Hoofdstuk 49

 

 

 

 

Woensdag, 12 november 1997

 

 

 

 

De donder brulde als een woedende leeuw die door de wolken sprong. Sofia wilde het liefst naar Santi’s huis rennen om zich in zijn armen te nestelen. De regen sloeg in dikke spetters tegen haar ruit. Ze stond in het donker naar buiten te kijken. Het was nog steeds erg warm. Af en toe zette een bliksemflits haar kamer in een trillende, zilveren gloed. Ze was niet bang, ze was alleen maar verdrietig. 

   Maria’s woorden dreunden na in haar hoofd en ze kon zich er niet voor afsluiten. Was het dan echt onmogelijk voor haar en Santi om samen te zijn? Ze had geprobeerd te slapen, maar door het onweer, dat de onrust in haar geest leek te weerspiegelen, had ze alleen maar liggen woelen. Ten slotte ging ze naar buiten en liet ze de dikke druppels op zich neerkomen. Het kon haar niet schelen dat ze nat werd; het voelde heerlijk, juist omdat het zo’n benauwde en klamme avond was. Ze genoot van de vredige, donkere nacht, die voor haar altijd een eigenaardige aantrekkingskracht had gehad. Ze verloor zichzelf erin. Terwijl ze rondliep over de binnenplaats, gaf ze toe aan de zoete melancholie van haar misère. Ze hield van Santi, maar hield ze wel genoeg van hem om hem los te laten? 

   In het licht van de lamp die boven de deur heen en weer bewoog keek ze op haar horloge. Het was drie uur in de ochtend. Even voelde ze een rilling, die haar lichaam ondanks de hitte deed verstijven. Plotseling werd ze door paniek bevangen. Ze voelde een verschrikkelijke angst in het diepst van haar wezen. Er was iets ergs gebeurd, ze wist het gewoon.

   Het volgende moment rende ze door de regen en de wind naar het huis van Chiquita. Ze had geen idee wat ze daar te zoeken had. Ze rende alleen maar. Het water stroomde langs haar gezicht en haar nachthemd raakte zo doorweekt, dat het als zeewier aan haar lichaam kleefde. Telkens wanneer een donderslag uit de hemel knetterde rende ze nog harder, en bij elke bliksemflits sprong ze met grote passen over het gras. Eenmaal bij het huis aangekomen bonkte ze op de deur. Toen ze Miguels verfomfaaide en bezorgde gezicht zag, viel ze hem in de armen.

   ‘Er is iets ergs gebeurd!’ riep ze buiten adem. Hij keek haar verward aan maar voor hij iets kon zeggen, liep ze hem voorbij. Santi verscheen uit het niets, en plotseling was het hele huis wakker. Toen ze Maria’s kamer binnenkwam, werd haar angstige vermoeden bevestigd. Maria was dood. 

 

Sofia was ontroostbaar. Miguel en Chiquita hielden elkaar vast alsof hun eigen leven ervan afhing. Panchito en Fernando waren in een stoel neergevallen en huilden. Santi knielde met een bleek gezicht neer bij Maria’s bed en streelde gelaten haar hand. Eduardo, die aldoor bij haar was geweest, staarde in een soort trance uit het raam. En Sofia? Ze wist niet wat ze moest doen. Ze stond daar maar, terwijl haar dromen voor haar ogen uit elkaar spatten. 

   Ze wierp een laatste blik op haar vriendin. Nu Maria dood was, was ze zelfs nog mooier dan toen ze leefde. Haar huid was als porselein en op haar gezicht lag een vredige uitdrukking. Haar verwoeste lichaam lag roerloos in het bed, en Sofia was zich er zeer van bewust dat het slechts een omhulsel was, een leeg huis waarin Maria eens had gewoond maar dat ze had verlaten. Sofia was blij dat ze nu eindelijk van de pijn verlost was. Ze wist dat ze ergens was waar ze vrij zou zijn van ziekte en verdriet, maar hoe moest de rest van hen nu verder?

