Tegen het aanbreken van de dag werd ik wakker. Ik bleef nog even zweven. In de verte hoorde ik een schaap blaten. Ik was dus niet thuis. Ik deed mijn ogen open. Er waren donkere, onbekende vormen om me heen. Moeizaam kwamen de beelden van de vorige dag weer bij me boven. Hoe onwaarschijnlijk ook, ik bevond me in een kasteel in een verre uithoek van Ierland. Het was ondraaglijk benauwd in de kamer. Er hing een vieze, zurige lucht. Toen moest ik opeens aan Burgo denken en werd overmand door verdriet.
Ik ging rechtop zitten, zwaaide mijn benen over de rand van het bed, en omdat ik me zelfs in mijn verdriet de staat van het tapijt herinnerde, zocht ik met mijn tenen tot ik mijn schoenen had gevonden. Ik wankelde naar het raam, duwde dit open en ademde de frisse lucht in. De lucht was donker, met vage strepen roze. Ik bleef een tijdje staan kijken hoe de sterren verbleekten terwijl de horizon een potloodstreepje goud werd. Ik probeerde niets te voelen of te denken, tot ik zo moest huiveren dat mijn kaken er pijn van deden. Ik liet het raam openstaan en kroop weer in bed, drukte mijn gezicht in een kussen dat stonk als het leeuwenhuis in een dierentuin, en huilde langdurig en hevig.
Vanaf het moment dat Harriet me op het idee had gebracht naar Ierland te vluchten, had ik noch de tijd noch de gelegenheid gehad me over te geven aan mijn verdriet. Ik had vaak aan Burgo gedacht, met verlangen, met tederheid, met angst, maar ik had mezelf nog niet verteld dat ik de liefde van mijn leven voor altijd de rug had toegekeerd.
Vanaf het moment dat we elkaar tussen de doorweekte laurierstruiken van Cutham Hall onze liefde hadden verklaard, was ik reddeloos verloren geweest. Ik had drie dagen moeten wachten tot de telefoon
ging- 'Roberta.' Ik hoorde stemmen op de achtergrond.
'Hallo.'
Mevrouw Treadgold kwam de hal in. Er moet iets in mijn stem zijn geweest dat haar belangstelling wekte, want ik kon vanuit mijn ooghoeken zien dat ze bleef staan en met een plumeau tussen de spijlen van de trapleuning begon te porren.
'Kun je me zondagmorgen om twaalf uur in Blackheath van het station halen?' Hij klonk zakelijk, alsof hij druk bezig was.
'Ja.'
'Ik loop naar dat boogbruggetje achter de parkeerplaats, en zal je daar ontmoeten.'
'Goed.'
'Tot dan.' Hij had alweer opgehangen.
Ik schonk mevrouw Treadgold een stralende glimlach. De arme vrouw had een enorme klus voor de boeg want de trap was weelderig bewerkt en had een laag stof van eeuwen. Ik zweefde weg om de aardappels te schillen die stuk voor stuk door een stralende nevel omhuld leken te zijn.
Burgo leunde over de brug en keek omlaag naar het water toen ik aan kwam rijden. Ik had bijna elke minuut van de dag over dit moment nagedacht. Ik was van plan geweest beheerst, welsprekend en geestig te zijn, maar zijn lijfelijke aanwezigheid was verpletterend voor mijn zelfbeheersing. Toen hij in de auto stapte werd ik opeens zo verlegen dat ik hem niet eens aan durfde te kijken. Op de een of andere manier wist ik de auto in de versnelling te zetten en weg te rijden, zomaar ergens naartoe. Mijn gedachten waren verward. Hoe had het kunnen gebeuren dat ik me in deze intieme situatie bevond met een man die ik nauwelijks kende? Hij was zo vreemd, zo werelds, zo oogverblindend blond, zo... nou ja... zo groot. Hij vulde het interieur van de Wolseley, zoals hij met zijn hoofd bijna tegen het dak zat en met zijn knieën tegen het dashboard.
Toen we zwijgend een paar kilometer hadden gereden, wees Burgo naar een parkeerplaats verderop. 'Stop daar eens even,' zei hij, als een rijinstructeur die op het punt staat de fijne kneepjes van het in file parkeren uit te leggen. Ik deed wat me werd gezegd. 'Zet de motor af.'
