. Geef me die andere koffer ook maar. Je bent helemaal niet in staat die nog te dragen.' Ze pakte de koffer voor ik kon protesteren en liep met zwikkende enkels voor me uit. De gang leek eindeloos door te lopen. Het was onmogelijk om enig idee van de architectuur of de inrichting te krijgen, deels omdat het licht niet best was, maar ook omdat er langs de muren stoelen, tafels, boekenkasten, kabinetkasten, schilderijen, tekeningen en wapens in geen waarneembare volgorde waren opgeslagen. 'Waar had ik het ook alweer over?' riep ze over haar schouder. 'O ja, Maud en Harry. Violet zou juist ook als debutante naar het bal gaan, maar toen haar vaders testament werd voorgelezen bleek hij enorme schulden te hebben.'

Ik was weer even de draad kwijt. Violet was dus de dochter van Maud en Harry. Maar wat was hun relatie tot Constance?

'Het werd een heel drama, en Maud was Finn zeer erkentelijk dat hij met Violet wilde trouwen.' Dus Violet was Finns vrouw, en mevrouw Crawley was zijn schoonmoeder.

'Het is jammer dat ze die torenkamer voor je in gereedheid hebben gebracht. Maar als we je kunnen overhalen te blijven, zullen we gauw iets beters voor je regelen.' Ik liep achter Constance aan naar een stenen wenteltrap. 'Voorzichtig, sommige treden zijn erg uitgesleten. Je weet vast wel dat de meeste wenteltrappen met de klok meedraaien, zodat je zwaardarm vrij blijft om je tegen indringers te verdedigen. Maar op Curraghcourt draaien ze allemaal tegen de klok in. Dat is omdat de meeste Macchuins linkshandig zijn.' Ze zweeg even en keek stralend op me neer. 'Alleen maar een beetje couleur locale, voor het geval je dat interesseert. Ik ben het niet, linkshandig bedoel ik, maar Finn is het wel en Flurry en Flavia zijn het ook.'

'Flurry en Flavia?' vroeg ik aan het omhooggaande achterwerk van Constance.

'Mijn neefje en nichtje. Echte schatjes zijn het. O, ik vergat dat jij wel heel slecht over hen zult denken. Maar ze zijn meestal heel braaf. Flurry komt van Florence. Dat is ook Finns tweede naam. Hij werd er op school vaak mee geplaagd want de Engelsen vinden dat een meisjesnaam en hij wilde Flurry een veilige naam geven, zoals Henry of John. Maar Violet beweerde dat het goed voor een jongen was om voor zijn respect te moeten knokken.'

Dus Finn, die het opperste gezag op Curraghcourt leek te vertegenwoordigen, was de vader van twee kinderen, Flavia en Florence, die Flurry werd genoemd. Ik begon een beetje overzicht over de familie te krijgen, maar dan waren er nog Sissy, Katty en Pegeen... En was er over de telefoon niet iets over een derde kind gezegd? Ik was opeens zo moe dat ik het liefst mijn hoofd op iets horizontaals had gelegd en me had overgegeven aan de slaap.

Constance hijgde door het gesleep met de twee koffers. 'Als we ze nu eens één voor één naar boven brengen?' stelde ik voor. Samen, terwijl zij trok en ik duwde, wisten we de onhandige koffers op een kleine overloop ter grootte van een telefooncel te krijgen.

'We zijn er.' Constance prutste met de deurkruk. Hij draaide rond zonder enig effect.

'Verdraaid! Nu weet ik het weer. Er zit een schroefje los. Eén moment.' Ze liet zich op haar knieën vallen en tastte om zich heen in het schemerige licht. 'Gelukkig, daar heb ik hem. Ik zal Timsy er morgenochtend naar laten kijken.'

Toen de schroef er eenmaal in zat, ging de deur gemakkelijk open. De kamer was, zoals in een ronde toren viel te verwachten, volmaakt cirkelvormig. De kleine natuurstenen schouw liep rond, maar de rechte achterkant van de kleerkast, de ladekast en de schrijftafel waren in een onhandige hoek tegen de muur geplaatst. Het bed - een smal bed met boven het hoofdeinde een baldakijn waar bruine gordijnen aan hingen - besloeg het midden van de kamer. Vier gordijnloze boogramen onthulden de duisternis van de nacht. Ik bespeurde een zurige lucht die ik niet onmiddellijk kon thuisbrengen.

'Wat vind je ervan?' Constance keek me gespannen aan.

'Dit lijkt me prima, dank je wel.'

