Hoofdstuk 50

 

 

 

 

 

 

 

 

De auto hobbelde zo ver als mogelijk was over het modderpad. Aan het einde ervan vroeg ze de chauffeur even op haar te wachten. Het laatste stukje legde ze te voet af. Na het onweer was het flink afgekoeld en het gras was groener door de regen die het zo lang had moeten ontberen. Met een zwaar gemoed liep ze over het pad dat ze de afgelopen dagen zo vaak had bewandeld. Ze was helemaal leeg vanbinnen, alsof haar zenuwen waren verdoofd om niets meer te hoeven voelen.

   Ze kwam bij de boom die haar door alle moeilijke tijden heen had geholpen. Majestueus en trots stond hij daar, als een dierbare oude vriend die nooit oordeelde maar slechts begripvol observeerde. Ze streek liefdevol met haar hand over de stam en dacht terug aan de gelukkigere tijden met Santi. In de verte zag ze de gauchos met hun bruine, ontblote bovenlijven polo spelen op de velden. Javier was er ook bij. Ze wist niet precies waar, maar ze was er zeker van dat hij erbij was. Daar waar hij thuishoorde. 

   Plotseling voelde ze de aanwezigheid van iemand anders. Ze draaide zich om en keek in het wanhopige gezicht van Santi. Hij was net zo verrast om haar te zien als zij hem.

   ‘Ik hoorde dat je was vertrokken. Ik wist niet hoe ik het had,’ riep hij gekweld uit, en met een paar stappen was hij bij haar en nam haar in zijn armen.

   ‘Ik kon het niet opbrengen om weer afscheid van je te moeten nemen. Ik kon het gewoon niet,’ mompelde ze. Een intens verdrietig gevoel maakte zich van haar meester.

   ‘Net nu ik je weer heb teruggevonden,’ zei hij bedroefd. ‘Ik kan je niet laten gaan.’

   ‘Het is onmogelijk, toch? Hadden we maar…’

   ‘Niet doen,’ zei hij met verstikte stem. ‘Als we op die manier gaan beginnen, maken we onszelf kapot.’ Hij begroef zijn gezicht in haar haren, alsof hij zich wilde afsluiten voor het onvermijdelijke.

   ‘Als ik mijn kinderen in de steek zou laten, zou ik niet de vrouw zijn van wie je houdt,’ zei ze verdrietig, terwijl ze terugdacht aan Maria’s advies. Ze dacht aan Javier en nog steeds voelde ze de pijn in haar hart omdat ze hem al die jaren geleden had moeten verlaten. 

   ‘Het enige wat ik wil is dezelfde lucht inademen als jij.’

   ‘Maar Maria had gelijk. Onze levens zijn zo verschillend. We hebben allebei een gezin waarvan we houden. We kunnen al die mensen toch geen verdriet doen?’

   ‘Weet ik. Maar ik probeer steeds een manier te bedenken waarop het tóch mogelijk is.’

   ‘Die is er niet. Ik hoor hier niet meer.’

   ‘Jij hoort bij mij. We horen bij elkaar.’

   ‘Het is een mooie droom, een prachtige illusie. Maar het kan niet. Je weet dat het onmogelijk is.’

   Hij knikte en slaakte een zucht van berusting. ‘Laat me dan nog een keer naar je kijken, zodat ik je nooit zal vergeten,’ zei hij plechtig, terwijl zijn vingers over haar wang gleden. Hij kuste haar ogen, ‘zacht en bruin als suiker’, zei hij, en vervolgens kuste hij haar neus, haar slapen, haar voorhoofd, haar kaaklijn, en telkens vertelde hij erbij waarom hij zo van dat speciale stukje van haar gezicht hield. Toen hij bij haar lippen aankwam, zei hij: ‘Ik zal nooit vergeten hoe je voelt, Chofi, of hoe je smaakt.’ En terwijl hij haar kuste, proefde hij het zout van haar tranen.

   Ze omhelsden elkaar. Toen Sofia in zijn zeegroene ogen keek, wist ze dat ze voor altijd in de geheime diepte van zijn blik zou voortleven en dat ze ’s nachts, wanneer droom en werkelijkheid zich vermengen, aan hem zou verschijnen om hem steeds opnieuw te beminnen. Voor het laatst kuste ze zijn lippen en ze proefde hem nog lang nadat ze hem had achtergelaten. Nog eenmaal keek ze om naar de eenzame gestalte die aan de voet van de boom zat. Ze zwaaide, draaide zich om en liep weg. Later zou ze, telkens wanneer ze haar ogen sloot, dat beeld van Santi in zijn eentje onder de ombu-boom weer voor zich zien.  

 

Ze zeiden dat de ombu in Engeland niet zou aanslaan. Maar ik koos een plek in onze tuin in Gloucestershire waar de zon achter de boom zou ondergaan en plantte hem toch. Hij groeide.