Ik gehoorzaamde.
'Kijk me eens aan, lieverd.'
Aarzelend draaide ik mijn hoofd opzij en zag dat de spottende blik in zijn ogen, waardoor ik me die keer in het Carlton House Hotel zo aangetrokken had gevoeld, nu afwezig was. Deze keer was ik daar dankbaar voor. Hij pakte mijn hand.
'Denk niet dat ik zelfingebeeld ben wanneer ik zeg dat ik wist dat dit zou gebeuren. Meteen, vanaf het eerste begin. Ik wist dat het móést gebeuren.'
Met die woorden hield hij op een vreeswekkende vreemde voor me te zijn. Hij pakte mijn hand en kuste die.
'Maakt het jou veel uit waar we gaan lunchen?' vroeg hij.
'Nee. Ik vind alles best.'
Hij legde zijn hand losjes op mijn knie. 'Laten we dan maar eens zien wat we tegenkomen.'
Er volgde geen poging de ongebreidelde hartstocht van onze vorige ontmoeting te herhalen. Pas later besefte ik hoe goed hij was in het lezen van andermans gedachten.
NA EEN PAAR KILOMETER BOSWEGGETJES REDEN WE KENT BINNEN. WELDRA ZAGEN WE EEN BORD: 200 meter volgende weg links. The Fisherman's Reel. Goede Maaltijden en Logies. Aanbevolen.'
'Ze zeggen er niet bij door wie,' zei Burgo. 'Maar dat geeft niet. We kunnen altijd doorrijden als het ons niet bevalt. Ik had eigenlijk wat research moeten doen. Maar het zijn erg drukke dagen geweest. Donderdag was de laatste stemming om vijf uur 's nachts. Ik heb gesproken over het gebruik van goed Engels in wetsartikelen. Ik hoop dat het goed was. Ik kan me geen woord herinneren van wat ik heb gezegd. Ik moest de hele tijd aan jou denken.'
'Echt? Daar ben ik blij om.'
'Meen je dat, lieverd? Je minacht me niet omdat ik zo hopeloos verliefd op jou ben dat ik de helft van de tijd tot een onnozel dier ben gereduceerd?'
'Natuurlijk niet. Ik keek opzij om hem aan te kijken.
'Pas op voor die heg,' zei hij.
The Fisherman's Reel was klein, witgekalkt met een strodak, en met een eendenvijver bij de poort en appelbomen in de boomgaardachtige tuin waarin kippen rondliepen en katten lagen te zonnen. Achter de boomgaard stroomde een riviertje, bruin en kabbelend onder de wilgen en de vlieren. Er waren geen andere gasten.
We dronken wijn onder de appelbomen. De zon streelde het afgebladderde tafelblad en mijn blote armen en speelde met de schaduwen op het lange gras.
De maaltijd die ons werd voorgezet - ieder een halve eend met gepofte aardappels en doperwtjes - bleek verrassend goed te zijn. Toen we na een toetje van broodpudding en verse frambozen uit eigen tuin koffie met cognac bestelden, was de waardin helemaal verrukt over ons.
Burgo pakte mijn hand. 'Zeg eens,liefste.' Hij keek me aan. 'Moet je per se vanavond naar huis? Denk je datje familie het nog een paar uur zonder je kan stellen?'
'Ik zou Oliver kunnen bellen om hem te vertellen wat ik voor het eten had gepland,' zei ik niet een kalmte die in tegenspraak was met het bonzen van mijn hart. 'Gelukkig staat mijn vader erop 's zondags iets kouds te eten. "Om het personeel te sparen." Dat we in feite geen inwonend personeel hebben, is niet van belang.'
'Zou je dat willen doen, lieverd? Er is niets ter wereld dat ik zo graag zou willen als de nacht doorbrengen met jou.'
