Wat doe jij daar?'
Sissy's stem achter me maakte me aan het schrikken. Ik had juist heel voorzichtig geprobeerd mijn hand uit te steken naar de ring waaraan Osgars ketting was vastgemaakt, terwijl ik mijn ogen gericht hield op zijn kaken, die begonnen te kwijlen toen hij strak naar mijn enkels keek.
'Je laat me schrikken! Ik probeerde de ketting los te maken om een eindje met hem te gaan wandelen.'
'O ja? En waarom dan wel?'
'Het is wreed om een dier de hele tijd aan de ketting te houden.'
'Vind je?' Sissy keek me onderzoekend aan, alsof ze dacht dat ik niet goed bij mijn hoofd was. Er was op zijn minst één van ons meer dan een beetje vreemd. Maar ik was blij dat ze weer kalm deed na haar uitbarsting over de bloemen van Michael McOstrich.
'Ik vind van wel,' zei ik scherp, klaar om dit toe te lichten.
'Waarschijnlijk heb je gelijk.' Sissy's instemming kwam onverwacht. 'Ik zou het zelf ook niet leuk vinden. En het is een mooi dier.'
We keken naar Osgar, die met knipperende ogen rechtop ging zitten, alsof hij niets begreep van al deze belangstelling voor hem, nadat jarenlang iedereen over hem heen was gestapt en hem had genegeerd.
'Ik ben er vrij zeker van dat Timsy hem niet heeft uitgelaten sinds ik hier ben.'
Sissy lachte, met een schel geluid dat Osgar achteruit deed deinzen. 'Dat heeft-ie al niet gedaan sinds ik hier ben, en dat wordt met Lughnasa een jaar. Hij is doodsbang voor het arme beest.'
'Nu begrijp ik waarom die stoep er zo uitziet,' zei ik vol weerzin. 'Nou, er moet echt iets aan worden gedaan.' Ik reikte opnieuw naar de ring. 'Sinds ik hier ben, heb ik hem gevoerd, zodat hij me vertrouwt, en
ik denk dat het begint te werken en..Ik trok ijlings mijn hand terug toen Osgar gromde. "Verdorie! Het probleem is dat ik ook doodsbang voor hem ben. Het is zo'n grote hond.'
Als op bevel ontblootte Osgar twee rijen enorme tanden die blonken van het speeksel, alsof hij een stevige maaltijd van mijn arm verwachtte.
'Tja!' zei Sissy. 'Natuurlijk gaat-ie je bijten als je zo voorzichtig doet. Hij denkt dat je hem pijn wilt doen.'
'Hoe moet ik dan doen alsof ik niét bang voor hem ben?'
'A diabhal! Opzij, mens. Dan zal ik het je laten zien.'
Sissy begon een vreemd geluid te maken, half fluitend, half spinnend. Het ging tussen drie noten op en neer, en ik moet zeggen dat het heel angstaanjagend klonk. Het had een spookachtige klank en deed denken aan verre wouden, onderzeese grotten, waar dan ook, ver weg van de mensen. Haar zwarte apenogen kregen een onaardse gloed. Osgars oren, die meestal plat tegen zijn kop lagen, gingen omhoog en hij hield op met grommen. Langzaam boog hij zijn kop en liet zich op zijn voorpoten zakken. Sissy bracht kalm haar kleine hand naar zijn halsband en maakte de gesp los. Osgar bleef ineengedoken zitten, zonder te beseffen dat hij vrij was.
'Kom, joh.' Sissy liep achteruit en klopte op haar knie.
Osgar waggelde tot waar het eind van zijn ketting zou hebben gereikt en bleef daar staan, met zijn ogen op Sissy gericht. Hij weigerde zelfs maar één stap verder te gaan.
'O, kom op, jij grote óinseach!' Sissy liep naar hem toe en greep hem vastberaden bij zijn halsband. Ze trok de tegenstribbelende Osgar bij de stoep vandaan naar het midden van het plein. Nu kon ik zien dat zijn achterlijf klein was vergeleken bij zijn kop, door het niet gebruiken van zijn spieren. 'Alsjeblieft!' Sissy liet hem los en hij liet zich onmiddellijk op zijn achterpoten zakken en begon zielig te janken.
