Hoofdstuk 48
Dinsdag, 11 november 1997
De volgende ochtend bracht Sofia, nadat ze enige tijd bij Maria had gezeten, een bezoek aan het graf van grootvader O’Dwyer. Ze legde een paar bloemen op de grafsteen, die met schimmels en mos was bedekt. Ze kon zien dat er niet vaak iemand bij het graf kwam, want het zag eruit alsof het jaren niet bijgehouden was. Ze streek met haar hand over de letters die in de steen waren gegraveerd en bedacht hoe weinig er nog maar op Santa Catalina was dat haar bond. Het was alsof ze de stem van haar grootvader kon horen die haar vanuit zijn graf toesprak en haar voorhield dat het leven een leerschool was, bedoeld om er wijzer van te worden. Een harde leerschool, dat was het.
Toen ze zich omdraaide om weg te gaan, zag ze de spookachtige gestalte van haar moeder, die gekleed was in een ruimvallende witte broek en een kraakheldere witte blouse. Haar haren golfden in uitgezakte, roestkleurige krullen tot op haar schouders. Ze zag er oud uit.
‘Kom je hier wel eens om met grootvader te praten?’ vroeg Sofia in het Engels toen ze naderbij kwam. Met haar handen in de zakken liep Anna langzaam naar haar toe en bleef in de schaduw van de verweerde eucalyptusboom, die het graf tegen de elementen beschermde, staan.
‘Niet vaak. Vroeger wel,’ zei ze met een verdrietige glimlach. ‘Nu ga je me zeker vertellen dat ik beter voor het graf zou moeten zorgen.’
‘O nee, helemaal niet,’ antwoordde Sofia. ‘Grootvader hield juist van wild en natuurlijk. Ja toch?’
‘Hij zou je bloemen mooi hebben gevonden,’ zei ze, terwijl ze zich moeizaam bukte om eraan te ruiken.
‘Echt niet,’ lachte Sofia. ‘Het zou hem niet eens zijn opgevallen.’
‘Ik weet het niet. Hij zat altijd vol verrassingen,’ zei Anna, die haar neus in de bloemen drukte alvorens ze terug te leggen op de grafsteen. ‘Hoewel hij nooit echt veel om bloemen heeft gegeven,’ voegde ze eraan toe. Ze herinnerde zich maar al te goed hoe hij met een snoeischaar de knoppen van de bloemen knipte.
‘Mis je hem?’ vroeg Sofia voorzichtig.
‘Jazeker. Ik mis hem.’ Anna zuchtte en haalde diep adem. Terwijl ze naar haar dochter keek, zweeg ze een tijdje alsof ze naar de juiste woorden zocht om haar iets uit te leggen. Ze stond daar met haar handen in haar zakken en haar schouders iets opgetrokken alsof ze het koud had. ‘Ik heb spijt van veel dingen, Sofia. Een ervan is het verlies van mijn familie,’ zei ze aarzelend.
‘Maar grootvader heeft hier toch gewoond.’
‘Nee, dat bedoel ik niet. Ik bedoel…’ Ze zette haar handen in haar zij en schudde haar hoofd. ‘Nee, ik heb er spijt van dat ik ze in de steek heb gelaten.’ Sofia merkte dat haar moeder het moeilijk vond haar recht in de ogen te kijken.
‘Heb je ze in de steek gelaten?’ vroeg ze verbaasd. Op die manier had ze nog nooit naar het huwelijk van haar moeder gekeken. ‘Waarom?’
‘Ik denk omdat ik een beter leven wilde dan zij me hadden gegeven. Ik was een verwende egoïst. Ik dacht dat ik beter verdiende. Weet je, het gekke van oud worden is dat je denkt dat tijd alle wonden zal helen, maar tijd is onbelangrijk. Ik voel nog steeds hetzelfde als veertig jaar geleden. Ik zie er alleen anders uit aan de buitenkant.’
‘Wanneer begon je spijt te krijgen?’
‘Kort nadat jij was geboren kwamen mijn ouders op bezoek.’
‘Ja, dat heb je me wel eens verteld.’