Ik had een paar meter verderop langs de weg een telefooncel gezien. Gelukkig nam Oliver op. Hij klonk slaperig en was geneigd te protesteren bij de gedachte bietjes in een schaal te moeten snipperen en augurken en kappertjes door de mayonaise te mengen. Maar ik beloofde hem de volgende week een avond naar de Nine Elms te brengen, waar ze een nieuwe barjuffrouw hadden op wie Oliver een oogje had. Oliver had het nog steeds niet opgebracht vroeg op te staan om zijn rijbewijs te halen, waardoor ik vaak de rol van Cupido had moeten spelen.
'Ik heb hier een kamer genomen,' zei Burgo toen ik terugkwam. 'Dé kamer, moet ik zeggen. Mevrouw Slattery, de waardin, vertelde me dat haar schoonmoeder de andere kamer heeft. Ze is bedlegerig en we moeten ons er maar niets van aantrekken als ze vannacht ligt te roepen. Mevrouw Slattery zegt dat het een vals oud mens is dat graag lastig doet.'
'Ik heb met haar te doen. Met allebei, eigenlijk.'
'Je vindt het niet erg dat het geen vijfsterrenhotel is?'
'Ik vind dit veel leuker. Ik heb eigenlijk een hekel aan dure hotels. Bovendien... zullen we voorzichtig moeten zijn, denk ik?'
Burgo keek me peinzend aan. Na een tijdje zei hij: 'Roberta, ik houd verschrikkelijk veel van je.'
In de maanden die volgden moest ik vaak aan deze woorden denken, en aan de blik waarmee hij ze uitsprak.
Die middag reden we naar de kust en wandelden op het strand. We keken in plasjes water tussen de rotsen, groeven fossielen uit de kliffen, speelden met een vriendelijke hond. We keken naar zeilboten die door de baai voeren en naar strandlopers en bontbekplevieren die in het zand naar wormen en weekdieren zochten.
Burgo keek omhoog naar de lucht terwijl de wind in zijn haar blies en zijn overhemd deed wapperen. 'Een wolkeloze hemel. De zee die schittert; het geknars van steentjes onder mijn voeten. De roze binnenkant van deze schelp' - hij stak hem naar me uit - 'dat is de kleur van... wat zou je zeggen? Rozen? Vlees? Laten we afspreken dat we volstrekt onverantwoordelijk en in het nu leven.'
Ik pakte de schelp aan en stopte hem in mijn zak. 'We kunnen het proberen.'
We dronken thee op de boulevard van het volgende plaatsje. We kochten tandenborstels, tandpasta en ondergoed. Ik kocht een kam en Burgo kocht een overhemd. Daarna reden we terug naar The Fisherman's Reel. Er zaten nog twee andere stellen in de bar, dus trokken we ons terug in de boomgaard. Mevrouw Slattery kwam naar buiten met een koude fles Sancerre en kussens voor onze stoelen.
Ondanks de dalende temperatuur aten we buiten. De tomatensoep was zelfgemaakt, de aardappels en snijbonen kwamen uit eigen moestuin, de kip uit het hok van mevrouw Slattery. Burgo vertelde me hoe het was om in het parlement te zitten. Hij beschreef wonderlijke regels: geen handen schudden, bijvoorbeeld, en geen applaus. Instemming werd tot uitdrukking gebracht door zwaaien met papieren, juichen of, indien mogelijk, met de handen op de tafel slaan. Als je tijdens een stemming iets wilde opmerken, moest je een opvouwbare zijden steek opzetten die de kamer speciaal voor dit doel bewaarde.
'Het klinkt net als een jongenskostschool, met allerlei geheimtaal voor de directrice en voor snoep.'
'Ik geef toe dat het absurd is. Maar er zijn wel meer dingen in mijn leven die belachelijk zijn.'
Zo zaten we buiten te praten, waarbij we discreet onder de tafel el- kaars hand vasthielden. Binnen werd het druk.
'Wil je nog een slaapmutsje?' vroeg Burgo. Ik schudde mijn hoofd, me ervan bewust dat er veel ogen op ons waren gericht. 'Goed... zullen we dan maar naar boven gaan?'
Een man die tegen de toog leunde keek demonstratief op zijn horloge en gaf Burgo toen een vette knipoog.
