Hoofdstuk 45
‘Weet je nog dat we hier op zaterdagavond altijd naar de mis gingen?’ Sofia’s stem echode tussen de koude stenen muren van het kerkje van Nuestra Señora de la Asunción.
‘Voordat we naar de nachtclub gingen,’ grinnikte Santi. ‘Niet erg eerbiedig.’
‘Daar heb ik nooit bij stilgestaan,’ zei ze. ‘Eerlijk gezegd zag ik de mis alleen maar als een verplichting.’
‘Jij zat altijd van het begin tot het einde te giechelen.’
‘Ik kon mijn gezicht niet in de plooi houden bij dat geslis en gestotter van padre Julio.’
‘Hij is al jaren geleden overleden.’
‘Ik kan niet zeggen dat het me spijt.’
‘Dat zou anders wel moeten, want je bent in zijn kerk,’ zei Santi lachend.
‘Zou hij het horen, denk je? Ik vraag me af of mensen in de hemel ook stotteren – ik heb nog nooit van een stotterende engel gehoord, jij?’
Ze liepen naar het altaar. Hun alpargatas kwamen zacht en geruisloos neer op de stenen. Anders dan de katholieke kerken in de stad was het kerkje heel sober. Het altaar stond in al zijn eenvoud onder een smetteloze witte doek, waaraan bloemen waren gehangen. Er hing een muffe lucht – vermengd met de scherpe geur van wierook – want er was nergens een open raam waaruit hij kon ontsnappen. Door de gebrandschilderde ramen achter het altaar viel de zon in lange lichtbanen op de vloer en muren, waardoor het dwarrelende stof, dat anders onopgemerkt was gebleven, zichtbaar werd. Iconen van de Heilige Maagd Maria hingen aan de muren tussen beelden van heiligen en kandelaren die in het halfdonker opflikkerden. De kerkbanken waren nog precies zoals Sofia ze herinnerde: hard en oncomfortabel genoeg om te voorkomen dat je tijdens de preek in slaap viel.
‘Herinner je je nog de bruiloft van Soledads nichtje Pilar?’ zei Sofia met een glimlach.
‘Hoe kon ik dat vergeten!’ antwoordde Santi. Hij sloeg met zijn hand op zijn voorhoofd en lachte luid.
‘Padre Julio verwarde haar met haar zus en gaf een hele toespraak over Lucia!’ Ze probeerden gedempt te lachen.
‘Pas toen hij op het laatst het gelukkige paar Roberto en Lucia zegende, kreeg iedereen door dat de toespraak helemaal niets met Pilar te maken had!’ voegde ze eraan toe, nauwelijks nog in staat een woord uit te brengen. ‘Wat een afgang. Ze was helemaal van de kaart, en wij maar lachen!’
Toen ze het altaar naderden kwam er een betoverende stilte over hen heen. Instinctief hielden ze op met grappen maken. Aan weerszijden van het altaar stonden twee tafeltjes met kaarsen in allerlei maten en vormen. Hun gedachten waren weer bij Maria. Santi streek een lucifer af en stak een kaars aan.
‘Voor mijn zusje,’ zei hij, en hij sloot zijn ogen voor een gebed. Sofia was ontroerd. Ze stak er zelf ook een aan, sloot haar ogen en vroeg God in stilte het leven van haar nichtje te behouden. Santi’s hand zocht de hare voor troost. Hij gaf er twee kneepjes in en ze gaf zijn boodschap in dezelfde code terug. Een tijdje bleven ze zo staan. Ze had nog nooit zo hard gebeden. Haar gebed was echter niet helemaal onzelfzuchtig. Zolang Maria in leven was had ze een excuus om te blijven.
‘Zou God het erg vinden dat we ons alleen in nood tot Hem wenden?’ vroeg Santi zachtjes.
‘Dat is Hij denk ik wel gewend,’ antwoordde ze.
‘Ik hoop dat het helpt.’
‘Ik ook.’
‘Maar ik heb er niet veel vertrouwen in. Hoe graag ik het ook zou willen. Ik voel me schuldig dat ik hier alleen kom nu het leven tegenzit. Ik heb het gevoel dat ik geen wonder verdien.’
‘Je bent gekomen. Het is niet erg dat je alleen komt omdat het je laatste toevlucht is. Je bent nu hier.’
‘Misschien. Ik begreep die mensen nooit die altijd maar naar de kerk gingen. Maar nu wel, denk ik. Het geeft troost.’