'Arm beest!' Ik kwam voorzichtig dichterbij. 'Hij heeft waarschijnlijk pleinvrees. Brave hond! Hij is braaf!' Ik stak mijn hand naar hem uit, waarbij ik mezelf wijsmaakte dat ik niet bang was, maar mijn moed verdampte zodra Osgar begon te grommen. 'Het ziet er in elk geval niet naar uit dat hij weg zal lopen.'
Sissy lachte me uit. Ik was eerder te druk bezig geweest om te zien dat ze een stierenvechterskostuum droeg, compleet met schoudercape. 'Vast niet. Jullie zijn een mooi stel zo. Allebei doodsbang voor elkaar.'
'Hoe deed je dat? Met dat geluid, bedoel ik.'
'Da's een oude circustruc. Voor ik aan de trapeze ging, heb ik de leeuwentemmer geholpen. Vijf dagen per week heb ik mijn hoofd in de muil van de leeuw gestoken, zonder ook maar één schrammetje op te lopen.'
Ik was diep onder de indruk van deze moedige, al was het ook zinloze, prestatie. 'Wat zullen we nu met hem doen?' vroeg ik me hardop af.
Sissy haalde haar schouders op. 'Jij was degene die vond dat hij losgemaakt moest worden.'
Het was mijn bedoeling geweest een opgetogen Osgar eens lekker te laten rennen alvorens hem weer vast te leggen, maar ik besefte nu dat dat allemaal niet zo eenvoudig zou zijn. 'Zou jij hem niet willen uitlaten?'
'Nee, dat wil ik niet. Ik moet mijn vallen nakijken.'
'Je vallen?' Ik kon de afkeuring in mijn stem niet bedwingen.
Sissy liet haar stem dalen. 'Ik zit achter de sidh aan.'
'Je bedoelt... kabouters?'
'Sst! Ze willen niet dat er over hen wordt gepraat.' Ze fluisterde nu. 'Ik zoek een fir darrig. Die zijn wat vriendelijker dan de trollen of de kobolden. Die zullen me niet zo gauw belazeren omdat ik ze te pakken heb gekregen.'
'Hoe kun je weten welke soort je hebt?' fluisterde ik terug.
'Defir darrig hebben rode kleren aan, natuurlijk.'
Ik moest erkennen dat Sissy verfrissend anders was. Na slechts een korte tijd in haar gezelschap was ik in staat de kille wond in mijn hart even te vergeten.
Ook de hoeveelheid werk en de aanwezigheid van andere mensen leidden mijn aandacht af van mijn verdriet. Overdag tenminste. De nachten waren anders.
Als de dageraad aanbrak, was het een opluchting uit de warme, verkreukelde lakens te kunnen stappen en naar het raam te lopen om mijn vermoeide ogen aan de schoonheid van de bossen en de bergen te laven. Ik zette bakjes met vlees en melk op het dak en keek naar de katten die kwamen eten. Na afloop zochten ze plaatsen om te slapen waarbij het doorgezakte baldakijn van het bed een geliefde plek voor een dutje was. De race om het ontbijt in de eetkamer klaar te zetten en een dienblad naar Maud en Violet naar boven te sturen was genoeg om een droefgeestige blik van mijn gezicht te verjagen. Constance was een toonbeeld van tact en sprak nooit over het verleden, tenzij ik dat deed, wat zelden het geval was.
Met volledige steun van Constance kreeg ik het voor elkaar om Violet een gevarieerd dieet te geven. Om tijd en werk te sparen begonnen we 's avonds bij het eten met soep of een hartige mousse, iets wat zacht en gemakkelijk te eten was, zodat Violet er ook iets van kon krijgen. Als toetje maakten we meestal dingen als vruchtenpuree, custard- of gela- dat Violets tanden moesten worden gepoetst, iets waar Pegeen en Katty een gruwelijke hekel aan hadden. Dat ze zelf geen tandenborstel gebruikten bleek wel uit hun eigen schaarse en zwarte tanden, dus nam ik dit werkje op me. Violet leerde snel haar mond open te doen om het tandenpoetsen mogelijk te maken. Ik denk dat de sterke smaak van tandpasta iets pittigs aan haar monotone bestaan moet hebben toegevoegd.