'Ik hoop dat het bed schoon is opgemaakt.' Constance lichtte de sprei op en schoof een hand in het bed. 'Ja. En Katty heeft aan de warme steen gedacht. Wees voorzichtig als je erin stapt. Ik heb vaak mijn tenen gestoten. Hier is je kaars.' Ze wees naar het nachtkastje waarop een doos lucifers en een kandelaar stonden. 'De generator staat soms zonder brandstof. Vrij vaak, eigenlijk. Handdoeken.' Ze wees naar een rekje dat naast de haard stond. 'Heb ik nog iets vergeten?' Ze fronste haar wenkbrauwen en keek om zich heen. 'O ja, ik moet je waarschuwen. Zorg dat je nooit ofte nimmer daaraan trekt.' Ze wees naar een touw dat door een gat in het plafond kwam en door net zo'n gat in de vloer weer verdween. 'Daarmee kun je de klok boven in de toren luiden. In vroeger dagen luidden de Macchuins de klok om alarm te slaan wanneer ze de O'Flaherty's over de heuvel zagen komen, tot de tanden gewapend en met een bloeddorstige blik in hun ogen. De boeren op het land renden als gekken weg als ze hem hoorden, om binnen te zijn voordat de ophaalbrug omhoog was. De klok heet Scornach Mór. Dat betekent "Grote Keel".'

'Hebben de O'Flaherty's het kasteel ooit kunnen bestormen?'

'Nee, nooit! Daar zijn we heel trots op. Er zijn een paar beroemde dichtregels over de veldslagen tussen de Macchuins en de O'Flaherty's...

'O, mooi,' zei ik snel. 'Dus die klok is waarschijnlijk in heel lange tijd niet geluid.'

'Toch wel, vorig jaar nog. We hadden een poëziefestival hier, maar het was niet zo'n succes. De man die in deze kamer sliep, dacht dat het de bel voor het personeel was. Hij verwachtte kennelijk ontbijt op bed te zullen krijgen.' Ze lachte even. 'Het lijkt nu grappig, maar op het moment zelf was iedereen in paniek. We dachten dat we door de IRA werden aangevallen. De Garda en de brandweer uit Kilmuree stonden binnen een halfuur voor de poort, een record! Finn heeft hun een flinke fooi moeten geven om weer weg te gaan. De arme dichter droop heel gepikeerd af toen Finn hem een sukkel en een parasiet noemde. Je zou toch denken dat Finn zelf ook jong en dwaas is geweest...' Constance fronste haar wenkbrauwen. 'In Ierland heeft de dichtkunst een geweldige hoogte bereikt. Ik geloof echt... Je geeuwt!'

Ik had in mijn neus geknepen tot mijn ogen gingen tranen, maar ik kon het feit niet verhullen dat ik doodmoe was en alles niet meer kon volgen.

'Arme lieverd! Je zult wel heel moe zijn na je reis. Je ziet heel bleek!'

'Het is niets. Een lange dag... Niet veel slaap, vannacht op de boot...'

'Ik ben heel egocentrisch geweest. Ik heb veel te veel gepraat.' Constance keek berouwvol. 'Je moet regelrecht naar bed, dan breng ik je nog wat te eten.'

'O nee, doe echt geen...' - ik geeuwde weer - 'moeite.'

'Helemaal niet. Ik zal je even de badkamer wijzen en dan ga ik wat lekkere warme soep halen. Nou ja, hij zal niet érg lekker zijn, want ik heb hem gemaakt en ik ben de slechtste kok van heel Ierland, maar ik zal ervoor zorgen dat hij warm is. De wind staat in het zuidwesten, dus het fornuis zal het op dit moment goed doen.'

De badkamer was aan de voet van de torentrap. De badkamers op Cutham Hall waren niet luxueus, dus ik bekommerde me weinig om de afgebladderde muren en gebarsten tegels, de bruine vlekken onder de kraan in het bad, of zelfs het feit dat er een deel van de wc-bril ontbrak.

Constance zag me zoeken naar een stop voor in het bad. 'Alsjeblieft.' Ze gaf me een ronde steen. 'Je moet je waslapje in het gat proppen en dit erop leggen. Op die manier blijft het water net lang genoeg staan om je te kunnen wassen.' Ik dacht dat ik mijn blik heel neutraal had weten te houden, maar ze zei direct: 'Ik weet wat je zult denken. Het is echt hopeloos, hè? Ik doe mijn best, maar ik ben gewoon niet goed in huishoudelijke dingen. Maud deed zo grof tegen de vorige huishoudster dat ze haar ontslag nam.'

'Waar ging de ruzie over?'

'Maud beschuldigde mevrouw Heaney, de huishoudster, ervan dat ze ons probeerde te vergiftigen. We hadden allemaal last van onze maag na een vreselijke maaltijd met konijn en koolraap. Ze zei ook dat mevrouw Heaney een zuiplap was en dat ze aan de Chateau Margaux had gezeten. Ik begrijp niet hoe ze dat zelfs maar had kunnen doen, want Finn bewaart de sleutel van de kelder en niemand anders mag daar beneden komen op straffe van vierendelen. Ik denk eerder dat ze het plaatselijke, illegale brouwsel heeft gedronken. De maat was helemaal vol toen Maud zei dat het geen wonder was dat er zoveel vliegen in het huis zaten, omdat mevrouw Heaney stonk als een vat met bedorven boter. Ze had inderdaad een vreemd, zurig luchtje om zich heen hangen, maar Maud had dat natuurlijk niet moeten zeggen. Mevrouw Heaney vertrok woedend. Misschien heeft ze bij wijze van wraak de stop van het bad meegenomen.'