‘Geeft het jou nu ook iets van troost?’ vroeg ze.
‘Op de een of andere manier wel,’ zei hij, en hij glimlachte weemoedig naar haar. ‘Weet je, ik zou graag in dit kerkje met je zijn getrouwd.’
‘Met een stotterende padre Julio, “W-w-w-w-il j-je S-s-s-Sofia a-als…”’
Hij grinnikte om haar imitatie. ‘Het zou me allemaal niks hebben uitgemaakt, al zou hij een toespraak over Fercho hebben gehouden!’ zei hij, waarna hij haar in zijn armen nam en haar teder op haar voorhoofd kuste.
Ze voelde zich zo geliefd in zijn omhelzing. Zijn geur bracht herinneringen aan een andere tijd naar boven en ze zou het moment voor eeuwig willen vasthouden. Ze sloeg haar armen om hem heen en een poosje bleven ze zo staan, zonder dat een van beiden de behoefte voelde iets te zeggen. Ze voelde zich vreselijk melancholiek, maar tegelijkertijd was ze gelukkig omdat ze bij hem was. Ze wist dat ze deze kortstondige momenten moest koesteren en daarom beleefde ze ze intenser dan ooit tevoren.
‘Heb je padre Julio ooit opgebiecht dat we minnaars waren?’ vroeg hij, zich terugtrekkend.
‘Nee, ben je gek? Jij dan?’
‘Nee. Heb je eigenlijk wel eens iets opgebiecht?’
‘Niet echt, ik verzon altijd van alles. Hij reageerde altijd zo geschokt dat het té verleidelijk was om het niet te doen.’
‘Wat ben je toch slecht!’ zei hij, en hij glimlachte een beetje triest.
‘Ik dacht dat ik niet meer zo slecht was als vroeger, maar sinds ik hier ben denk ik daar toch anders over. Ik ben nu mijn eigen grenzen voorbij.’
‘Ik zou me schuldig moeten voelen – dat was in het begin ook zo. Maar nu niet meer. Het voelt zo goed.’ Hij schudde het hoofd alsof hij zijn gevoelens niet langer de baas was en ze niet langer onder zijn verantwoordelijkheid vielen.
‘Het ís goed,’ zei ze gedecideerd, terwijl ze zijn hand in de hare nam. ‘Het heeft zo moeten zijn.’
‘Weet ik. Ik voel me schuldig dat ik me níét schuldig voel. Het is beangstigend hoe snel je kunt vergeten.’
‘Claudia?’
‘Claudia, de kinderen. Wanneer ik bij jou ben denk ik niet meer aan ze.’
‘Dat heb ik ook,’ zei ze. Maar dat was niet helemaal waar. Telkens als de gezichten van David en haar dochters naar boven kwamen, moest ze flink haar best doen om ze te verdringen. Ze hadden het al bijna opgegeven, maar David kon zeer vasthoudend zijn.
‘Kom, laten we hier weggaan voordat padre Julio ons in ons nekvel grijpt,’ zei hij, terwijl hij door het gangpad terug begon te lopen.
‘We doen niets verkeerd. We zijn neef en nicht, weet je wel?’
‘Chofi, ik kan het niet vergeten. Ik denk dat God me je neef heeft gemaakt om me te straffen voor iets wat ik in een vorig leven heb misdaan.’
‘Of het is zijn gevoel voor humor.’
Eenmaal buiten in de zon moesten ze hun ogen afschermen tegen het felle licht. Sofia was een ogenblik duizelig tot haar ogen aan het licht waren gewend. Het was stikkend benauwd.
‘Er is een vreselijk onweer op komst, Chofi. Voel je het?’
‘Ja. Ik hou van onweer, het is altijd zo spannend.’
‘De eerste keer dat we de liefde bedreven onweerde het ook.’
‘Ja, ik herinner het me weer. Dat ik dat was vergeten!’
Ze liep de plaza op. De weg was nog altijd een zandpad, zoals in de dagen van hun grootouders, en liep om het plein dat door grote bomen werd omzoomd. Het viel haar op dat onder aan de schors van de boom nog altijd met witte cal werd beschilderd om mieren te weren. De kleine huisjes en winkelpuien lagen in de zon, maar de stoffige ruiten onttrokken de erachter gelegen interieurs aan het gezicht. De boliche lag nog altijd op de hoek van het plein. Het was het café waar de gauchos altijd samenkwamen om te kaarten en maté te drinken. Paco kwam er altijd op zondagochtend om bij een kopje koffie de kranten te lezen. Waarschijnlijk deed hij dat nog steeds, dacht Sofia bij zichzelf, gewoontedier als hij was.
