26
N anni en Fiyona volgden Caradocs aanwijzingen op en gingen op een bankje op het plein voor de kerk zitten. De zon scheen, vogels tsjilpten in de bomen of hipten over het gras om de broodkruimels op te pikken die kleine kinderen voor ze hadden neergestrooid, en de kerkklok riep op tot de mis. Mannen en vrouwen op leeftijd, in het zwart gekleed, stroomden het plein op als krabben die uit rotsspleten gekropen kwamen, hun hoofden bedekt met zwarte hoeden of sluiers, hun rozenkransen rammelend in hun zakken Jonge stellen liepen kwiek het plein over met hun kroost: kleine meisjes in hun mooiste jurken, schoongeboende jongetjes. Het leek wel of de hele stad op de kerk af kwam. Alles was gesloten, behalve het hotel, waarvoor een groepje Amerikaanse toeristen met camera’s over hun schouders geslagen op een taxi wachtte, ondertussen turend in een reisgids voor Zuid-Italië.
Fiyona en Nanni zaten te wachten als een stel hyena’s. Met Fiyona om hem heen werd Nanni een ander mens. Hij voelde zich mannelijk en sexy. Hij stelde zijn omvangrijke buik tentoon en rookte een sigaar. Fiyona leek meer geïnteresseerd in de jongemannen, heel donker en knap met hun zuidelijke nonchalante manier van doen die haar zo opwond. Ze kon het niet nalaten naar hen te glimlachen, en ze glimlachten terug, want ze herkenden onmiddellijk de blik van beschikbaarheid in haar ogen, als een bordje met open op een winkeldeur.
Ze stopte een sigaret tussen haar lippen en stak die aan, waarbij ze de rook vanuit een mondhoek uitblies. ‘Het wemelt in deze stad van de oudjes,’ zei ze. ‘Die moeten toch allemaal iets weten.’
‘We moeten de juiste persoon zien te vinden,’ antwoordde Nanni. ‘Er zijn er maar weinig die willen praten. Zuiderlingen zijn niet erg mededeelzaam.’
‘Van de jongeren kun je dat niet zeggen,’ zei ze, denkend aan Fiero en hun schaamteloze geflirt van de vorige avond.
‘De jongeren hebben de oorlog niet meegemaakt.’
‘Wist je zus iets van de geschiedenis van het palazzo toen ze het kocht?’
‘Ze werden er verliefd op. De geschiedenis interesseerde hen niet.’
‘Maar nu wel.’
‘Ja, nu is iedereen erin geïnteresseerd.’ Hij knipte zijn as op de grond.
‘Dus ze vindt het geen probleem dat er in haar huis een oude man is vermoord?’
‘Waarom zou ze? Dat was lang geleden.’
‘Ik vraag me af wat Alba en haar familie ervan vinden dat je zus aan het renoveren is geslagen.’
‘Als dat Alba echt iets had kunnen schelen, was ze er zelf wel gaan wonen. Trouwens, ze heeft haar moeder nooit gekend. Valentina overleed toen zij nog een baby was.’
‘Maar haar oom was een moordenaar.’
‘Hij nam wraak om de dood van zijn zus.’
‘Maar toch een moordenaar. Ik weet zeker dat zij liever zou zien dat dat hele gebeuren werd vergeten.’
‘Vergeet niet dat Falco nooit voor de moord is aangeklaagd. De politie ging ervan uit dat de maffia erachter zat. De zaak is gesloten.’
‘Was het Falco alleen, of had hij een handlanger?’ vroeg ze, terugdenkend aan Rosa’s verspreking.
‘Hoeveel mensen zijn ervoor nodig om een markies te vermoorden?’ grinnikte Nanni. ‘Misschien waren ze wel met z’n drieën, wie zal het zeggen?’
‘Maar ik wil het graag weten,’ zei ze nadrukkelijk. ‘Ik heb graag dat de feiten kloppen. Daarom ben ik ook zo’n goede journalist.’
‘Dat lijkt me een pre. De meeste journalisten die ik ken zuigen maar wat uit hun duim!’