We schoven nu elke ochtend de gordijnen opzij en ze bleven open tot het donker werd. Constance en ik praatten met luide, opgewekte stem en gingen zo vaak we konden naar Violet toe. Flavia was een gretige bekeerling tot dit nieuwe regime. Ze besteedde enkele uren per dag aan haar. Ze las haar voor, zong voor haar en praatte tegen haar. Het duurde niet lang of we raakten ervan overtuigd dat Violet beter begon te reageren. We hadden geen idee van de betekenis van de geluiden die ze maakte, maar we vonden allemaal dat ze vaker kreunde, gromde en zuchtte. Toen verscheen er een nieuw geluid in haar vocabulaire: een hoog gejammer, als van een kind. Het klonk heel akelig, maar we zeiden tegen elkaar dat iedere verandering een vooruitgang was. Het was Flavia's idee om voorwerpen in Violets hand te leggen, gewone dingen als knikkers, potloden, kralen, bloemblaadjes en dennenappels. Nadat ze had uitgelegd wat het voorwerp was en ze Violets slappe vingers eromheen had gevouwen, zat Flavia aandachtig naar het stille gezicht te kijken op zoek naar een teken van herkenning. Haar teleurstelling was zo duidelijk, dat ik me soms afvroeg of het wel verstandig was wat we deden.
'Flavia,' zei ik op een ochtend, misschien drie weken na mijn komst op Curraghcourt, 'laten we het bed van je moeder eens in de andere hoek zetten, zodat ze dichter bij het raam ligt. Ze heeft dan meer licht en ze kan wat frisse lucht krijgen.'
Aangezien het bed op wieltjes stond en de vloerplanken kaal waren - we hadden het tapijt weggegooid omdat het te smerig was om nog schoon te kunnen maken - konden we dit zonder veel problemen doen. Liddy kwam binnen op het moment dat we het bed op zijn plaats schoven. Ze was van nature ongeduldig, rusteloos en verveelde zich snel, en ze bracht veel minder tijd bij Violet door dan haar zusje. Ze was ook op een leeftijd dat ze zich sneller geneerde en het moeilijk vond om eenzijdige gesprekken te voeren. Maar op mijn suggestie had ze haar moeders nagels gevijld, die door Pegeen in rafelige punten waren geknipt. Toen Liddy Violets handen met crème had gemasseerd, leken ze twintig jaar jonger en kon je zien hoe mooi ze gevormd waren. We vervingen de carbolzeep waarmee Pegeen Violet waste door een milde zeep en we smeerden tweemaal daags crème op Violets gebarsten lippen en droge wangen. Na twee weken was de verandering in haar uiterlijk opmerkelijk.
'Denk je dat ze het koud zal krijgen?' vroeg Flavia bedenkelijk toen ik de ramen openzette om het windje over Violets gezicht te laten strijken.
'Zou je ergens een gewatteerde deken kunnen vinden?'
'Ik ga wel,' zei Liddy, die altijd blij was weg te kunnen van de lucht van desinfecterende middelen en dat wat ze niet helemaal konden maskeren.
Vijf minuten later was ze terug. 'Er zijn geen spreien over, daarom heb ik dit meegebracht.' Ze legde de jas op het bed. 'Hij is van mama geweest. Echte nerts. Ik vroeg me af of ik hem misschien zou mogen hebben, want hij wordt nu toch niet...'
'Kijk eens! Kijk eens!' riep Flavia.
We keken, en we hielden onze adem in toen de vingers van Violets linkerhand zich langzaam uitstrekten toen ze het bont voelde. De vingers trilden toen ze langzaam over de glanzende, donkerbruine haren bewogen, slechts enkele centimeters heen en weer, maar het gebaar was onmiskenbaar opzettelijk. Ik voelde hoe de haren in mijn nek overeind gingen staan.
'Liddy, je bent een genie!' zei ik.
Flavia barstte in tranen uit.
'Flavia, dit is net zo goed jouw wonder als dat van iemand anders,' zei ik. 'Je hebt zoveel tijd bij haar doorgebracht en...'
'Daar huil ik niet om,' snoof Flavia kribbig. 'Het kan me niet schelen dat het Liddy was die de jas heeft bedacht. Ik huil omdat mama leeft. Dat ze echt in leven is. Nu zal iedereen moeten geloven dat ze wakker wordt.'
'Nou ja, misschien, maar we moeten niet te veel verwachten...'
