Hoofdstuk 23

 

 

 

 

 

 

 

 

Eduardo Maraldi was een lange, ietwat slungelige intellectueel. Hij had een lange, scherpe neus en grijze ogen die elke emotie prijsgaven. Zonder zijn Trotski-brilletje zou hij voor iedereen die hem goed in de ogen keek een open boek zijn. Toen hij Maria de eerste keer bezocht, werd ze onmiddellijk geraakt door zijn zachte stem, die in tegenspraak leek met zijn lengte, en door de voorzichtige manier waarop hij zijn handen op haar legde wanneer hij haar onderzocht.

   ‘Zeg eens, waar doet het pijn?’ vroeg hij, en ze merkte dat ze haar pijn bagatelliseerde uit angst hem te verontrusten. Ze was koele, afstandelijke dokters gewend, geen dokter die begaan was met zijn patiënt.

   Bij het tweede bezoek vertelde ze hem alles over Fernando. Zelfs dingen die ze niet eens aan haar moeder had verteld. Bijvoorbeeld dat hij zich aan haar had opgedrongen wanneer hij dronken was. Hoewel hij geen seks met haar had gewild, omdat hij haar maagdelijkheid voor de huwelijksnacht had willen bewaren, had hij haar wel overal betast en pijn gedaan. Ze vertelde Eduardo dat ze hem soms moest aanraken op een manier die ze heel beangstigend had gevonden. Hoe hij haar had gedwongen dingen te doen die ze niet wilde doen. Hoe hij haar bang had gemaakt en tegelijktijd haar liefde had gewonnen. Aangemoedigd door Eduardo’s bescheiden glimlach en vriendelijke ogen, had ze hem dingen verteld waarvan ze had gedacht dat ze die nooit aan iemand zou vertellen. Ineens begon ze, als reactie op zijn vriendelijke aandacht, te huilen. Hij legde zijn arm om haar schouder en probeerde haar te troosten, zonder de dunne lijn die dokter en patiënt scheidt te overschrijden. 

   ‘Señorita Solanas,’ zei hij, toen ze een beetje gekalmeerd was, ‘uw fysieke wonden zullen genezen en uiteindelijk verdwijnen, en niemand zal ooit nog kunnen zien wat u is aangedaan. Dat is het probleem niet.’ Ze keek vragend naar hem op. ‘Maar ik maak me zorgen om uw geestelijke littekens. Heeft u hier iemand met wie u kunt praten?’

   ‘Ik heb het er eigenlijk met niemand over gehad.’

   ‘Misschien met uw moeder?’ Hij herinnerde zich de slanke, hartelijke vrouw die hij bij zijn eerste bezoek aan haar huis had ontmoet.

   ‘O, ik praat wel met haar, maar niet zoals met u,’ antwoordde ze blozend. Ze sloeg haar ogen neer.

   ‘U moet liefdevol worden opgevangen,’ zei hij. Toen ze nog roder werd, hoopte ze dat hij het niet had gezien. Maar dat had hij wel, en hij voelde zich warm worden onder zijn boord.

   ‘O, ik heb een heel fijne familie, dokter Maraldi.’

   ‘Geestelijke schade heeft lange tijd nodig om te genezen. Verwacht geen wonderen. U kunt plotseling depressief worden zonder dat u begrijpt waarom. U zult misschien moeilijk een nieuwe relatie durven aangaan. Geduld is belangrijk en het besef dat u iets heeft meegemaakt dat meer invloed op u heeft dan u zou denken.’

   ‘Dank u, dokter.’

   ‘Als u behoefte heeft om te praten, kunt u altijd bij me langskomen,’ stelde hij voor. Hij hoopte dat ze het zou doen.

   ‘Dat zal ik doen. Dank u.’

   Toen ze zijn spreekkamer had verlaten, verfriste Eduardo zijn gezicht met koud water. Had hij te veel gezegd? Had hij haar afgeschrikt? Hij had haar willen zeggen dat híj haar wilde opvangen, maar dat kon hij als haar dokter niet maken. Dat was niet professioneel. O, hij hoopte maar dat ze terugkwam.

   Maria wou dat Sofia er was. Met haar had ze in alle openheid over haar nare ervaringen kunnen praten. Ze miste haar. Vaak moest ze aan haar denken, en ze vroeg zich af wat haar nichtje op het moment deed en met wie ze omging. Ze had haar nog eens geschreven om alles uit te leggen, maar Dominique had de brief teruggestuurd met een briefje waarin ze zei dat Sofia naar Londen was vertrokken zonder een adres achter te laten. Maar Maria was niet gek. Sofia had vast gezegd dat ze haar familie niet mocht vertellen waar ze was. Ze wilde niets meer met hen te maken hebben, en dat was allemaal haar schuld. Het schuldgevoel drukte zwaar op haar hart. Aan de ene kant wilde ze dat haar nichtje terugkwam, zodat ze alles kon uitleggen, aan de andere kant wilde ze haar het liefst nooit meer zien, zo schaamde ze zich. Ze wist echter ook dat ze nooit meer een vriendin zou vinden die Sofia’s plaats zou kunnen innemen. 