   Miguel kuste het voorhoofd van zijn dochter en verliet vervolgens samen met Chiquita, Fernando en Panchito de kamer, zodat Eduardo alleen kon zijn met zijn vrouw. Santi liep naar Sofia toe. Zijn gezicht zag grauw van verdriet. Hij trok haar in zijn armen en leidde haar naar de gang, waar ze hun tranen allebei de vrije loop lieten. Nadat ze een hele tijd in stilte hadden gehuild, nam hij haar gezicht in zijn handen en veegde hij haar tranen met zijn duimen weg. In zijn ogen lag een blik van intense tederheid.

   ‘Wat moeten wij nu doen?’ fluisterde ze, toen ze weer in staat was om te praten.

   Hij schudde zijn hoofd en zuchtte diep. ‘Ik weet het niet, Chofi. Ik weet het gewoon niet.’

   Maar zíj wist het wel. Maria had gelijk gehad.

 

Daarna gingen de gebeurtenissen in een roes aan haar voorbij. Gedurende de begrafenisplechtigheid, die sober en waardig was gehouden, meden Sofia en Santi elkaars blikken. Claudia en de kinderen waren samen met Eduardo en Maria’s kinderen teruggekomen vanuit Buenos Aires, maar het gelach was verstomd. Hoewel de regen was opgehouden, was de zon niet in staat het verdriet in hun harten te verdrijven. 

   Sofia zat naast haar ouders op de harde kerkbank, terwijl padre Juan een vloeiende toespraak hield die hen allen tot tranen bewoog. Nog meer tranen. Ze zag dat haar ouders elkaars hand vasthielden en elkaar af en toe een tedere blik toewierpen. Hun medeleven ontroerde Sofia, en ze hoopte dat met het verlies van Maria hun liefde weer zou opbloeien. Diep verslagen namen ze afscheid van een jonge vrouw die zoveel had om voor te leven. Sofia kon bijna niet naar Maria’s gezin kijken zonder een onbeschrijflijk verdriet te voelen. Haar kinderen hadden niet eens afscheid van haar genomen. 

   Maria werd bijgezet in het kleine familiegraf, naast haar grootouders en andere familieleden die haar waren voorgegaan. Sofia legde enkele bloemen op haar graf en zei een kort gebed. Er was een tijd geweest dat dit graf ook haar laatste rustplaats zou zijn geweest, maar nu besefte ze dat zij ver van hier zou worden begraven en dat er bij haar begrafenis heel andere gezichten aanwezig zouden zijn.

   Claudia keek met betraande ogen naar Sofia, en ze wist wat ze dacht. Het was nu allemaal voorbij. Er was geen reden meer voor haar om te blijven.

   Sofia omhelsde Chiquita en bedankte haar voor haar brief. ‘Ik ben blij dat je me hebt opgespoord. En ik ben blij dat ik ben gekomen,’ zei ze naar waarheid.

   ‘Ik ben ook blij dat je gekomen bent, Sofia,’ antwoordde Chiquita. ‘En trouwens, ik heb je helemaal geen brief gestuurd.’

   Als Chiquita haar de brief niet had gestuurd, wie dan wel? 

   Toen ze allemaal in de richting van de auto’s liepen, stopte er een taxi waaruit een man stapte die Sofia kende. Het was haar broer – Agustin. Hij liep rechtstreeks naar Chiquita en Miguel, omhelsde hen allebei en condoleerde hen met het overlijden van Maria. ‘Maar ik ben terug,’ zei hij opgewekt tegen Paco en Anna. ‘Ik heb Marianne en de kinderen verlaten. Ik ben weer thuis.’

   Toen hij Sofia in het oog kreeg, groette hij haar met de beleefdheid van een vreemde. Op dat moment realiseerde Sofia zich hoezeer die lange jaren in Engeland haar hadden vervreemd. Ze was veranderd. Ze hoorde hier niet meer thuis.

 

Meteen toen ze terugkwam op Santa Catalina, belde ze David.

   ‘Ze is dood, David,’ zei ze bedroefd.

   ‘Het spijt me zo, lieverd,’ zei hij vol medeleven.

   ‘Er is nu niets meer dat me hier houdt. Ik kom naar huis.’

   ‘Laat me weten wanneer je aankomt, dan kom ik je met de meisjes ophalen,’ zei hij zacht.

