11
L uca keek Alba na toen ze in de menigte verdween. Hij stond perplex. De kleine jongen liep Cosima overal achterna. Hoe kon het dat Alba hem niet om hulp had horen roepen? De hele kerk moest dat toch hebben gehoord? Hij ging op zoek naar Ma en Caradoc, terwijl de stadsbewoners hem aanstaarden alsof hij van een andere planeet kwam.
‘Daar ben je!’ Ma dook op uit de zee van gezichten. ‘Wat is er in vredesnaam aan de hand? Je bent drijfnat!’
‘Je bent een held, jongeman,’ zei Caradoc.
‘Zo te zien kun je wel een stevige borrel gebruiken,’ voegde Ma eraan toe. ‘Alles goed?’
‘Hebben jullie die kleine jongen gezien?’
‘Welke kleine jongen?’
‘Het kind dat Cosima bij zich had en dat om hulp kwam roepen.’
Ma keek hem uitdrukkingsloos aan.
De professor grinnikte. ‘Volgens mij heb jij een warm bad en een hete grog nodig.’
‘Wacht!’ Luca voelde zich licht in het hoofd. ‘Willen jullie zeggen dat jullie die kleine jongen niet hebben gezien die de kerk in kwam en om hulp riep?’ Ze schudden hun hoofden en keken hem wantrouwend aan. ‘Hebben jullie hem niet achter die vrouw aan zien rennen die zo opeens de kerk uit stormde? Kom nou toch! Die moeten jullie toch hebben gezien?’ Hij wendde zich tot de professor. ‘Ben ik gek aan het worden of zo? Een jongetje kwam me vertellen dat ik zijn moeder moest redden. Dus rende ik naar de zee en zag haar het water in waden, met de bedoeling zichzelf te verdrinken. Ik ben achter haar aan gezwommen en heb haar gered. Dat heb ik niet in mijn eentje gedaan. Hoe had ik ervan kunnen weten als die kleine jongen het me niet had verteld?’
‘Dit is wel een heel sterk verhaal,’ zei Caradoc, op zijn stok leunend. ‘Maar ik vrees dat jij de enige bent die dat jongetje gezien heeft.’
‘Ik dacht dat hij Cosima’s zoontje was,’ zei Luca met een iele stem. ‘Misschien is ze dus toch geen weduwe.’
Toen ze terugliepen over de kade om Luca’s schoenen op te halen en naar de auto te gaan, kwam Rosa aanlopen, helemaal in de war en bijna in tranen. ‘Luca!’ riep ze, en ze hield hem staande.
‘Het spijt me wel,’ zei hij toen ze begon te huilen.
‘Ze leeft nog. Dat is het enige wat telt. Ik wil je bedanken. Je hebt haar het leven gered.’
‘Waarom wilde ze zelfmoord plegen?’
‘Ik voel me ontzettend beroerd. Ik ben vreselijk onaardig tegen haar geweest. Ik heb er niet bij stilgestaan hoe ongelukkig ze is. Ik geloofde haar niet. Ik dacht dat ze alleen maar aandacht wilde.’ Rosa haalde diep adem. ‘Haar zoontje, Francesco, is drie jaar geleden verdronken. Dat neemt ze zichzelf kwalijk, omdat zij bij hem was. Het ene moment stond hij nog naast haar en het volgende moment lag hij in zee. Cosima kan niet zwemmen. Ze kon niks doen. Ze is er nooit overheen gekomen.’
‘Waar is haar man?’
‘Ze is nooit getrouwd.’ Ze huiverde. ‘Wij zijn de enigen die ze heeft.’
‘Wie is dat jongetje dan dat steeds achter haar aan loopt?’
‘Mijn zoon, Alessandro,’ antwoordde Rosa.
‘Dat kind met die veer dat om hulp riep?’ vroeg Luca, opgelucht dat hij toch kennelijk niet malende was.
Rosa keek verward. ‘Nee. Mijn zoon was vanavond de hele tijd bij me. Ik heb niemand om hulp zien roepen.’
‘In godsnaam, hij ging zo tekeer dat ze hem in Napels moeten hebben kunnen horen.’
Rosa kromp in elkaar bij zijn stemverheffing. ‘Ik weet niet waar je het over hebt,’ zei ze schaapachtig.
‘Maak je maar geen zorgen, ik ben kennelijk de enige die hem heeft gezien. Ik ben gek aan het worden, dat is alles.’
‘Nou, hartelijk bedankt. Namens mijn hele familie dank ik je dat je haar het leven hebt gered.’
Voor de tweede keer persten ze zich allemaal in de kleine auto en zetten koers naar het palazzo. Ma en Caradoc waren opgewonden over Luca’s heldendaad. De avond zou een anticlimax zijn geweest als Cosima niet had verkozen zich in zee te storten. Het drama had hun allebei weer eens doen beseffen dat ze blij mochten zijn dat ze nog leefden, en ze konden niet wachten om het thuis aan de anderen te vertellen. Maar terwijl zij zaten te kletsen, was Luca met zijn gedachten ergens anders. Raakte hij de kluts kwijt? Of ging het om iets veel duisterders?
