Hoofdstuk 22

 

 

 

Santa Catalina, 1976

 

 

 

 

Er waren twee jaren verstreken zonder ook maar één levensteken van Sofia. Paco had met Antoine gesproken, die hem had uitgelegd dat Sofia was vertrokken zonder een adres achter te laten. Sofia wilde niet dat zij wisten waar ze was, zelfs niet in welk land, maar Antoine had dat toch wel wat al te gortig gevonden. Daarom vertelde hij Paco dat ze alleen maar had gezegd dat ze in Londen een nieuw leven wilde beginnen.

   Anna was er kapot van dat Sofia niet, volgens plan, in Lausanne naar school was gegaan en ze wilde niets liever dan contact opnemen met haar dochter om haar te smeken naar huis terug te keren. Ze was bang dat Sofia had besloten voorgoed weg te blijven. Had ze haar dan toch te streng aangepakt? Ze hield zichzelf voor dat het kind discipline nodig had – dat was toch de taak van ouders? Wat had ze dan verwacht, slechts een opgestoken vingertje en een standje zoals ‘nooit meer doen, meisje’? Nee, ze had het allemaal aan zichzelf te wijten. Dat moest ze toch begrijpen. Maar nu was het allemaal voorbij, het was verleden tijd. Dominique had haar ervan verzekerd dat Sofia ‘haar probleem had opgelost’. Hoe kon het kind dan zo lang wrokkig blijven? Het was toch allemaal voor haar bestwil geweest? Op een dag zou ze haar nog dankbaar zijn. Maar dat ze helemaal geen contact meer zocht? Nog geen brief, niets. Na al die brieven die zij aan haar hadden gestuurd. Anna voelde zich een monster. Ze hield zichzelf voor dat Sofia een ‘ongelukkige’ fase doormaakte en uiteindelijk zou terugkeren. Natuurlijk zou ze terugkeren. Santa Catalina was haar thuis. ‘Ze is net zo koppig als haar grootvader. Een echte O’Dwyer,’ klaagde Anna tegen Chiquita. Maar binnenin voelde ze de pijn knagen want diep in haar hart wist ze dat ze fout was geweest, ook al kon ze het niet toegeven, zelfs niet tegenover zichzelf. Chiquita zag Santi almaar magerder en bleker worden. Ze was bang dat hij last had van zijn manke been, maar hij wilde niet met haar praten. Fysiek was hij er wel, maar zijn geest was ergens anders. Net als Anna hoopte ze dat haar kind zou terugkeren. Fernando studeerde voor ingenieur aan de universiteit in Buenos Aires. Ook hij maakte een moeilijke periode door. Hij negeerde de avondklok, verloor zijn identiteitsbewijs en raakte in de problemen met de politie. Er gingen geruchten van arrestaties en verdwijningen. Angstwekkende geruchten. Ze maakte zich zorgen dat hij met onverantwoordelijke, jonge socialisten omging, die van plan waren de regering omver te werpen. ‘Politiek is geen spelletje, Fernando,’ zei zijn vader korzelig. ‘Als je er last mee krijgt, kan het je je leven kosten.’ 

   Fernando genoot echter van de aandacht. Eindelijk zagen zijn ouders hem staan. Hij koesterde zich in hun bezorgdheid en begon hen overdreven verhalen van zijn wapenfeiten te vertellen. Hij verlangde er bijna naar door de politie opgepakt te worden. De moeite en energie die het zijn ouders zou kosten om hem vrij te krijgen, zouden voor hem dan een maatstaf zijn waaraan hij hun liefde kon afmeten. Terwijl zijn vader kwaad was, huilde zijn moeder van opluchting omdat hij ongedeerd was thuisgekomen. Hij genoot ervan haar emoties te bespelen; daardoor voelde hij zich bemind. Hij zag Santi als een schim door het huis gaan. Geruisloos ging hij zijn gang. Fernando merkte hem bijna niet op. Hij besteedde alleen maar aandacht aan zijn studie en sinds hij een baard had laten staan, vond hij zijn uiterlijk kennelijk ook niet meer belangrijk. Het lot had zich tegen hem gekeerd, dacht Fernando vrolijk, en dat allemaal vanwege Sofia. Ze verdienden elkaar.