Na de dienst stroomde de kerk leeg en verspreidden de kerkgangers zich. Fiyona speurde de vele gezichten af en deed zelfs een paar keer een poging om een praatje aan te knopen, maar de bewoners van Incantellaria keken haar misprijzend aan en schuifelden mompelend weg.
‘Dit wordt niet makkelijk.’
‘Ik zei je toch al dat niemand bereid is met een vreemdeling te praten?’
‘Hoe kreeg je neef dat dan voor elkaar?’ Ze deed nog een vergeefse poging, maar zag toen een bekend gezicht. ‘Rosa!’ Ze trok de aandacht van de jonge vrouw en zwaaide naar haar.
Rosa maakte zich los van haar familie. ‘Hallo, Fiyona. Wat doe jij hier?’
‘Kerk,’ antwoordde Fiyona. Rosa trok haar wenkbrauwen op. ‘Dit is Nanni, de broer van Romina.’ Rosa schudde hem de hand. ‘Zijn dit je kinderen?’ vroeg Fiyona toen Rosa’s familie zich bij haar voegde.
‘Ja, en mijn man Eugenio. Mijn vader, Panfilo, en mijn oom Toto, zijn vrouw Paola en zijn moeder Beata.’
‘Wat heb je een grote familie,’ zei Fiyona, met de allerhartelijkste glimlach die ze kon opbrengen.
‘Dit is nog niet de helft!’ zei Rosa lachend. ‘Wij nemen het grootste deel van de kerk in beslag.’
‘Wonen jullie hier in de stad?’ informeerde Fiyona.
‘Er vlak buiten. In hetzelfde huis waar Valentina heeft gewoond,’ fluisterde ze erachteraan, zodat Beata het niet zou horen.
‘In die mooie kleren lijk je nog meer op haar,’ vleide Fiyona haar.
‘Heb je zin om iets te komen drinken?’
‘Dat zou ik heel leuk vinden,’ antwoordde Fiyona. ‘Mag Nanni mee?’
‘Natuurlijk.’ Rosa wendde zich tot haar vader. ‘Ik heb ze meegevraagd om iets te komen drinken.’ Panfilo’s gezicht betrok. ‘Kijk me niet zo aan, papa! Mijn moeder moet niet veel van het palazzo hebben,’ legde ze uit.
Fiyona gooide al haar charmes in de strijd en zei: ‘Maak jullie maar geen zorgen, we willen ons niet opdringen. Leuk om jullie allemaal gezien te hebben. Wat een leuke, mooie familie heb je, Panfilo. Je zult wel apetrots zijn.’
Panfilo voelde zich opgelaten. Het lag niet in zijn aard om bot te doen. ‘Nee, toe maar. Je bent van harte welkom,’ zei hij. Fiyona ving Nanni’s blik, stak haar arm door die van Rosa en liep met haar weg naar Panfilo’s auto.
Alba redderde rond in het huis; ze ruimde het speelgoed van de kinderen op, vouwde hun kleren op, borg hun kleurpotloden en boeken in de kast. Vervolgens besloot ze naar de oude uitkijktoren te lopen, waar onder de olijfboom haar moeder begraven lag.
Ze moest er weer aan denken dat ze als jong meisje ook dat pad genomen had, dromend van Fitz, worstelend met de keus die ze moest maken: in Italië blijven bij Cosima of met Fitz teruggaan naar Engeland. Een roofvogel cirkelde geluidloos rond boven haar hoofd en speurde de grond af naar muizen en konijnen. Ze ademde de geur van wilde tijm en rozemarijn diep in, liet haar blik over de heuvel dwalen, waar gele bloempjes bloeiden in het lange gras, en voelde haar humeur opklaren. Van dit landschap zou ze nooit genoeg krijgen. De schoonheid ervan zou haar altijd blijven boeien.