De winkels waren allemaal gesloten voor de siësta en de plaza lag er in de hete middagzon stil en verlaten bij. Ze wandelden het plein op om op een van de bankjes in de schaduw te gaan zitten. Toen ze echter wilden gaan zitten, riep een stem vanaf een van de andere bankjes hen iets toe. Tot hun schrik en verrassing bleek het de alom bekende vieja bruja te zijn.
‘Buen dia, señora Hoffstetta,’ zei Santi met een beleefd knikje.
‘Ik wist niet dat die ouwe heks nog leefde!’ siste Sofia door haar glimlach.
‘Misschien gaan heksen nooit dood,’ antwoordde Santi.
La vieja bruja zat in haar lange zwarte jurk gebogen op het bankje – geen wonder dat ze ‘de oude heks’ werd genoemd. Sofia herinnerde zich dat ze als kind al bang van haar was geweest. Haar gezicht was smal en doorgroefd, als een oude walnoot, en haar tanden waren zo zwart als haar ogen. Bovendien stonk ze een uur in de wind. Tussen haar lange, benige vingers hield ze een bruine papieren zak geklemd.
Sofia en Santi gingen zitten en probeerden haar te negeren, maar terwijl ze verder kletsten bleef Sofia de ogen van de vrouw in haar rug voelen.
‘Kijkt ze nog naar ons?’ vroeg ze aan Santi.
‘Ja. Doe maar net of ze er niet is.’
‘Ik voel haar kijken. Ik wou dat ze wegging.’
‘Maak je niet druk, het is toch geen echte heks.’
‘Dat zeg jij. Vergeleken bij haar lijken de heksen in sprookjesboeken op Sneeuwwitje.’ Ze lachten achter hun hand. ‘Ze weet vast dat we het over haar hebben.’
‘Als ze een heks is wel.’
‘Kom, dan gaan we. Ik kan dat mens niet verdragen!’ Ze maakten aanstalten om te gaan.
‘Bah!’ krijste ze. Ze negeerden haar en liepen door. ‘Bah!’ hield ze vol. ‘Mala fortuna. Jullie hebben je kans gehad. Mala fortuna. Bah!’ Ze bleven staan en keken elkaar verbijsterd aan. Santi stond op het punt zich om te draaien en op haar af te stevenen, maar Sofia wist hem nog net bij zijn arm te grijpen en mee te trekken. ‘Gepaarde zielen. Ik zie jullie aura’s, gepaarde zielen! Bah!’ vervolgde ze.
‘O Dios, wat een eng mens. Laten we maken dat we wegkomen,’ drong Sofia aan, en ze haastten zich verder.
‘Hoe durft ze zo tegen ons te praten, de roddelaarster!’ zei Santi boos. ‘Door dat soort mensen komen anderen in de problemen.’
‘Het is toch echt een heks, geen twijfel mogelijk.’
‘Nou, waarom vliegt ze dan niet op haar bezemsteel weg?’ Ze lachten nerveus.
Net toen ze dachten dat ze haar kwijt waren, dook ze ineens voor hen op, krom en stinkend, als een harige reuzenvleermuis. Ze schuifelde op Sofia toe en wierp haar onverwachts de bruine papieren zak toe. Ze hield de zak in haar handen met de walging van iemand die een tas druppende ingewanden droeg; het papier voelde zacht en vochtig aan. Ze keek in de zwarte ogen van de vrouw en voelde een vlaag van paniek opkomen, maar la vieja bruja knikte geruststellend en sloot haar handen om de zak. In een poging om van haar af te komen deinsde ze achteruit. La vieja bruja grijnsde en mompelde haar naam: ‘Sofia Solanas’, waarna ze weer terug naar haar bankje sjokte.
Eenmaal veilig in de truck trok Sofia snel het portier dicht en draaide vervolgens het raampje dicht. Ze huiverde.
‘Wat zit er in die zak?’ vroeg Santi ongeduldig. Hij begon plezier te krijgen in de situatie.
‘Zit niet zo stom te lachen, zo leuk is het niet. Hier, maak zelf maar open!’ schreeuwde ze, en ze gooide hem de zak toe. Hij maakte hem langzaam open en keek er voorzichtig in, alsof hij de zaak toch ook niet helemaal vertrouwde. Toen schoot hij opgelucht in de lach.