'Welterusten mevrouw, meneer.' Mevrouw Slattery knikte vanachter de bar naar ons. Haar vissenogen stonden nieuwsgierig, haar glimlach was samenzweerderig. Ik vroeg me af wat er aan ons was dat ons zo duidelijk tot ongehuwd en verliefd verklaarde. Dat wil zeggen, niet met elkaar getrouwd. We werden op de trap gevolgd door een salvo van luidruchtig gelach.
De kamer was klein, met een schuin balkenplafond en een vloer die al bijna even scheef liep. Er stond een bed, een kleerkast, een stoel met daarop een tafellamp en in één hoek was een piepklein wasbakje. De gordijnen waren verschoten en het meubilair was met een vaalgroene glansverf beschilderd, maar alles was schoon.
'Ik vrees dat ze zich de rest van de avond vrolijk zullen maken over ons,' zei ik toen we elkaar over de witte katoenen sprei aankeken. 'Wat is er toch zo opvallend aan ons? Volgens mij komt het doordat jij zo lang bent.'
'Lieverd, begrijp je niet dat jij overal zou opvallen? Er is geen man tussen de acht en de tachtig die zich niet, zodra hij je ziet, afvraagt hoe het zou zijn om jou in zijn armen te houden. Het was het allereerste waar ik aan dacht, toen in het Carlton House.
Er klonk getik op de andere kant van de muur.
'Wat was dat?' vroeg ik verschrikt.
Burgo liet zijn stem dalen. 'Dat moet de schoonmoeder van mevrouw Slattery zijn.'
Ik begon te giechelen, en er klonk nog meer geklop.
'Die muren moeten flinterdun zijn,' fluisterde Burgo. 'Ik zal het raam dichtdoen... Au!'
'Burgo! O, wat moet dat pijn doen!' Hij had zijn hoofd tegen een balk gestoten en was achterover gevallen, gelukkig op het bed. Ik vergat mijn stem te dempen, en het kloppen klonk nog luider en verontwaardigder dan eerst.
'Volgens mij is mijn schedel gebarsten. Het wordt helemaal donker om me heen.'
'Laat me even kijken.' Ik boog me over hem heen. 'O arme, arme lieverd! Je bloedt. Eén moment.' Ik schoof om het bed heen naar de wasbak en maakte de handdoek nat met koud water. 'Doet het érg pijn?' Ik knielde naast hem op het bed en bette voorzichtig het kleine sneetje.
'Vreselijk.' Hij sloeg zijn armen om me heen en trok me over zich omlaag. 'Er is maai één remedie voor. Kom, liefste... Kom... Nu...'
Er was nog een salvo aan getimmer gevolgd, maar ik moet met schaamte bekennen dat we ons daar niets van aantrokken.
Ik lag in mijn bed op Curraghcourt terwijl de tranen over mijn gezicht stroomden en ik me afvroeg hoe ik hier ooit overheen moest komen. Waar was Burgo nu? Ik stelde me voor dat hij wakker lag in zijn flat in Lord North Street, terwijl hij aan mij dacht, probeerde te gissen waar ik naartoe was, waarom ik was vertrokken. Tijdens die vreselijke telefoongesprekken nadat de kranten het verhaal hadden gebracht, had ik geprobeerd hem uit te leggen waarom ik niet kon toestaan dat hij alles opgaf om mij. Hij had me beschuldigd van trots. Hij had me gevraagd of ik genoeg van hem hield om een paar maanden van afkeuring en onbegrip te verdragen. Hij had bezworen dat zijn liefde onvoorwaardelijk was. Bovendien, had hij eraan toegevoegd, zou hij weliswaar zijn ontslag als minister van Cultuur moeten indienen, maar hij had vrienden in het kiesdistrict en hij dacht dat hij zijn zetel wellicht kon behouden. Als we discreet waren en hij werkte hard en hij gedroeg zich, zou hij misschien, na een paar jaar op een zijspoor, weer terug kunnen komen. Toen ik de vastberadenheid in zijn stem hoorde, besefte ik dat wat hij ook mocht zeggen over bereid te zijn alles op te geven voor de liefde, hij al zijn hoop had gevestigd op het terugwinnen van zijn positie.