   Maria was in hevig snikken uitgebarsten toen haar moeder haar vertelde dat Sofia zich in Londen had gevestigd zonder een adres achter te laten. ‘Het is allemaal mijn schuld,’ jammerde ze, maar ze zei niet waarom. Haar moeder had haar zo goed als ze kon getroost en had haar ervan verzekerd dat ze uiteindelijk wel een keer zou thuiskomen. Chiquita voelde zich machteloos; al haar kinderen waren zo ongelukkig. Alleen de altijd lachende Panchito leek tevreden te zijn. 

   In november 1976 was Santi bijna drieëntwintig jaar, maar hij zag er veel ouder uit. Hij had zich uiteindelijk neergelegd bij het feit dat Sofia nooit meer zou terugkomen. Waarom het onmogelijk was om met haar contact te krijgen, begreep hij gewoon niet. Ze hadden het zo zorgvuldig gepland. Nadat hij in het appartement op haar brieven had gewacht, bedacht hij dat zijn vader ze misschien van de portier kreeg, wanneer hij ’s ochtends op weg ging naar kantoor. Daarom maakte Santi er een gewoonte van extra vroeg op te staan om bij dageraad de post al door te kijken. Maar ook toen kwam er geen brief van Sofia. Niets. 

   Ten slotte sprak hij Anna erop aan. Aanvankelijk had Chiquita Santi gevraagd om bij zijn tante uit de buurt te blijven. Anna had haar immers met klem gezegd dat ze hem niet wilde zien. Santi deed dus wat hem was gevraagd en zorgde ervoor dat hij haar niet tegen het lijf liep. Maar na ongeveer twee maanden kon hij de leegte in de brievenbus niet langer verdragen en stapte hij haar appartement in Buenos Aires binnen, en vroeg op hoge toon waar Sofia was.

   Anna zat met de kok de recepten voor de maaltijden van de komende week door te nemen, toen Loreto bevend en met een rood gezicht de woonkamer binnenkwam om aan te kondigen dat señor Santiago in de hal stond en haar wilde spreken. Anna zei tegen Loreto dat ze tegen hem moest zeggen dat ze niet thuis was, dat ze weg was en dat ze pas laat weer terug zou komen. Loreta kwam echter terug, verontschuldigde zich en zei dat señor Santiago niet zou weggaan totdat señora Anna thuis zou komen, al moest hij de nacht op de grond doorbrengen. Anna zwichtte, stuurde de kok weg en zei Loreto dat hij binnen mocht komen.

   Toen Santi binnenkwam, had hij meer van een geest weg dan van een man van vlees en bloed. Zijn gezicht was grauw van verdriet en zijn ogen vlamden van woede. Hij droeg een baard en had zijn haren lang laten groeien. Hij zag er niet aantrekkelijk meer uit, maar eerder decadent en bedreigend. Eigenlijk, dacht Anna, leek hij nu meer op Fernando die altijd al, vanaf zijn kindertijd, iets gluiperigs over zich had gehad.

   ‘Kom, ga zitten,’ zei ze kalm, terwijl ze de trilling in haar stem achter een stalen gezicht in bedwang trachtte te houden.

   Santi schudde zijn hoofd. ‘Ik wil niet gaan zitten. Ik blijf niet lang. Geef me Sofia’s adres en ik ben weg,’ zei hij monotoon.

   ‘Luister eens naar me, Santiago,’ zei Anna scherp. ‘Hoe durf je om mijn dochters adres te vragen, terwijl jij degene bent die de eer van mijn dochter heeft gestolen?’

   ‘Geef het me nu maar en dan ben ik weg,’ herhaalde hij, vastbesloten om een scène te vermijden. Hij kende zijn tante langer dan vandaag. Hoe vaak had ze zijn moeder niet tot tranen bewogen. ‘Alsjeblieft,’ drong hij met geforceerde beleefdheid aan.