   ‘O ja, alsjeblieft, neem de meisjes mee.’ Plotseling werd ze door een golf van heimwee overvallen.

 

Sofia pakte haar koffers en bereidde zich voor op de lange reis naar huis. Santa Catalina leek ineens koel en afstandelijk, alsof het Sofia’s afscheid daarmee gemakkelijker wilde maken. Toen om vijf uur de schemering een koelere, aangenamere avond aankondigde, stond haar auto klaar onder de eucalyptusbomen. Terwijl ze in hun schaduw stond, nam ze afscheid van haar vader. 

   ‘Waarom zo plotseling? Wanneer zien we je weer?’ vroeg hij nors, in een poging zijn verdriet te verhullen, maar aan zijn gezicht kon ze zien dat hij het niet kon verdragen haar te zien vertrekken.

   ‘Ik weet het niet, papa. Je moet begrijpen dat dit mijn thuis niet meer is,’ antwoordde ze, vechtend tegen haar tranen. ‘Ik heb een man en twee dochters die in Engeland op me wachten.’

   ‘Maar je hebt van niemand afscheid genomen.’

   ‘Dat breng ik niet op. Het is beter dat ik met stille trom vertrek – dat is dan voor het eerst dat ik iets in stilte doe,’ zei ze in een zwakke poging tot een grapje.

   ‘Je hoort hier, Sofia,’ zei hij.

   ‘Vroeger, ja. En een deel van mij zal altijd hier blijven,’ antwoordde ze, en ze zag dat hij naar de verderop gelegen polovelden keek.

   ‘Ja, dat is zeker.’ Hij knikte en zuchtte diep.

   ‘Bedankt, papa,’ zei ze, terwijl ze zijn hand pakte. Hij draaide zich om en keek haar aan, niet zeker of hij wel begreep wat ze wilde gaan zeggen. ‘Je hebt mijn kind een thuis gegeven,’ vervolgde ze. ‘Is dat niet ironisch? Hij hoort thuis op de plek die ik heb verloren.’ Paco’s ogen werden vochtig en een ogenblik zocht hij naar woorden. ‘Je hebt juist gehandeld,’ zei ze haastig. ‘Ik wou dat ik met hem was meegekomen. Dan zou ik niet zo vervreemd zijn van de mensen van wie ik hou.’

   Toen ze dat had gezegd, trok Paco zijn dochter in zijn armen en hield haar zo stevig vast dat ze zijn tranen niet zou zien.

   Op dat moment verscheen Anna als een schim in de deuropening. Aan de donkere kringen onder haar ogen was te zien dat de afgelopen vierentwintig uur haar zwaar waren gevallen. Ze zag er moe en verslagen uit.

   ‘Mama!’ riep Sofia verrast uit, terwijl ze zich met tegenzin uit haar vaders omhelzing lostrok. Met een trillende hand veegde ze de tranen van haar wangen.

   ‘Ik wou dat je kon blijven,’ zei Anna kalm. Met een zachte uitdrukking op haar gezicht kwam ze dichterbij. Ze liep vanuit de schaduw de zon in en strekte haar handen naar haar uit. Sofia nam ze in de hare. ‘Maria is nu bij God,’ zei ze.

   ‘Weet ik. Ze is bij grootvader,’ zei Sofia zacht.

   ‘Zul je ons bellen?’ vroeg Anna, en Sofia zag dat haar staalblauwe ogen vochtig werden.

   ‘Ja. Ik zou het fijn vinden als je mijn kinderen leert kennen.’

   ‘Dat lijkt me heerlijk,’ antwoordde haar moeder. ‘Jouw kamer zal altijd voor jou beschikbaar zijn, maar ik denk dat het tijd is om hem eens uit te ruimen, vind je ook niet?’

   Sofia knikte ontroerd en beantwoordde haar glimlach. In haar moeders ogen las ze spijt, alsof ze het diep in haar binnenste uitschreeuwde maar fysiek niet in staat was haar gevoelens te uiten.