'Wat vindingrijk van haar. In deze omstandigheden kan ik maar beter snel in bad gaan voordat mevrouw Crawley vergelijkingen tussen mevrouw Heaney en mij begint te maken.'

'Trek je niets aan van het lawaai dat de boiler maakt. Hij is nog nooit ontploft. Ik geef je een kwartier voor ik het eten boven breng.'

Toen Constance was vertrokken gebruikte ik de methode met de stop en zag met genoegen hoe de waterdamp opsteeg. Zoals me was aangeraden trok ik me niets aan van het gebonk en geschud van de boiler en zat weldra tot mijn middel in bruin maar heerlijk zacht water, vermoedelijk rechtstreeks uit een moeras. Er was geen zeep, maar ik vond dat ik niet kinderachtig mocht zijn. Toen ik terugkwam in mijn kamer had Constance de haard aangemaakt. Er viel een warme gloed over de ruwe stenen muren terwijl de geur van brandende turf de scherpe lucht verdreef. Het was heerlijk om min of meer schoon en redelijk droog in bed te stappen. De warme steen, die in een handdoek was gerold, was zalig troostend, net als het zachte gesis van de vlammen. Constance kwam terug met een kom soep die een vreemde, gronderige smaak had, wat zoet brood dat verrukkelijk was, een stuk uitgedroogde kaas en een pakje roze wafeltjes, die een beetje muf smaakten.

'Dit is alles wat ik kon vinden,' verontschuldigde Constance zich. 'Ik had eerder een kip gebraden, maar die hadden de kinderen opgegeten. Hij smaakte trouwens niet lekker. Er zat een plastic bakje onder, en dat ontdekte ik pas toen ik hem had gebraden.'

'Dit is prima. Het is erg aardig van je om zo goed voor me te zorgen. Ik beloof dat ik morgen beter op dreef zal zijn.'

'Ik ben bereid je iedere avond eten op bed te brengen als je maar wilt blijven. Finn zal woedend zijn als hij terugkomt uit Dublin en ontdekt dat mevrouw Heaney is vertrokken.' Haar gezicht kreeg weer die nerveuze uitdrukking, die ondanks haar goedlachsheid nooit ver weg leek te zijn. De heer des huizes scheen nogal opvliegend te zijn. Ik zou een vergissing begaan me tot blijven te verplichten zolang ik hem niet had ontmoet en voor mezelf had uitgemaakt of hij een man was op wiens schouders een te zware last drukte, of dat hij een harteloze tiran was.

Constance nam het dienblad van me over en zette het op het nachtkastje. 'Heb je geen zin om lekker te gaan liggen?'

Ik knikte slaperig en mompelde nogmaals mijn dank.

'Ik besef dat ik steeds loop te kwebbelen zodat jij er niets tussen kunt krijgen. Maar Finn is veel weg en Maud is zo... nou ja, dat heb je zelf gezien. Ik ben natuurlijk dol op de kinderen, maar die hebben niet zo'n speciale behoefte om met me te praten. Ik maak me wel eens zorgen dat Flavia te gesloten is. Flurry is een geval apart, de lieverd. En Liddy is gewoon wat je van een meisje van haar leeftijd kunt verwachten. Wat Sissy betreft, dat is ook een bijzonder iemand, zeker, en... en dan hebben we Eugene nog.' Ik zag nog net dat ze bloosde. Flavia, Flurry, Sissy, Liddy, Eugene. De namen tolden als een zwerm vogels door mijn hoofd. Constance keek me gretig, smekend aan. 'Het zou echt geweldig zijn iemand te hebben om mee te praten.'

Ik glimlachte en keek haar dankbaar aan. Het gevoel was heel oprecht, maar ik was te moe om nog iets uit te kunnen brengen.

'Arme Bobbie.' Ze schoof een stoel tot naast mijn kussen en klopte me op de arm. 'Je bent helemaal kapot, hè? Geeft niet, morgenochtend praten we verder. Zal ik"De begrafenis van sir John Moore" voor je opzeggen? Ik lees zelf altijd wat gedichten voordat ik ga slapen. Ik vind dat je daarmee de kleine ergernissen van een dag verjaagt.'

Ik sloot mijn ogen om mijn instemming tot uitdrukking te brengen.

'"Geen trom werd gehoord, geen klank van..."' begon Constance op dramatische toon, maar de rest ging verloren toen er een golf over me heen sloeg en me wegvoerde van de oever in de peilloze diepte van een droomloze slaap.