Ze voelde een huivering van opwinding bij het vooruitzicht Fitz weer te zien. Zou hij veranderd zijn? Zou ze nog iets voor hem voelen? Of zou haar liefde niet meer zijn dan een herinnering die door de tand des tijds was aangetast, of een luchtspiegeling uit haar verleden? Ze dacht eraan dat hij nu met Rosemary getrouwd was en moest hardop lachen omdat hij gestrikt was door zo’n voortvarend type. Fitz was altijd welwillend, charmant en vriendelijk geweest – kwetsbaar voor een sterke en vastberaden vrouw. Alba had hem met een gebroken hart achtergelaten, maar ze had hem beloofd dat ze zou wachten. Dat had ze aanvankelijk ook gedaan, maar hij was niet teruggekomen. Italië had de leegte gevuld die Fitz had achtergelaten, en Cosima had haar geleerd dat er vele manieren bestonden om lief te hebben. Uiteindelijk was Cosima’s behoefte groter gebleken dan die van Fitz. De vochtige ogen van het kleine meisje en haar ongelovige glimlach hadden haar duidelijk gemaakt dat ze er goed aan had gedaan om niet terug te gaan. Toen was Panfilo ten tonele verschenen en was ze verliefd geworden. De verliefdheid was in de loop der tijd gesleten en had plaatsgemaakt voor een solide, diepe en blijvende liefde. Ze vroeg zich af hoe het allemaal gelopen zou zijn als ze niet naar Italië was teruggegaan, maar met Fitz was getrouwd en in Londen gaan wonen. Zou Fitz’ karakter sterk genoeg zijn geweest om haar aan zich te binden? Zou ze genoeg van hem hebben gekregen en haar oude promiscue gewoonten weer hebben opgepakt? Zou Italië uiteindelijk verdrongen zijn door het oppervlakkige materialisme en de hebberigheid van de wereld waarnaar ze was teruggekeerd? Wat voor soort vrouw zou ze dan zijn geweest?
Ze kwam bij de olijfboom en ging in het gras zitten. Ze kon zich nog goed heugen dat Fitz naar Incantellaria was gekomen om haar ten huwelijk te vragen – hoe blij ze eerst was geweest, en hoe bang, later, om de familie die ze net had ontdekt achter te laten. Ze herinnerde zich hun escapade naar het palazzo; ze waren over het vergane hek geklommen, dat roestig was van de vele regen, en de door struiken overwoekerde oprijlaan over geglipt, waar het wemelde van de takken, doornen en twijgen. De tuinen hadden het heft in handen genomen en waren door de half ingestorte muren als slangen het huis binnengedrongen; overal had een sinistere kilte gehangen, alsof het palazzo boven op een berg stond met een eigen klimaat – de geur van vergaan groen en verwaarlozing. Maar Fitz was met haar meegegaan naar binnen en met hem aan haar zij had ze zich dapperder gevoeld.
Uiteindelijk waren ze in een kamer aanbeland waar een heel andere sfeer hing dan in de rest van het palazzo. Anders dan in de andere vertrekken viel hier de warmte van de levenden te bespeuren. De restanten van een vuur waren nog warm in de haard en de lucht zinderde van leven. Voor de haard had een leren stoel gestaan. Ze hadden het merkwaardige gevoel gehad dat ze niet alleen waren. En daar hadden ze gelijk in gekregen.
Alba liet haar gedachten gaan naar Nero, de albino. De man die de marchese als kleine Napolitaanse jongen had geadopteerd. Hij had er breekbaar uitgezien; hij had geen voortanden meer, en uit wroeging en spijt dronk hij zich langzaam dood, verteerd door verdriet om de man die hij had liefgehad en verloren. Door zijn toedoen was het palazzo overgeleverd aan de grillen der natuur. Het was om hem heen ingestort, totdat alleen de kamer waarin hij woonde nog was overgebleven. De kamer waarin de marchese was vermoord. Hij had moeten huilen toen ze hem had verteld dat zij Valentina’s dochter was, en zij had op haar beurt tranen geplengd toen ze te horen kreeg dat de marchese haar moeder had vermoord. Fitz had geholpen om de stukjes van die tragische puzzel aan elkaar te passen, totdat zich een beeld aftekende van liefde, jaloezie en wraak.