   Gedurende de twee maanden die volgden moest Maria vaker aan Eduardo denken dan ze had verwacht. Het beeld van Facundo verdween langzaam uit haar gedachten en werd vervangen door Eduardo’s lange, hoekige gezicht. Ze hoopte dat hij haar zou bellen, maar dat gebeurde niet. Hoewel ze wist dat ze naar hem toe kon gaan, onder het voorwendsel dat ze behoefte had aan een gesprek, was ze bang dat hij haar zou doorzien. Ze betwijfelde of hij ook maar één keer aan haar had gedacht sinds ze hem voor het laatst had gezien. 

   Toen gebeurde er echter iets wonderbaarlijks. God, of wie ons lot ook bepaalt, realiseerde zich dat Hij deze twee zichzelf wegcijferende schepsels bij elkaar moest brengen, aangezien ze elkaar anders nooit zouden vinden. Vandaar dat Hij Eduardo midden op het trottoir plaatste waarover Maria na haar college aan de universiteit, in gedachten en met een tas vol boeken, naar huis slenterde. Omdat ze niet keek waar ze liep, botste ze tegen hem op. Nog voordat ze opkeken en elkaar herkenden, putten ze zich uit in verontschuldigingen.

   ‘Señorita Solanas!’ riep hij uit, en meteen klaarde zijn gemoed op. De afgelopen twee maanden hadden zich eindeloos voortgesleept; hij had zich neerslachtig gevoeld zonder te begrijpen waarom. Ineens voelde hij echter zijn hart opspringen, en hij glimlachte zo breeduit dat het bijna pijn deed. 

   ‘Dokter Maraldi,’ lachte ze verrast. ‘Wat een…’

   ‘Toeval. Nogal, hè?’ Hij grinnikte en schudde zijn hoofd bij zoveel geluk.

   ‘Zeg alsjeblieft Maria,’ zei ze met een vuurrood hoofd.

   ‘Ik heet Eduardo. Ik ben vandaag je dokter niet.’

   ‘Nee, dat is waar,’ beaamde ze, en ze giechelde onnozel.

   ‘Heb je misschien zin in koffie, of iets anders?’ vroeg hij, waarna hij er snel aan toevoegde: ‘Maar je zult wel geen tijd hebben.’

   ‘O, graag,’ zei ze al even snel.

   ‘O, mooi. Mooi,’ stamelde hij. ‘Ik weet verderop een leuk cafétje. Kom, dan help ik je met je tas,’ bood hij aan. Ze liet hem haar tas overnemen, die behoorlijk zwaar was vanwege een dik geschiedenisboek dat ze had gekocht, en samen kuierden ze de straat uit. Eduardo zorgde ervoor dat hij aan de buitenkant liep. 

   In café Calabria was het koel en niet al te druk. Eduardo koos een tafeltje in de hoek bij het raam, en bood haar een stoel aan. Toen de ober op zijn dooie gemak op hen toekwam, gaf Eduardo hun bestelling door en vroeg om twee alfajores de maizena. ‘O, nee, ik niet hoor!’ protesteerde Maria, die bang was voor haar lijn. Eduardo keek naar haar weelderige vormen en vond haar mooi. Ze deed hem aan een rijpe perzik denken. Maria zag de blik in zijn ogen achter de brillenglazen en hoorde zichzelf zeggen: ‘Ach, doe ook maar, voor deze ene keer.’ 

   Hun koffie duurde langer dan de lunch en de middagthee, en ze vertrokken pas tegen zes uur ’s avonds. Maria vertelde hem alles over Sofia en bekende wat ze had gedaan. Hij begreep haar gedragingen en had overal een verklaring voor. Hij scheen veel verstand te hebben van psychologie. Ze vertelde hem van de verhouding van haar nichtje met haar broer, en zei dat ze erop vertrouwde dat het tussen hen bleef. 

   ‘Het is vreselijk wat ik gedaan heb,’ verklaarde ze somber. ‘Ik heb Sofia’s brieven verbrand. Ik vergeef het mezelf nooit. Ik heb mijn beste vriendin verloren en zelfs mijn broer bijna.’

   Eduardo keek haar vol medeleven aan. ‘Je dacht dat wat je deed de beste oplossing was. De weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens,’ zei hij, vriendelijk grinnikend.

   ‘Ja, dat is zo.’