   ‘Je krijgt haar adres niet, omdat ik niet wil dat jullie elkaar weer zien of op wat voor manier ook communiceren. Wat denk je te bereiken, Santiago?’ vroeg ze ijzig, terwijl ze haar glanzende rode haren, die in een knot achter op haar hoofd bij elkaar waren gebonden, gladstreek. ‘Je denkt toch niet dat jullie kunnen trouwen, of wel soms? Is dat wat je wilt?’

   ‘Zeg op, verdorie. Ze mag zelf toch wel weten wie ze wil zien,’ snauwde hij onbeheerst.

   ‘Hoe durf je zo tegen mij te spreken! Sofia is mijn dochter. Zij was nog een kind – een minderjarige. Hoe denk je dat ik me voel? Je hebt haar onschuld afgepakt,’ beschuldigde ze hem woedend. Haar stem ging een paar tonen omhoog.

   ‘Haar onschuld afgepakt? Jezus, wat ben je toch altijd melodramatisch, Anna. Je kunt de gedachte zeker niet verdragen dat ze het prettig vond, of wel soms?’ Anna’s gezicht vertrok nerveus. ‘Ze genoot ervan. Ze genoot van elk moment, omdat ze van me houdt en ik van haar. We hebben de liefde bedreven, Anna, het was geen gore, vuige seks, maar het was mooi en liefdevol. Ik denk niet dat jij dat kunt begrijpen, want je lijkt me niet in staat om van de liefde te genieten zoals Sofia. Daar ben je te uitgedroogd, te verbitterd en te verzuurd voor. Nou, laat dat adres dan maar zitten. Ik kom er toch wel achter. Als ik het heb, ga ik naar haar toe en dan zullen we in Europa trouwen en nooit meer terugkomen. Dan zul je spijt hebben dat je haar hebt weggestuurd.’ 

   Hij wachtte niet totdat hij eruit gestuurd werd, maar verliet haastig het appartement, nadat hij de deur met een klap achter zich had dichtgeslagen. Na die korte aanvaring hadden Chiquita en Miguel hem flink de les gelezen vanwege zijn brutale gedrag en Paco had hem, zij het iets kalmer, erop aangesproken en uitgelegd waarom hij Sofia niet kon schrijven. Santi was te radeloos geweest om de pijn in de ogen van zijn oom te zien en de grijze haren die hem niet alleen te oud voor zijn leeftijd maakten, maar hem ook hadden beroofd van zijn gouden teint die hij in gelukkiger tijden had gehad. Allebei waren ze een gebroken man. Maar Santi kon niet opgeven. Sofia had hem immers bezworen het nooit op te geven.

   Tweeënhalf jaar lang had hij zich gekweld met allerlei scenario’s. Misschien had ze geschreven en was haar brief verloren geraakt. Stel je voor dat ze op een brief van hem had gewacht? O god, stel je voor dat ze wel geschreven had? Hij piekerde tot hij er zo wanhopig van werd dat Maria’s geweten de schuld niet langer kon dragen en ze alles opbiechtte. 

   Het was een donkere, druilerige winteravond. Santi stond buiten op het balkon op de elfde verdieping en keek neer op de rumoerige straten van de stad. Als in een droom staarde hij met wijdopen ogen naar de wereld beneden hem, die voortraasde zonder rekening te houden met zijn verdriet. Maria kwam met bloedeloze lippen naar buiten om hem gezelschap te houden. Ze beefde. Ze wist dat ze het hem moest vertellen. Als ze het niet deed, zou hij misschien wel van het balkon kunnen springen en dat zou ze zichzelf nooit vergeven. Ze ging naast hem staan en keek naar beneden, waar de auto’s met hun felle lampen de straat verlichtten en de chauffeurs zonder enige reden claxonneerden, zoals in Argentinië nu eenmaal gebruikelijk is. Ze wierp een blik opzij en zag hem en profil naar beneden staren zonder te merken dat ze naast hem stond. Zonder te weten dat ze op het punt stond hem haar diepste geheim op te biechten. 