Daarna had Alba gezworen dat ze nooit meer de heuvel op zou gaan. Terwijl haar vader had geloofd dat Valentina van hem hield, had die in het tuinhuis gelegen in de armen van de marchese. Ze had hem zelfs het naaktportret gegeven dat Thomas van haar had getekend en het opgehangen naast het bed dat zij, Alba, met Fitz had gevonden, en aan haar vader teruggegeven. Hij was geschokt geweest om het na al die jaren terug te zien, omdat hij het destijds zo verschrikkelijk had gevonden dat het was verdwenen. Maar hij had niet herinnerd willen worden aan de vrouw die hem zo wreed had verraden en had het weer teruggegeven aan haar. Ze zou nooit de meedogenloze glinstering in zijn ogen vergeten toen ze had verteld hoe Fitz en zij hadden rondgespeurd en de moord op de marchese hadden opgelost. Falco had toegegeven dat hij er een aandeel in had gehad, maar pas op dat moment was haar duidelijk geworden welke rol haar vader bij het gebeuren had gespeeld. Rosa had alleen maar oog voor de romantiek van het ogenschijnlijk glamoureuze leven van haar grootmoeder, maar Alba kende de waarheid: dat het een opgesmukt en oneerlijk leven was geweest. Valentina had degenen die het meest van haar hadden gehouden pijn gedaan. Thomas was nooit over de teleurstelling heen gekomen. Hij had het mes in de hals van de marchese gestoken, maar het beeld van diens blije glimlach had hem nooit verlaten. ‘Dood me maar, maar vergeet niet dat ik jullie eerst heb gedood,’ had hij gezegd.
Het feit dat ze de waarheid wist over haar vader, had Alba en Thomas dicht bij elkaar gebracht. Nu kon er niets meer tussen hen komen. Geen geheimen, geen leugens – alleen de waarheid, die ze uiteindelijk had gedeeld met haar familie. Het was niet goed om geheimen voor elkaar te hebben; dat had ze door schade en schande wel geleerd.
Nu moest ze denken aan Panfilo en zijn betrokkenheid bij het palazzo. Ze vreesde de belangstelling die Romina had opgewekt door het te renoveren. Nu zou er een artikel verschijnen in een internationaal tijdschrift, en er zouden geheimen worden opgediept waarvan ze niet het recht hadden die te onthullen. Uit nieuwsgierigheid zouden er mensen naar Incantellaria komen om de plek te bezoeken. Het verhaal zou niet langer haar verhaal zijn, maar de wereld toebehoren. Haar vader had haar vertrouwd; nu moest zij haar eigen familie vertrouwen. Ze wist alleen niet zeker of ze wel allemaal te vertrouwen waren. Rosa had Valentina’s genen geërfd en dat maakte dat ze haar hart vasthield.
Uiteindelijk stond ze op en liep terug door de olijfgaard. Ze vermoedde dat haar familie wel terug zou zijn uit de kerk. Voordat ze bij het huis kwam hoorde ze een lach opklinken. Panfilo’s stem steeg boven de andere uit. Ze glimlachte toen ze aan hem dacht. Ze was echt gezegend. Naarmater ze dichterbij kwam, zag ze dat de rest van de familie ook was gearriveerd: Toto’s vrouw, Paola, en haar kinderen en kleinkinderen. Het kleine grut speelde in de tuin met Garibaldi, terwijl de volwassenen aan de tafel onder de druiven prosecco dronken en aan crostini knabbelden. Alba begroette hen hartelijk, waarna ze haar lichte ogen op twee vreemdelingen in hun midden liet rusten. ‘Dit is Fiyona, en Nanni is de broer van Romina,’ zei Rosa.
Alba deed haar best om haar ongenoegen niet te laten blijken. ‘Welkom,’ zei ze, waarna ze naast Panfilo ging zitten. ‘Dus jullie logeren in het palazzo?’
‘Het is echt schitterend,’ zei Fiyona uit eigen beweging, en ze nam Alba op alsof ze een insect onder een microscoop bestudeerde.
Haar accent viel Alba onmiddellijk op. ‘Jij bent Engels.’
‘U ook.’
‘Waar kom je vandaan?’
‘Londen.’
‘Ik ben ook in Londen opgegroeid. Ik heb op een ark gewoond op de Theems.’
‘Is dat niet vochtig in de winter?’
Alba kon de paraffinegeur bijna ruiken en glimlachte bij de herinnering. ‘Ik vond het heerlijk.’
‘Ligt hij er nog?’
‘Nee. Hij is uit elkaar gevallen.’ Ze had geen zin om uit te leggen waarom de Valentina tot zinken was gebracht.