‘Nou, wat is het?’ vroeg ze.
‘Je zult het niet geloven! Het is een ombu-boom – een jong boompje dat jij mag planten.’
‘Een ombu-boom? Wat moet ik in hemelsnaam met een ombu-boom?’
‘Nou, in Engeland zal-ie zeker niet groeien.’ Weer begon hij te lachen.
‘Wat een vreemde vrouw. Hoe oud is ze eigenlijk? Volgens mij was ze twintig jaar geleden al stokoud,’ riep ze opgewonden. ‘Ze had allang onder de groene zoden moeten liggen.’
‘Waarom zou ze je een ombu-boom geven?’ mompelde Santi met een frons. ‘Het verbaast me trouwens dat ze je nog kende.’
Hij startte de motor en Sofia was opgelucht toen ze de stad achter zich lieten en terug naar Santa Catalina reden.
‘Wat bedoelde ze met gepaarde zielen?’ zei ze na een tijdje.
‘Geen idee.’
‘Ze heeft wel gelijk, want dat zijn we. Maar om dat te zien hoef je niet helderziend te zijn. Bah, wat een eng mens. Het probleem is dat veel mensen haar geloven,’ zei ze boos. ‘Soledad bijvoorbeeld.’
‘O, en jij niet?’ zei hij, en zijn mond krulde in een zelfvoldane glimlach.
‘Natuurlijk niet!’ snoof ze.
‘Waarom hebben we het dan over haar? Als je haar niet geloofde, zou je niet eens aan haar denken.’
‘Dat is onzin. Ik geloof haar niet, ze is een lastpost en ik vind dat ze de mensen niet bang moet maken. Ik geloof niet in heksen.’
‘Maar je gelooft wel in de magie van de ombu.’
‘Dat is iets anders.’
‘Nee, dat is het niet!’
‘Wel waar. Zij is gek. Ze zou opgesloten moeten worden. Bij de ombu gaat het om iets heel anders. Dat is de magie van de natuur.’
‘Chofi?’
‘Ja?’ zei ze geïrriteerd. Toen keek ze hem aan en zag ze het begin van een glimlach over zijn gezicht glijden.
‘Heeft de ombu ooit een wens van je in vervulling doen gaan?’ vroeg hij, terwijl hij zijn blik op de weg richtte, alsof hij anders zijn lach niet kon inhouden.
‘Jawel.’
‘Welke dan?’
‘Ik heb ooit gewenst dat je verliefd op me zou worden,’ antwoordde ze met een triomfantelijke glimlach.
‘Dat heeft niets met de ombu te maken.’
‘Jij weet er helemaal niets van!’ riep ze uit. ‘Je begrijpt niets van de kracht van de natuur, en weet je, ik durf te wedden dat dit boompje wél in Engeland zal groeien.’ Ze draaide zich naar hem toe en betrapte hem op een glimlach. ‘Zit je me uit te lachen?’ klaagde ze. ‘Stop de auto.’
‘Wat?’
‘Stop de auto. Nu!’
Hij reed van de weg een zandpad op dat naar een groepje bomen bij een open veld leidde. Zodra hij de motor had uitgezet, draaide hij zich naar haar toe. Zijn grote groene ogen en schalkse grijns waren onweerstaanbaar. Haar ergernis zakte.
‘Luister – ze wás eng,’ volhardde Sofia.
‘Dat was ze. Maar wat maakt het uit dat ze zegt dat we gepaarde zielen zijn?’ zei hij, haar in haar hals kussend.
‘Ze zei dat we onze kans hadden gehad.’
‘Wat weet zij er nou van? Het is maar een ouwe heks,’ grinnikte hij, terwijl hij haar jurk begon los te knopen.
Zodra zijn warme lippen de hare raakten, vergat ze de tirade van de oude vrouw op de plaza. Hij smaakte naar zout en rook naar die unieke Santi-geur waarvan ze zo hield. Ze wrong zich met ingehouden adem langs de versnellingspook en het stuur en klom wijdbeens bij hem op schoot. Hij trok haar jurk omhoog en liet zijn hand langs de binnenkant van haar zachte dijen glijden. Ze waren plakkerig van het zweet. Hij schoof haar slipje opzij en drong bij haar binnen. Met zijn handen op haar heupen trok hij haar tegen zich aan en stuurde haar bewegingen. Terwijl ze half ontkleed de liefde bedreven, voelde ze weer de opwinding van het verbodene.