   ‘Santi,’ zei ze, maar haar stem liet het afweten en ze kon zijn naam niet anders dan gefluisterd uitbrengen.

   ‘Laat me met rust, Maria. Ik wil alleen zijn,’ zei hij zonder zijn ogen van de diepte beneden hem af te houden.

   ‘Ik moet met je praten,’ reageerde ze, dit keer met iets meer volume in haar stem.

   ‘Nou, zeg op dan,’ zei hij bot, zonder onvriendelijk te willen zijn. Zijn verdriet had hem onverschillig gemaakt voor de gevoelens van anderen, alsof hij de enige was die leed.

   ‘Ik moet je iets opbiechten. Wees niet boos, laat me je uitleggen waarom ik het heb gedaan,’ stamelde ze, terwijl de tranen over haar gezicht rolden in afwachting van zijn reactie. Langzaam draaide hij zich naar haar toe en keek haar met ernstige blik aan. 

   ‘Opbiechten?’ zei hij effen.

   ‘Ja.’

   ‘Wat wil je me opbiechten?’

   Maria slikte en veegde met trillende hand de tranen van haar wangen. ‘Ik heb Sofia’s brieven aan jou verbrand.’

   Toen de betekenis van Maria’s woorden tot Santi doordrong, kwam alle woede, verdriet en frustratie in hem met zo’n geweld naar boven dat hij zichzelf niet meer onder controle had. Hij hief zijn hand op en liet hem met een harde klap op de balustrade neerkomen. Hij pakte een van de bloempotten van zijn moeder en smeet hem tegen de muur, waar hij in duizend stukken uiteenviel en een vieze moddervlek achterliet. Vervolgens wendde hij zich tot zijn zusje en keek haar vol weerzin aan. Dikke tranen rolden over haar wangen. ‘Het spijt me,’ herhaalde ze keer op keer, terwijl ze hem probeerde aan te raken. ‘Hoe kan ik het weer goedmaken?’ 

   Hij deed een stap terug. ‘Waarom?’ schreeuwde hij haar toe. ‘Waarom heb je dat gedaan, Maria? Het is niets voor jou. Hoe kon je?’

   ‘Ik voelde me gekwetst, Santi. Gekwetst. Ze was ook mijn vriendin,’ antwoordde ze, in een wanhopige poging om hem te bereiken. Maar hij staarde haar alleen maar verbijsterd aan. ‘Santi, alsjeblieft. Vergeef me. Ik zal alles voor je doen.’

   ‘Mijn god, Maria. Uitgerekend jij! Jíj! Ik kan niet geloven dat je zo wraakzuchtig hebt kunnen zijn.’ Hij hapte naar adem en schudde in totale verbijstering zijn hoofd. Maria zag hem trillen van woede. Hij zag er zo oud uit voor een man van zijn leeftijd. Het was haar schuld. Ze zou het zichzelf nooit kunnen vergeven. 

   ‘Het was een vergissing. Ik haat mezelf. Ik wil dood!’ jammerde ze. ‘Het spijt me, het spijt me.’

   ‘Hoe heb je die brieven onderschept?’ vroeg hij verbaasd.

   ‘Ik haalde ze op weg naar de universiteit op bij de portier.’

   ‘God, Maria, wat slecht van je. Ik heb nooit geweten dat je zo was.’

   ‘Zo ben ik niet. Echt niet. Ik kon het alleen niet verdragen dat jij, na Sofia, ook zou vertrekken. Niet jullie allebei. Ik dacht aan papa en mama en hoeveel verdriet je hen zou aandoen. Ik kon je gewoonweg niet laten gaan.’

   ‘Dus je hebt de brieven gelezen.’

   ‘Nee, ik heb alleen de laatste paar regels gelezen.’

   ‘Wat schreef ze?’

   ‘Iets over dat ze dolgraag wilde dat je naar Zwitserland kwam.’