Ik trok de dekens tot over mijn oren. Ik was een lafaard, zei ik voor de duizendste keer tegen mezelf. Maar ik had het sterke gevoel dat ik uiteindelijk geen compensatie zou vormen voor alles wat Burgo moest opgeven. Terwijl ik vol wanhoop mijn handen tegen mijn slapen drukte, hoorde ik een zachte bons die uit de richting van het raam kwam.
Het was te donker om iets te zien. Ik wachtte, met ingehouden adem. Een vaag krabbelend geluid werd gevolgd door nog een bons. Er kroop iets over de vloer. Ik tastte naar het lichtknopje, drukte erop. Er gebeurde niets. Mijn bevende handen vonden de lucifers en ik stak de kaars aan, hield die hoog. Er waren vijf paar ogen die glansden, knipperden. Eén stel ogen liep terug naar het raam.
Ik slaakte een diepe zucht. Alleen iemand die weinig huisdieren had gehad, zoals ik, had niet onmiddellijk kunnen begrijpen dat de overweldigende geur in mijn kamer die van katten was.
'Poes, poes!'riep ik.
Ze aarzelden. De moedigste van het stel deed een stap in mijn richting voor hij ging zitten om zijn achterpoot te wassen. 'Kom eens! Aai poes!' Ik klopte op het beddengoed. De durfal wandelde dichterbij en de andere keken toe om te zien wat zijn lot zou zijn. Ik krabbelde uitnodigend met mijn vingers op de sprei. Hij bleef een poosje naar mijn hand kijken voordat hij sprong en naast mijn knieën landde. Zacht streelde ik hem over zijn rossige oren. Hij begon te spinnen. Ik krabde hem onder de kin en hij draaide zich in extase op de rug. Een rinkelend geluid trok mijn aandacht naar het dienblad dat Constance op de vloer had laten staan. De andere katten waren bezig de soepkom uit te likken en het pak wafeltjes te verorberen. Er ontstond ruzie over het stuk kaas dat ik te hard had gevonden om op te eten.
Ik stapte uit bed en verdeelde de resten van mijn avondeten eerlijk onder hen, zonder de durfal te vergeten. Ze schrokten de restjes naar binnen alsof ze uitgehongerd waren. Toen ze klaar waren sprong de durfal weer op het bed en waste zich even voor hij zich oprolde om te gaan slapen. Drie sprongen er in de stoel. Eén klom er in de gordijnen van mijn bed om in het baldakijn te gaan liggen. Uit de snelheid waarmee ze zich nestelden bleek duidelijk dat mijn kamer regelmatig als kattenslaapzaal werd gebruikt. Terwijl ik naar hen keek ploften er nog twee katten over de vensterbank, die met een behoedzame boog om me heen liepen naar het dienblad en daar de lege borden schoonlikten.
Ik liep naar het raam om naar buiten te kijken. De dageraad onthulde, op een goede meter onder mijn vensterbank, een hellend dak dat eindigde in een borstwering. Links van mij strekte zich een groter stuk dak uit, met schoorstenen, steunberen, dakgoten en torentjes, als een miniatuurdorp dat door katten werd bewoond. Ik telde er nog eens zes. Sommige katten sliepen; andere keken naar de opgaande zon. Achter de borstweringen golfden de bossen, onderbroken door heldergroene weilanden en akkers, tot aan de glooiende heuvels die in de verte tot zwarte bergen werden, met toppen die in een geelbruin licht waren gehuld. Heel even kreeg ik een voorgevoel dat mijn verdriet, dat nu zo overweldigend was, uiteindelijk, net als alle narigheid van iedere plaats en van alle tijden, minder van belang zou worden dan die heuvels en bomen, minder zelfs dan een sprietje gras. Dit was een troostvolle gedachte.
Ik trok mijn ochtendjas onder de slapende durfal vandaan. Hij bewoog zich even en strekte zijn lange, magere poten uit. Ik ben geen expert op het gebied van katten, of van welk dier dan ook, maar zelfs ik kon zien dat er iets vreemds aan deze kat was. Ik streelde een gestreepte poot. Hij begon half te spinnen en trok de poot toen weg, maar niet voordat ik zeven tenen had kunnen tellen.