   ‘Je had het natuurlijk niet moeten doen. Maar van lijden leren we meer dan van geluk. Hoeveel verdriet je ergens ook van kunt hebben, er komt altijd wel iets positiefs voor in de plaats. Wie weet komt Sofia op een dag, wanneer ze getrouwd is en vijf kinderen heeft, naar je toe om je te bedanken. Je weet maar nooit. Het belangrijkste is dat je je er op dit moment geen zorgen meer over maakt. Het heeft geen zin te piekeren over dingen die gebeurd zijn. Kijk vooruit,’ adviseerde hij haar. Hij zette zijn bril af en begon met een zakdoek de glazen schoon te maken. 

   ‘Dus je vindt niet dat ik een slecht mens ben?’ vroeg ze, verlegen glimlachend.

   ‘Nee, je bent niet slecht. Ik denk dat je een goed mens bent, maar wel een mens dat een fout heeft begaan en – nou ja, we maken allemaal fouten,’ verzekerde hij haar. Hij wilde haar zeggen dat hij haar zowel mooi vanbinnen als vanbuiten vond. Hij wilde haar met heel zijn hart liefhebben om alle sporen van pijn, schuld en schaamte uit te wissen. Als ze hem de kans zou geven, zou hij haar gelukkig kunnen maken, daar was hij van overtuigd. 

   Eduardo vertelde Maria dat hij ooit bijna getrouwd was geweest. Toen ze hem vroeg waarom het huwelijk uiteindelijk niet was doorgegaan, bekende hij eerlijk dat hij het gevoel had gehad dat hij iets miste. Een vonk, een band. ‘Je mag me een onverbeterlijke romanticus vinden,’ zei hij, ‘maar ik had het gevoel dat ik van een ander meer zou kunnen houden dan van haar.’

   Sinds die middag hadden ze uren met elkaar gebeld, en waren ze een paar keer uit eten en naar de film geweest, voordat hij haar probeerde te kussen. Ze begreep dat hij het rustig aan wilde doen – waar ze hem ook dankbaar voor was – maar in haar hart had ze al sinds die middag in het café naar zijn kus verlangd. Hij kwam haar ophalen met een bosje wilde bloemen. Vervolgens reed hij met haar naar een restaurant aan la Costanera, dat over de rivier uitkeek. Ze staarden elkaar door het kaarslicht aan en praatten aan één stuk door. Na de maaltijd stelde hij voor een eindje langs het water te gaan wandelen. Omdat ze aanvoelde dat hij haar ging kussen, werd ze nerveus en stil. Een poosje liepen ze zwijgend naast elkaar, totdat de stilte ondraaglijk werd. Ten slotte pakte hij haar stevig bij de hand, bleef staan, pakte haar andere hand, en trok haar naar zich toe. 

   ‘Maria,’ zei hij.

   ‘Ja?’ vroeg ze.

   ‘Ik… ik wilde…’ Wat een worsteling. Ze wilde dat hij haar gewoon kuste, dan was de eerste stap gezet.

   ‘Eduardo, het is oké. Ik wil het ook,’ fluisterde ze ten slotte. Haar vrijpostigheid deed haar naar adem snakken. Hij scheen opgelucht dat ze hem haar toestemming had gegeven. Een ogenblik was ze bang dat het vreemd en onprettig zou zijn, maar toen hij zijn warme hand op haar gezicht legde en zijn bevende lippen op de hare drukte, kuste hij haar met een zelfverzekerdheid die ze niet van hem had verwacht. Toen ze het hem later vertelde, glimlachte hij trots en zei hij dat zij hem het vertrouwen gaf dat hij alles aankon. 

   Geen enkel afspraakje met dokter Maraldi was Chiquita en Miguel ontgaan. Rechtop in bed spraken ze ’s nachts over de romance. Chiquita bad iedere nacht voor het naar bed gaan dat hij goed voor haar kleine meisje zou zorgen en haar die vreselijke Facundo zou doen vergeten. Ze bad zo vurig dat ze soms ontwaakte met haar vingers nog stijf verstrengeld. Toen ze aan het eind van de zomer hun verloving bekendmaakten, mompelde Chiquita een woord van dank alvorens haar dochter in tranen te omhelzen. 

   ‘Mama, ik weet niet waaraan ik dit heb verdiend,’ zei Maria later, toen ze alleen was met haar moeder. ‘Hij is alles wat ik me maar kan wensen. Hij is aardig, grappig en excentriek. Ik hou van de manier waarop zijn handen trillen als hij fragiele dingen moet vastpakken en van zijn gestamel als hij nerveus is. Dat komt omdat hij zo bescheiden is. Ik ben zo gelukkig. Echt heel gelukkig. Ik wou alleen dat Sofia hier was. Ze zou zo blij voor me zijn, dat weet ik zeker. Ik mis haar, mama.’

   ‘We missen haar allemaal, lieverd. We missen haar allemaal heel erg.’