   ‘Dus ze verwachtte dat ik zou komen. Nu denkt ze zeker dat ik haar heb verraden,’ fluisterde hij, want zijn keel werd samengeknepen door angst, alsof hij aan een touw werd opgehangen.

   ‘Ik dacht dat ze terug zou komen. Ik dacht dat ze terug zou komen om te ontdekken dat jullie er allebei overheen zouden zijn. Dan was alles weer net als vroeger geworden. Ik had nooit gedacht dat ze voorgoed zou wegblijven. O Santi, ik had nooit gedacht dat ze voorgoed zou wegblijven. Ik wou dat ik het nooit had gedaan.’

   ‘Ik ook,’ zei hij met verstikte stem, terwijl hij zich op de natte tegelvloer liet zakken en zijn handen voor zijn gezicht sloeg. Hij snikte zo hevig dat zijn hele lichaam ervan schudde. Aanvankelijk duwde hij zijn zus, die hem wilde troosten, weg. Maar ze bleef het proberen en na enkele pogingen liet hij toe dat ze haar armen om hem heen sloeg, en samen huilden ze. 

 

Het duurde nog twee jaar voordat Santi zijn zusje helemaal kon vergeven. Het was op een koude avond in juli, toen hij zich samen met Fernando bij enkele guerrillavrienden van zijn broer voegde om hun zusje te redden uit de handen van de duistere Facundo Hernandez. Toen pas kon hij eindelijk zichzelf en zijn eigen verdriet vergeten. Hij werd wakker.

   In de herfst van 1978 werd Maria verliefd op Facundo Hernandez. Ze had net haar tweeëntwintigste verjaardag gevierd. Facundo, die Spaans bloed in zijn aderen had, was lang en donker. Hij had bruine ogen met lange, zwarte wimpers die zich als spinnenpoten omkrulden. Hij was een jonge officier in het leger van generaal Videla en droeg zijn glimmende uniform met trots. Facundo aanbad de generaal met de geestdrift van een jonge rekruut en paradeerde door de straten van Buenos Aires met een eigendunk die in die tijd kenmerkend was voor iedereen in het leger.

   General Videla was in maart 1976 aan de macht gekomen met het doel een einde te maken aan de chaos van het peronistische regime en de Argentijnse samenleving opnieuw op te bouwen. De regering begon een bloedige strijd tegen de oppositie, waarbij iedereen die verdacht werd van staatsondermijnende activiteiten werd opgepakt. Midden in de nacht werden huizen binnengevallen, verdachten werden van hun bed gelicht en verdwenen spoorloos. Het was een periode van grote angst. Er was sprake van zo’n 20.000 verdwijningen. Mensen verdwenen zomaar, zonder enig juridisch spoor achter te laten. 

   Facundo Hernandez geloofde in de democratie. Hij geloofde dat het leger uiteindelijk de fundering zou leggen voor een ‘democratie’ die, in hun eigen woorden, ‘aan de realiteit, de behoeften en de vooruitgang van het Argentijnse volk zou voldoen’. Hij was slechts een radertje in deze grote organisatie die zijn land zou gaan hervormen. De martelingen en de moorden waren, zo hield hij zich voor, een onvermijdelijk middel om dit doel te bereiken, en het doel heiligde nu eenmaal de middelen. 

   Op een zondagochtend in april zag Facundo Hernandez Maria Solanas voor het eerst, toen ze met een vriendin door een park in Buenos Aires wandelde. Het was een warme dag, de lucht was helder en wierp een schitterend licht over de stad. In het park wemelde het van de kinderen die in de zon speelden. Hij volgde haar terwijl ze op haar gemak door het park kuierde. Hij bewonderde haar dikke, glanzende haar dat tot op haar rug hing. Ze had een vol figuur. Hij hield van mollige vrouwen. Hij hield van hun ronde billen en dijen. Terwijl ze daar wandelde, keek hij naar haar heen en weer deinende achterwerk.