Maar Flavia luisterde niet. 'Ik ga nog wat meer dingen voor haar zoeken om te betasten.' Ze was al halverwege de deur toen ze terugkwam om haar moeder te kussen. 'Ik ben zo weer terug, mama. Ga niet weg, want ik heb heel veel om je te laten zien.'
Op dat moment werd ik bang. Bang, dat Flavia's hoop misschien ruw de bodem zou worden ingeslagen. En dat zou dan mijn schuld zijn.
'Ik denk dat ze die jas maar beter zelf kan houden,' zei Liddy, met iets van spijt.
'Weet je het echt zeker?' vroeg Constance, die ik aantrof in de graanschuur. 'Was het niet gewoon een trilling?'
'Ik weet het zeker. Het punt is dat we tot vandaag hebben geprobeerd haar rechterhand te stimuleren. Toen we het bed in een andere hoek hadden gezet, was haar linkerhand het meest dichtbij. Mensen die een herseninfarct hebben gehad zijn vaak aan één kant meer verlamd dan aan de andere, hè?'
'Ik weet er heel weinig van. Toen het gebeurd was, heb ik wel van alles aan de nonnen gevraagd, maar die deden weinig toeschietelijk. Het rooms-katholieke standpunt is dat narigheid door God wordt gezonden als een kruis dat geduldig en nederig moet worden gedragen om te boeten voor de zonde. En ik ben er vrij zeker van dat het niet in dokter Duffy op zou komen in te gaan tegen de adviezen uit Dublin, de bron van alle medische wijsheid. Ik voel me nu heel schuldig dat ik het niet beter heb geprobeerd.' Constance trok weer haar bekende berouwvolle gezicht.
'Je moet je niet schuldig voelen. Om te beginnen had je meer dan genoeg aan je hoofd. En verder: hoe weten we dat dit niet in een ramp gaat eindigen? Flavia is er nu van overtuigd dat haar moeder beter zal worden. Het is zeer wel mogelijk dat Violet verder geen enkele voortgang boekt en dat ik zal wensen dat ik me er nooit mee had bemoeid.'
Constance leegde een zak kippenmaïs in een bak. 'Dat risico moeten we nemen. Laten we er ons uiterste best voor doen. Ik herinner me die jas nog goed. Hij stond haar beeldschoon. Arme Violet.' Ze lichtte wat lege zakken op, alsof ze iets zocht.
'Wat zoek je?'
'Een hamer. De deur van mijn kleerkast is er weer af gevallen.'
'Is dit ook geschikt?' Ik trok een houten hamer tussen de spaken van een fiets vandaan.
'Bedankt. Het is ook overal zo'n troep.'
'Eén moment,' onderbrak ik haar. 'Hoeveel fietsen zijn er? Doen ze het?' Ik trok de fiets die boven op de berg lag omhoog. Hij was verroest, maar alles zat er nog aan: wielen, zadel, stuur en ketting.
'Die zijn hier ooit achtergelaten door een damesfietsclub uit Japan. Ze waren helemaal uit Dublin komen fietsen - niet in één dag, natuurlijk, ze hadden in Bed & Breakfast-adressen gelogeerd - en ze waren ten einde raad. Het had iedere dag geregend en tegen de tijd dat ze in Connemara kwamen, waren de wegen in bulderende stroomversnellingen veranderd. De arme zielen, je zag alleen nog glinsterende ogen en zwarte knotjes onder een dikke laag modder. We hebben hen binnengelaten en thee gegeven terwijl ze naar Dublin belden om zich door een bus te laten ophalen en met het eerstvolgende vliegtuig naar huis te gaan. Ze waren uitermate beleefd, maar je kon zien dat dit voor hen iets heel anders was dan het Smaragdgroene Eiland zoals het door reisorganisaties wordt gepromoot. Tussen november en maart heb je hier alleen maar allerlei tinten bruin en geelbruin.'
'Dit is best een aardige fiets.' Ik sprong erop en fietste langzaam de schuur rond. 'Versnelling en alles. Even banden oppompen en een drupje olie.' Ik kwam knarsend voor Constance tot stilstand. 'Ik heb net een idee gekregen.'
Constance bracht haar hand snel naar haar slaap. 'Ik vraag me af hoe de Imperial Guard vroeger salueerde. Met de handpalm omlaag of naar buiten?'