‘Wat jammer. Sommige van die boten zijn heel oud.’
‘En stukken steviger dan de mijne.’
‘Nou, ik woon in Bloomsbury, in een huis dat in de winter net zo vochtig is,’ grinnikte Fiyona minzaam. ‘Je kunt beter hier wonen!’
‘In Italië schijnt altijd de zon,’ zei Panfilo, terwijl hij onder tafel een klopje gaf op de knie van zijn vrouw.
‘En als hij niet schijnt, is er altijd nog pasta,’ voegde Nanni eraan toe, wrijvend over zijn omvangrijke buik.
‘Ik geloof niet dat je hier ergens gebrek aan hoeft te lijden,’ zei Fiyona terwijl ze waarderend om zich heen keek. ‘Incantellaria is een paradijs op aarde. Hebt u gezien wat Romina en Bill met het palazzo hebben gedaan? Volgens mij was het een enorme bouwval toen ze het kochten.’
‘Nee,’ antwoordde Alba kortweg, zonder dat ze bereid was uit te leggen waarom.
‘Papa gaat er morgen foto’s maken voor de Sunday Times,’ zei Rosa.
‘Het zal u niet teleurstellen,’ zei Nanni tegen Panfilo. ‘Mijn zuster heeft een geweldig goede smaak. Ze heeft het in zijn oude glorie hersteld.’
Alba zette haar stekels overeind. ‘En wat brengt u op het idee dat het ooit glorie heeft bezeten?’
‘Het was qua architectuur duidelijk een meesterwerk,’ argumenteerde Nanni, die op het punt stond hun een kort college te geven over het neoclassicisme.
‘En de inrichting is ongelofelijk,’ voegde Fiyona eraan toe. ‘U moet het echt eens gaan bekijken. U kende dat palazzo toch voordat het zo in verval raakte?’
‘Ik heb geen enkele aanvechting om erheen te gaan,’ zei Alba zuinig.
‘Weet u wie er eerst heeft gewoond?’ Er viel een stilte aan tafel. Niemand wilde erover praten en ze waren zich allemaal sterk van Alba bewust. Maar Fiyona liet zich niet van de wijs brengen. De prosecco had haar anders zo scherpe zintuigen enigszins afgestompt. ‘Ik weet dat de beroemde marchese Ovidio di Montelimone er ooit heeft gewoond. Maar wie trok erin na zijn dood? En waarom hebben ze het zo laten verkommeren?’
‘Wij praten niet graag over het verleden,’ zei Panfilo, die wel aanvoelde dat zijn vrouw kwaad begon te worden om door een vreemde zo opdringerig te worden ondervraagd.
‘Maar het verleden is zo boeiend,’ ging Fiyona aangeschoten verder. ‘De geschiedenis zou weer tot leven moeten worden gebracht. Soms kun je alleen met achteraf verkregen kennis mysteriën oplossen.’
‘Waarom ben je zo geïnteresseerd in de geschiedenis van het palazzo?’ wilde Alba weten.
‘Omdat ze journalist is, moeder.’
Alba trok wit weg, verbijsterd dat haar eigen dochter haar zo kon verraden. ‘Een journalist?’
Fiyona had niet verwacht dat Rosa haar dekmantel zou prijsgeven. ‘Ik schrijf voor de Sunday Times,’ gaf ze toe. ‘Het spijt me wel, ik dacht dat u dat wist.’
Alba staarde Fiyona zo giftig aan dat de jongere vrouw ervan in elkaar kromp. Toen Alba het woord nam, deed ze dat in het Engels, zodat er geen misverstanden zouden bestaan. ‘Je dringt stiekem mijn huis binnen, maakt misbruik van mijn gastvrijheid, drinkt mijn processo en eet mijn crostini, terwijl je al die tijd al wist dat mijn moeder Valentina Fiorelli was, vermoord door de marchese die in dat palazzo heeft gewoond waar jij zo veel glorie aan toeschrijft – allemaal met de bedoeling om zo veel mogelijk te weten te komen, zodat je het deksel kunt oplichten van geheimen die al vijftig jaar bestaan?’ Ze wendde zich tot haar dochter. ‘O, Rosa, wat ben je toch naïef als je denkt dat deze vrouw contact met je heeft gezocht om vriendschap te sluiten. Nou, blijven jullie maar lekker genieten. Blijf zitten, neem gerust nog een drankje. Maar als jullie me willen excuseren – ik zit liever niet aan tafel met iemand die de naam door het slijkt haalt van de leden van mijn familie die hier waren toen mijn moeder werd vermoord en die al zesenvijftig jaar lang hun best doen om dat te vergeten.’