   Maria en Victoria gingen aan een van de kleine tafeltjes zitten en bestelden twee glazen cola. Nadat Facundo zich had voorgesteld en gevraagd of hij bij hen mocht komen zitten, reageerden ze achterdochtig en legden ze nerveus uit dat ze op een vriend zaten te wachten. ‘Un amigo,’ zeiden ze, een vriend van het mannelijk geslacht. Maar toen hij Victoria herkende en beweerde dat hij bevriend was met haar neef Alejandro Torredon, ontspanden ze zich en stelden ze zichzelf voor. Maria vond Facundo meteen aardig. Ze moest om hem lachen. Bij hem voelde ze zich aantrekkelijk. Hij besteedde erg veel aandacht aan haar, terwijl hij haar vriendin praktisch negeerde. Omdat ze nog steeds op haar hoede was voor hem, weigerde ze hem haar telefoonnummer te geven, maar ze sprak wel met hem af elkaar de volgende dag op dezelfde tijd in het park te ontmoeten. 

   Algauw spraken ze niet alleen af om te wandelen, maar ook om te lunchen en uiteindelijk om te dineren. Hij was charmant en intelligent gezelschap. Ze vond hem erg amusant. Hij had een meedogenloos gevoel voor humor en schepte er genoegen in andere mensen belachelijk te maken. Hij had de gave om bij iedereen onmiddellijk zijn zwakke plek te zien. Zoals bij de vrouw die van het damestoilet kwam terwijl een punt van haar rok nog in haar onderbroek hing. Of bij de oude man die aan het tafeltje naast hen zat te praten zonder te merken dat er nog eten aan zijn wang kleefde. Iedereen had wel iets waarom ze moesten lachen. Maria vond hem zo aantrekkelijk dat ze hartelijk om zijn grapjes lachte. Pas later zou ze ontdekken dat ze altijd wreed waren.

   Hij kuste haar voor de eerste keer toen ze in de donkere straat voor haar appartement stonden. Zijn kus was teder, en hij zei dat hij van haar hield. Zodra hij haar in de hal zag verdwijnen, besloot hij dat zij de vrouw was met wie hij wilde trouwen. Toen hij dat later aan Manuela, zijn vaste hoer, vertelde, verzekerde hij haar dat zijn huwelijk niets zou veranderen aan hun relatie. ‘Niemand zorgt zo goed voor mij als jij, Manuela,’ gromde hij, terwijl ze hem in haar mond nam. 

   In het begin dacht Maria nog dat ze het verdiende. Een kleine onenigheid was al aanleiding voor hem om haar in het gezicht te slaan. Verbijsterd verontschuldigde ze zich. Het was haar eigen schuld; ze was te vrijmoedig geweest. Ze moest meer respect voor hem hebben. Ze hield van hem. Ze hield van de manier waarop hij haar vasthield, met haar praatte, haar kuste. Hij was gul, hij kocht kleren voor haar. Hij wilde graag dat ze zich op een bepaalde manier kleedde. Als ze toevallig een keer een ruimvallende trui droeg, werd hij kwaad. ‘Je hebt een prachtig lichaam,’ zei hij dan. ‘Ik wil met je kunnen pronken, zodat iedereen stikt van jaloezie.’ Hij zei dat hij trots op haar was. Als er ook maar iets tegen zijn zin gebeurde, sloeg hij haar. Ze accepteerde zijn straf in het besef dat het haar verdiende loon was. Intussen verlangde ze naar zijn goedkeuring. Als hij haar had geslagen, huilde hij meestal en klampte zich aan haar vast en beloofde haar dat hij het nooit meer zou doen. Hij had haar nodig. Zij was de enige die hem kon redden. Daarom bleef ze hem trouw, omdat ze van hem hield en hem wilde helpen. 