   Sofia zag dat ze met zichzelf worstelde. Instinctief kwam ze haar een stap tegemoet. Ze legde haar armen om haar heen en trok het tengere lijf tegen zich aan. Anna verzette zich niet. Terwijl Sofia haar moeder vasthield, voelde ze een warmte die ze jarenlang niet meer had gevoeld. Ze herinnerde zich de schaarse momenten uit haar jeugd dat haar moeder haar had geknuffeld. Ze rook hetzelfde als toen, en de geur hief de laatste blokkade in haar geheugen op. Ze voelde het gewicht van haar langdurig gekoesterde wrok van zich af glijden. En het was een bevrijding. Misschien konden ze, zoals Anna had voorgesteld, elkaar toch leren vergeven.

   ‘Ik ben blij dat je gekomen bent.’ Anna glimlachte naar haar dochter en plotseling moest Sofia aan de brief denken. Als Chiquita hem niet had geschreven, dan moest het haar moeder geweest zijn. Ze had uiteindelijk toch gewild dat ze terugkwam. Uit angst dat haar dochter niet zou komen als zij de brief zou hebben ondertekend, had ze de handtekening van haar schoonzusje gebruikt.  

   ‘De brief – die heb jij geschreven, hè?’ vroeg Sofia met een grijns. ‘Wat uitgekookt van je, mama!’

   ‘Ik kan ook uitgekookt zijn, Sofia,’ kaatste ze terug. ‘O, wacht nog even, ga nog niet weg. Ik heb nog iets voor je,’ zei ze plotseling, met een voor haar doen ongebruikelijk enthousiasme. ‘Iets wat ik je al veel eerder had moeten geven. Wacht even, dan ga ik het halen.’

   Terwijl Anna in het donkere huis verdween, viel het Paco op dat haar tred weer de energie had van de Anna Melody die hij ooit – hij kon niet zeggen wanneer – was kwijtgeraakt. Zijn lippen trilden en hij hoopte in stilte dat hij haar weer zou terugvinden. Toen ze even later met een rood pakketje in haar hand terugkwam, gaf ze het aan haar dochter die het nieuwsgierig van alle kanten bekeek. Ze begon het papier los te trekken. 

   ‘Je mag het pas in de auto openmaken,’ eiste Anna, die haar hand op het pakje legde om te voorkomen dat ze zag wat erin zat. ‘Het is een aandenken aan ons.’ Sofia keek haar moeder aan, maar door de tranen in haar ogen zag ze alleen maar vage contouren.

   Paco omhelsde zijn dochter voor de laatste keer. Hij was opgelucht dat hij het geheim dat hij vierentwintig jaar bij zich had gedragen, met haar deelde; nu waren er geen geheimen meer die een wig tussen hen konden drijven. Sofia had hem bedankt omdat hij Javier geen betere plek had kunnen geven om op te groeien. Hij hoorde op Santa Catalina.

   Sofia beantwoordde haar vaders omhelzing, wetend dat het nog vele manen zou duren voor ze hem weer zou kunnen vasthouden. Nog eenmaal keek ze naar de plek die ooit haar thuis was geweest en waarvan ze wist dat hij, ondanks de wending die haar leven had genomen, altijd in haar hart en hoofd zou voortleven, onaangetast als een sepiakleurige foto uit vroegere, gelukkigere tijden. Hetzelfde gold voor Maria; haar stralende gezicht tussen de plumbago en hibiscus stond voor altijd in haar geheugen gegrift.

   Sofia stapte in de auto en zwaaide nog eenmaal naar haar ouders, die hun dochter na jaren van verwijdering eindelijk opnieuw hadden leren kennen. Ongeduldig trok ze het rode papier los. Wat zou haar moeder in hemelsnaam voor haar hebben gekocht? Toen ze een zwarte leren riem in het papier zag liggen, met de zilveren gesp waarin haar initialen waren gegraveerd, biggelden er dikke tranen van ontroering over haar wangen.

   Toen Sofia de laan met hoge bomen afreed en het huis in de schaduwen verdween, zei ze tegen de chauffeur: ‘Wilt u aan het einde linksaf slaan? Er is nog een plek waar ik heen wil voordat we afreizen.’ En ze wees hem de weg naar de ombu-boom.