‘Nou, toen besefte ik dat je uit elkaar groeit als je je familie niet regelmatig ziet. Ik was van mijn familie vervreemd geraakt. Volgens mij zijn mijn ouders daar nooit overheen gekomen. Toen zag ik jou dezelfde fouten maken die ik heb gemaakt. Ik wilde je zo graag tegenhouden. Maar nee, daar ging je, weg van je familie – en ik dacht altijd dat je zoveel op je vader leek!’
‘O mama, ik wilde helemaal niet zo lang wegblijven,’ wierp Sofia tegen. De tranen stonden in haar ogen. Hoe kon ze haar moeder uitleggen wat er was gebeurd, hoe ze zich had gevoeld? Hoe kon ze het haar moeder laten begrijpen?
‘Dat weet ik, meisje, maar het komt door die verdraaide trots van je – en de mijne!’
‘Volgens mij lijken we wel een beetje op elkaar, denk je niet?’
‘Ik heb er spijt van dat ik je zo hard heb aangepakt.’
‘Mama, je hoeft dit allemaal niet te zeggen,’ onderbrak Sofia haar, die zich opgelaten voelde omdat haar moeder haar ziel blootlegde. ‘Je zit niet op de biechtstoel.’
‘Nee, maar ik wil het zelf. Jij en ik begrijpen elkaar gewoon niet, weet je. Maar daarom kunnen we nog wel vrienden zijn. Laten we gaan zitten. Goed?’ stelde ze voor.
Sofia ging op het droge gras tegenover haar moeder zitten en bedacht hoe toepasselijk het was dat grootvader O’Dwyer bij het gesprek aanwezig was.
‘Toen ik met je vader trouwde, dacht ik dat het makkelijk zou zijn om een nieuw leven te beginnen in een mooi land met de man van wie ik hield. Maar dat was niet zo. Het leven is niet zo eenvoudig, en ik denk dat ikzelf mijn ergste vijand was. Dat zie ik nu wel in. Ik geloof zeker dat je een beetje wijzer wordt, naarmate je ouder wordt. Maar dat is altijd wijsheid achteraf. Dat heb ik van mijn vader geleerd. Hij had wel vaker gelijk, maar ik heb eigenlijk niet genoeg aandacht aan hem besteed. Ik wou dat ik dat wel had gedaan.’
Anna zweeg even en schudde haar hoofd. Ze had het besluit genomen schoon schip te maken tegenover haar dochter. Daarom mocht ze nu niet de moed verliezen. Ze haalde diep adem, en streek de haren die voor haar ogen waren gaan hangen achter haar oren.
‘O Sofia, ik kan niet van je verwachten dat je het begrijpt. Soms begrijp ik mijn eigen gevoelens niet eens, of waar ze vandaan komen, laat staan dat ik andermans gevoelens zou kunnen begrijpen. Het punt is dat ik me hier niet thuis heb gevoeld. Nooit. Ik heb het geprobeerd, maar ik ben gewoon niet geschikt voor dit leven met paarden en het Latijnse temperament. Ik vond de samenleving hier allesbehalve tolerant, en hoe ik ook probeerde hier te wortelen, het is me niet gelukt. Ik wilde niet aan mezelf toegeven dat ik de groene heuvels van Glengarriff miste, het knorrige gezicht van tante Dorothy en mijn lieve, lieve moeder die ik, nou ja, in de steek heb gelaten.’
Hoewel Anna’s stem stokte, zette ze door. Haar blik had ze op een vast punt ergens tussen hen in gericht, en Sofia had de indruk dat haar monoloog niet alleen voor haar bedoeld was maar net zo goed voor Anna zelf.
‘Ik hoop dat mama me in de hemel zal vergeven,’ voegde ze er zachtjes aan toe, terwijl ze naar de lucht keek.
Sofia zat haar met opengesperde ogen aan te kijken, bang als ze was dat wanneer ze ze zou sluiten, het moment voorbij zou zijn. Ze had haar moeder nog nooit op deze manier horen praten. Als ze zo openhartig was geweest tijdens Sofia’s jeugd, hadden ze misschien wel echte vriendinnen kunnen zijn. Toen zei Anna iets wat haarzelf het meest verraste.
‘Ik was jaloers op jou, Sofia,’ bekende ze. Eerlijker kon een mens niet zijn, en Sofia kreeg een brok in haar keel.
‘Jaloers?’ herhaalde ze zacht.