   Ze ontmoette hem meestal in de namiddag in zijn appartement in San Telmo. Toen hij haar had gezegd dat hij niet met haar naar bed wilde omdat hij, net als zij, als goed katholiek geloofde dat gemeenschap bedoeld was voor de voortplanting van de mens, voelde ze zich gevleid en ontroerd. Hij wilde haar eer niet aantasten, zei hij, maar hij wilde haar wel graag aanraken en liefkozen. Maar met gemeenschap moesten ze wachten tot ze waren getrouwd. Maria had haar ouders niets verteld over Facundo, laat staan dat ze hem aan hen had voorgesteld. Later zou ze, terugkijkend, erkennen dat ze toen al ergens in haar onderbewustzijn had geweten dat haar familie bezwaren zou hebben tegen haar omgang met Facundo Hernandez.

   Chiquita zag haar dochter met blauwe plekken thuiskomen. Of soms met een snee in haar lip of een gezwollen jukbeen. Maria zei dat het niets te betekenen had. Ze was slechts gevallen op straat. Van de trap gevallen in het universiteitsgebouw. Maar de blauwe plekken verschenen met steeds grotere regelmaat, en Chiquita sprak erover met Miguel. Er moest iets gebeuren.

   Op een avond eind juni volgde Fernando Maria naar het appartement van Facundo Hernandez, dat was gevestigd in een verwaarloosd gebouw zonder enig karakter of charme. Hij zag haar de trap op gaan en zichzelf binnenlaten. Toen Fernando om het gebouw heen was gelopen, klom hij tegen de muur omhoog en sprong op het balkon van de eerste verdieping. Het kostte hem geen enkele moeite. Hij hees zich omhoog naar de volgende verdieping en gluurde door het raam naar binnen. Pas toen hij zijn blik had scherpgesteld, kon hij door zijn eigen spiegelbeeld heen de kamer in kijken.

   Hij zag een man die zijn zusje leek te verslinden. Niet dat hij de liefde met Maria bedreef. Hij trok haar aan haar nek naar zich toe en betastte haar borsten door haar strakke bloes heen. Vervolgens duwde hij haar abrupt van zich af en sloeg haar. Hij schreeuwde naar haar, iets over het dragen van een beha. ‘Ik had je toch gezegd dat je er geen moest dragen.’ Ze huilde. Verontschuldigend. Bevend. Het volgende moment zat hij op zijn knieën voor haar, kuste haar, knuffelde haar, totdat ze zich aan elkaar vastklemden en heen en weer wiegden. 

   Fernando was verbijsterd en hij voelde de gal in zijn mond opkomen. Hij moest even tegen de muur aanleunen om diep adem te halen, voordat hij zijn spionageactiviteiten kon hervatten. Hij had door het glas heen willen breken om die verdomde kerel zijn nek om te draaien. Het was nota bene zijn zus die mishandeld werd! Maar hij wist dat hij daar niets mee zou bereiken. Hij moest geduldig afwachten.

   Fernando liet het daar niet bij. Hij volgde de man naar het bordeel. Hij ontdekte hoe hij heette en dat hij officier in het leger was. Meer informatie had hij niet nodig. Hij was de vijand. Het werd hoog tijd om hem een lesje te leren.

   Toen Fernando zijn ouders op de hoogte had gebracht, reageerden ze geschokt. Chiquita kon niet begrijpen waarom haar dochter haar niets had verteld, waarom ze niet om hulp had gevraagd. ‘Ze heeft geheimen voor me gehad,’ zei ze in tranen. Ongelovig schudde ze haar hoofd. Miguel was in staat hem te vermoorden omdat hij zijn kleine meisje had mishandeld. Fernando moest hem er letterlijk van weerhouden dat hij zijn geweer pakte. 

   Fernando voelde zich een held; hij was degene die had ontdekt wie de man was, en die hem had achtervolgd. Hij was degene die de situatie meester was, en zijn ouders waren hem dankbaar. Ze hadden hem nodig, ze rekenden op hem. Hij zei dat ze zich geen zorgen moesten maken, dat hij de zaak zelf zou opknappen, en tot zijn vreugde maakten ze geen bezwaar. Voor het eerst zag hij trots in hun ogen als ze naar hem keken. Hij had hun respect gewonnen, en dat gaf hem een goed gevoel.