Ze beende naar binnen. Panfilo schudde spijtig zijn hoofd. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei hij beleefd, ‘maar ik denk dat jullie beter kunnen gaan.’
‘Natuurlijk,’ zei Fiyona, die wankel overeind kwam. ‘Kom mee, Nanni.’
Nanni schudde zijn hoofd. ‘Mijn zus vindt het vast vreselijk dat we jullie hebben beledigd.’
‘Vergeet niet dat Valentina Alba’s moeder was,’ zei Panfilo tegen Fiyona. ‘En haar vader leeft nog. Als je dan per se een artikel over het palazzo moet schrijven, hou dan rekening met de gevoelens van degenen die nog leven.’
Fiyona slikte moeizaam. ‘Natuurlijk.’
‘Ik breng jullie wel terug,’ bood Eugenio aan.
‘Doe geen moeite, we lopen wel,’ zei Nanni. ‘Ik weet de weg.’
‘Weet je het zeker?’ Rosa was woedend dat haar moeder haar ten overstaan van iedereen voor schut had gezet.
Fiyona pakte Rosa’s hand. Haar lippenstift was in de lijntjes rond haar mond gelopen en vormde vlekken op haar tanden. Ze had duidelijk een slok te veel op. ‘Het spijt me wel, Rosa. Maar maak je geen zorgen, twee miljoen mensen lezen straks over jóu.’
Nanni liep met Fiyona de heuvel op. ‘Wat een ramp!’ riep hij gegeneerd uit.
‘Mijn fout. Ik dramde een beetje door.’
‘Wat hoopte je te horen te krijgen?’
‘Ik ben graag op de hoogte van alle feiten.’
‘Heb je die dan nog niet?’
‘Ik weet zeker dat Falco niet alleen was toen hij de marchese vermoordde.’
‘Nou en?’
‘Ik wil wedden dat Thomas, Alba’s vader, bij hem was.’
‘En jij dacht dat Alba je dat zou gaan vertellen?’
‘Ik weet niet wat ik dacht. Ik vergat even waar ik was.’
‘Je hebt ons allemaal te schande gemaakt!’
‘Het spijt me. Ik voel me er rot over. Het zijn aardige mensen.’
‘Laat het dan los, Fiyona. Laat het gaan.’
‘Maar het zou zo’n goed verhaal zijn!’
‘Niet als je er mensen mee kwets.’
‘Daar ben ik aan gewend.’
Ze liepen door de bossen. De bomen torenden boven hen uit; de bladeren glinsterden in het windje en toverden telkens wanneer ze uit elkaar geblazen werden een warreling van oplichtende vlekken op het pad dat voor hen lag. Fiyona voelde zich dronken en licht in het hoofd. Het was heel warm. ‘Ik moet even gaan liggen.’
Nanni ergerde zich, maar hij had geen keus. Hij kon haar hoe dan ook niet naar huis dragen.
Fiyona ging op haar rug liggen en sloeg een arm over haar ogen. ‘Zo, dat is beter.’ Toen begon ze te grinniken.
‘Wat valt er te lachen?’ vroeg hij terwijl hij zich naast haar neervlijde.
‘Ik weet niet. Wij, dit, nu. Het heeft iets heel grappigs.’
‘Ik zie de lol er niet van in. Voor jou is er niets aan de hand. Jij gaat naar huis, maar wij moeten hier wonen. Mijn zus vermoordt je als Panfilo morgen weigert foto’s te maken.’
‘Jammer dan. Wat kan ik daaraan doen?’
‘Ik zou het niet weten,’ zei hij met een zucht, en hij sloot zijn ogen.
‘Je ziet het zeker niet zitten om te gaan neuken?’