‘Omdat jij zo goed in je vel zat. Ik wilde je vleugels afknippen, zodat je niet meer kon vliegen, want ik kon het ook niet,’ zei ze hees.
‘Maar mama, ik wilde juist je aandacht trekken, en daarom gedroeg ik me slecht. Je had altijd alleen maar oog voor mijn broers,’ zei Sofia met een snik in haar stem.
‘Dat is zo. Ik kon geen relatie met je opbouwen, hoewel ik het heb geprobeerd.’
‘Ik wilde zo graag dat je mijn vriendin was. Ik zag hoe Maria met Chiquita omging en ik wou zo graag dat wij dat ook samen hadden. Maar we hebben nooit echt een band met elkaar gehad. Ik ben in Londen gaan wonen om je te kwetsen. Jullie allebei. Ik wist dat jullie veel verdriet zouden hebben als ik niet zou terugkomen. Ik wilde dat jullie me zouden missen. Ik wilde dat jullie zouden beseffen hoeveel jullie van me hielden.’
Toen ze de laatste woorden uitsprak, begaf haar stem het. ‘Sofia, kom hier. Laat me je zeggen hoeveel ik van je hou. Hoeveel spijt ik heb van wat er is gebeurd en dat ik me er bewust van ben dat dit misschien mijn laatste kans is om het goed te maken.’
Sofia schoof naar haar moeder toe en toen ze naast haar zat, sloeg Anna een arm om haar heen en drukte haar gezicht tegen het hare. Sofia voelde haar moeders tranen op haar wang.
‘Natuurlijk hou ik van je, Sofia. Je bent toch mijn dochter.’ Ze lachte verdrietig. ‘Hoe kan ik niet van je houden?’
‘Ik hou ook van jou, mama,’ snufte ze.
‘Wist je dat vergeving een van de belangrijkste christelijke leerstellingen is? Jij en ik moeten elkaar leren te vergeven.’
‘Ik zal het proberen,’ antwoordde Sofia. ‘En jij moet papa ook proberen te vergeven.’
‘Paco?’
‘Papa, ja,’ herhaalde ze.
Anna trok haar dochter dichter tegen zich aan en zuchtte. ‘Je hebt gelijk, Sofia. Ik zal ook hem proberen te vergeven.’
Later die dag ging Sofia uit rijden met Santi en Fernando. Ze dacht na over wat haar moeder had gezegd. Terwijl ze Santa Catalina bekeek, begon ze Anna’s opgesloten gevoel een beetje te begrijpen. Sofia was immers zelf langzaam tot het besef gekomen dat ze hier niet meer thuishoorde. Hoe ironisch was het dat de jaloezie van haar moeder op Sofia’s plaats op Santa Catalina tot hun verwijdering had geleid; nu was Sofia’s gevoel een buitenstaander te zijn de oorzaak van hun verbeterde verstandhouding.
Sofia moest lijdelijk toezien hoe Santi Javier commandeerde. Voor hem was Javier, net als Pablo, niet meer dan een bediende. Hij was vriendelijk maar beslist, net als de rest van haar familie. Fernando was wat norser, net als zijn vader, Miguel: het was nu eenmaal hun manier van doen. Hoe konden ze ook weten dat Javier hun vlees en bloed was? Ze glimlachte naar hem toen hij haar pony opzadelde en het dier naar haar toe bracht zodat ze kon opstijgen. En hij glimlachte terug. Maar in zijn glimlach lag niet meer genegenheid dan hij voor de overige leden van haar familie voelde – eerder minder omdat hij haar amper kende. Hij zag zijn gelaatskleur niet weerspiegeld in de hare, noch zijn grijns en tred in die van Santi; er was geen onbewuste band waardoor zij drieën naar elkaar toe werden getrokken. Ze had gedroomd dat hij op natuurlijke wijze zou aanvoelen waar hij vandaan kwam, maar dat was niet meer dan een romantische wensdroom. In de loop der jaren was hij meer op Soledad en Antonio gaan lijken. Ze vroeg zich af hoe anders hij er zou hebben uitgezien als hij bij haar en Santi was opgegroeid. Ze zou het nooit weten.