   Santi, die de afgelopen vier jaar in zijn eigen sombere wereld gevangen had gezeten, schudde eindelijk de ketens van zich af. Aanvankelijk had Fernando hem er niet bij willen betrekken. Dit was zíjn moment, en hij wilde zich alleen in de roem koesteren. Maar toen hij zag hoezeer Santi hem bewonderde, werd hij milder. ‘Je mag mee,’ zei hij ernstig, ‘maar we doen het op mijn manier. Geen vragen.’ Santi stemde in. Fernando zag dat hij dankbaar, bijna nederig, was. Fernando wist dat het gevaarlijk zou zijn, maar hij was er klaar voor. Hij voelde zich sterker dan hij zich ooit had gevoeld. 

   De twee broers zaten bij elkaar en spraken over Maria. In de duisternis onder de sterren, vanaf het balkon neerkijkend op de drukke straten van Buenos Aires, praatten ze over hun jeugd. Toen de eerste tekenen van verbondenheid tussen de broers zich begonnen te ontwikkelen, had Fernando dat nog niet in de gaten; terwijl hij druk aan het praten was tegen Santi als zijn gelijke – een gelijke met een gemeenschappelijk doel – overkwam het hem gewoon. 

   Ze wachtten hun moment af. Samen met twee guerrillavrienden van Fernando slopen ze midden in de nacht het appartement van Facundo Hernandez binnen. Ze negeerden de avondklok en waagden hun leven. Met hun gezichten bedekt met zwarte nylonkousen trokken ze de doodsbange man uit zijn bed. Ze bonden hem aan een stoel vast en sloegen hem net zolang totdat hij bijna het leven liet. Hij smeekte om genade. Fernando zei dat ze, als hij nog een keer in Maria’s buurt durfde te komen, zouden terugkomen om het karwei af te maken. Facunda hapte naar adem en raakte vervolgens buiten bewustzijn. 

   Chiquita had een gesprek met haar dochter. Het was niet gemakkelijk. Binnen de veilige muren van haar gezellige slaapkamer vertelde Chiquita aan Maria wat ze wist, van zijn gewelddadigheden en zijn hoer. Maria probeerde hem te verdedigen; ze zei dat ze zich vergisten – Facundo had haar nooit geslagen, nooit. Ze werd emotioneel in een hoek gedreven en sloeg haar klauwen uit naar eenieder die haar te na kwam. Ze beschuldigde hen ervan haar te hebben bespioneerd. Het was háár leven – ze mocht omgaan met wie ze wilde. Ze hadden het recht niet zich ermee te bemoeien. 

   Het duurde lang, maar met de hulp van Fernando en Santi brak haar verzet en liet ze ten slotte het hoofd hangen en begon te beven als een klein kind. ‘Ik hou van hem, mama. Ik weet niet waarom, het is gewoon zo,’ huilde ze. De hele avond door zaten ze te praten, Miguel, Chiquita, Santi, Fernando en Maria, allemaal saamhorig bij elkaar in die kleine kamer. Maria keek om zich heen en putte troost uit hun liefde en loyaliteit. Bezorgd liet Chiquita haar dochter in het echtelijk bed slapen, waarna ze de dokter belde om te vragen of hij haar wilde onderzoeken. Dokter Higgins was verhinderd, dus stuurde hij iemand anders van de praktijk. Een aardige, jonge dokter. Eduardo Maraldi. 

   Langzaam kwam het gewone leven op Santa Catalina weer op gang. De wintermaanden waren voorbij en maakten plaats voor lengende dagen en ontluikende bloemen. De geur van vruchtbaarheid hing in de lucht en de vogels kwamen terug om de lente aan te kondigen. Oude wonden genazen en met de winterse nevels losten de gevoelens van haat op. Santi opende zijn ogen en kreeg weer oog voor de wereld om zich heen; het zag er op de een of andere manier anders uit. Het werd tijd om zijn baard af te scheren.