‘Wat heb je gedaan vandaag?’ vroeg Maria later die avond, toen ze samen met Sofia na het eten alleen op het terras waren achtergebleven. Ze zag er beter uit en was zelfs in staat geweest samen met hen aan tafel onder de sterrenhemel te eten. De vochtigheid was benauwend. Iedereen voelde dat er vanachter de horizon een onweersbui zat aan te komen.
‘Ik heb grootvaders graf bezocht,’ antwoordde Sofia. In het donker glimlachte Maria naar haar. Plotseling besefte Sofia dat ze haar nichtje niet aan de dood had willen herinneren. ‘Hoe voel je je eigenlijk?’ voegde ze eraan toe, om het gesprek over een andere boeg te gooien.
‘Beter, dacht ik zo. Voor het eerst voel ik me niet ziek. Ik voel me weer goed. Misschien hebben jouw kaarsen wel geholpen,’ zei ze, doelend op hun bezoek aan de kerk van de vorige dag.
‘Dat zou mooi zijn. We hebben er hard voor gebeden,’ antwoordde Sofia hoopvol. Even zaten ze zwijgend bij elkaar. Ze was zich ervan bewust dat de anderen hen expres alleen hadden gelaten, zodat ze konden praten. Ze was dankbaar voor dit moment alleen met haar vriendin.
‘Wat ben je eigenlijk van plan, Sofia?’ vroeg Maria behoedzaam.
‘Hoe bedoel je?’ zei ze met gespeelde onschuld. Maar Maria kon, net als Santi, haar gedachten lezen.
‘Je weet best wat ik bedoel. Er komt een moment dat je terug moet gaan naar huis.’
Sofia slikte moeizaam. ‘Dat weet ik, maar daar wil ik nu nog niet over nadenken.’
‘Je zult wel moeten. Je hebt een man en twee dochters. Hou je dan niet van ze?’
‘Natuurlijk hou ik van ze. Zielsveel zelfs. Maar ze zijn zo ver weg.’
‘Santi heeft ook een vrouw en kinderen, van wie hij veel houdt.’
‘Niet op de manier zoals hij van mij houdt,’ voerde ze ter verdediging aan.
‘Maar hij kan niet met jou verder. Begrijp je dat dan niet? Het is onmogelijk.’
Sofia wist dat ze gelijk had, maar ze wilde de waarheid niet onder ogen zien. Het was allemaal zo volmaakt. Ze waren zo gelukkig samen; ze kon zich niet voorstellen dat er een einde aan zou komen.
Maria nam haar hand in de hare en hield hem stevig vast. ‘Sofia,’ vervolgde ze, ‘het lijkt nu allemaal rozengeur en maneschijn. Jullie leven in een sprookje. Maar wat gaan jullie doen als ik er niet meer ben? Santi zal teruggaan naar Buenos Aires, daar heeft hij een bedrijf te leiden. Het leven zal weer zijn gangetje gaan en hoe moet dat dan met jou? Wat wil je eigenlijk – samen ervandoor gaan? Jullie gezinnen in de steek laten?’
‘Nee! Ja! Ik weet het niet,’ antwoordde ze verward.
‘Ik weet dat jullie voor elkaar gemaakt zijn, maar het is nu te laat. Ik hou zoveel van mijn broer en ik zou er alles voor overhebben om jullie allebei gelukkig te zien. Maar jullie mogen het leven van jullie dierbaren niet kapotmaken. Dan durf je niet meer in de spiegel te kijken. Je zou zelf ook geen respect hebben voor iemand die zijn kinderen op die manier in de steek zou laten. Zou je werkelijk gelukkig kunnen zijn, als je weet dat je anderen ongelukkig hebt gemaakt?’
‘Ik hou van hem, Maria. Dat is het enige wat telt. Als ik wakker word, denk ik aan hem. Als ik slaap, droom ik van hem. Ik adem hem, ik moet bij hem zijn. Ik zou zonder hem niet meer willen leven. Ik heb zo geleden toen ik hem al die jaren geleden moest achterlaten. Dat wil ik niet opnieuw doormaken.’
‘Doe wat je goeddunkt,’ gaf Maria vriendelijk toe. ‘Denk alleen aan wat ik heb gezegd.’
Sofia omarmde haar vriendin, die zo breekbaar maar tegelijk zo dapper was. Ze voelde een intense liefde voor haar. Toen ze wegging, vielen de eerste regendruppels uit de lucht.