Terug in het palazzo hielp Luca Caradoc en Ma uit de auto. ‘Wie had gedacht dat er in jou zo’n koene ridder school? Er zijn tegenwoordig maar bar weinig helden, Luca, maar jij verdient een medaille voor wat je vanavond hebt gedaan. Ik ga het hoogstpersoonlijk aan je moeder vertellen.’ Ma klopte hem op de schouder. ‘Je kunt je maar beter gaan omkleden, voordat je kouvat.’
‘“Daar komt de veroverende held! Steek de trompet en sla de troms!’” zong de professor toen Luca hem zijn wandelstok overhandigde. Ma gaf hem een arm, bleef even wachten tot hij zijn benen had losgeschud, en leidde hem vervolgens de grote deuren van het palazzo binnen. Luca schoot naar boven, naar zijn kamer.
Onder de douche genoot hij van het stromende warme water op zijn huid en probeerde hij zijn angsten van zich af te zetten. Hij deed zijn best niet te denken aan zijn jeugd en de stemmen die in de nacht tot hem hadden gesproken, de mensen die hij in het donker door zijn kamer had zien dwalen. Zijn moeder had hem verteld dat er geen spoken bestonden en dat ze hem, als hij erover bleef praten, naar een ziekenhuis zou sturen voor geesteszieke kinderen. Vanaf dat moment had hij er zijn mond over gehouden. Hij had aangenomen dat hij het zich allemaal maar verbeeldde. Hij had zich ervoor afgesloten, totdat de spoken uiteindelijk weg waren gegaan. Als hij de enige was die het jongetje had gezien, betekende dat dan dat ze terugkwamen?
Verdwaasd kleedde hij zich aan. Hoe kon hij in vredesnaam de angst van een kind voelen, terwijl hij een volwassen man van in de veertig was? Hij liep zijn balkon op en keek uit over de zee. Onder de maan glansde het water als kwikzilver. Hij dacht aan Cosima en haar zoontje, en zijn angst sloeg om in medeleven. Ze droeg zo’n groot leed met zich mee dat ze geprobeerd had er een einde aan te maken. Zij zou hem niet bedanken dat hij haar leven had gered. Ze had bij haar kind willen zijn. Maar als het jongetje inderdaad haar zoon was, had ook hij haar willen redden. Luca besefte dat hij haar niet kon vertellen wat hij had gezien; ze zou denken dat hij niet goed wijs was. Iedereen zou dat denken. Hij kon er met niemand over praten.
Beneden, waar zijn moeder aan het hoofd van de eettafel op het terras zat, hoorde hij gelach. Caradoc en Ma zaten blijkbaar hun verhaal te doen. Iedereen aan tafel luisterde geboeid, de gezichten verlicht door het flakkerende licht van de stormlampen. Hij hoopte maar dat ze niets over de kleine jongen zouden zeggen. Dat zou hij afhouden, hij zou er wel iets op verzinnen. Hij had zich eerder voor de spoken afgesloten en zou het niet laten gebeuren dat ze nu terugkwamen.
Zijn maag rammelde van de honger en hij had ontzettende behoefte aan een stevige borrel. Het liefst zou hij in zijn eentje hebben gegeten, maar het palazzo bood geen roomservice. Met tegenzin ging hij naar beneden. Toen hij het terras op stapte, begon iedereen aan tafel te juichen en hief het glas.
‘Lieverd, wat ben ik trots op je!’ zei zijn moeder vol vuur, met tranen in haar ogen.
‘Neem een glas Taurasi,’ zei zijn vader, naar de fles reikend.
‘Je ziet er alweer wat beter uit,’ merkte Ma op, en ze wendde zich tot de rest van de tafel. ‘Hij zag heel bleek. Ik dacht dat hij van z’n stokje zou gaan. Hij was de enige in de hele kerk die haar te hulp schoot.’
‘Wie is ze?’ vroeg Bill.
‘Is ze knap?’ vroeg Dizzy.
Ma sloeg haar ogen ten hemel. ‘Ze is tragisch en mooi. Als ze lelijk was geweest, zou hij al die moeite niet hebben gedaan.’ Iedereen moest lachen, behalve Luca.
‘Ze heet Cosima,’ zei hij, terwijl de wijn een spoor van warmte trok naar zijn buik. ‘Drie jaar geleden is haar zoontje verdronken in zee. Ze probeerde zelfmoord te plegen.’
Dizzy’s mond viel open. ‘O mijn god! Ik kan me niet voorstellen waarom iemand zoiets zou willen doen!’
‘Om je te laten redden door een knappe vreemdeling, natuurlijk,’ zei Ma spottend.
‘Volgens mij moet je bij die familie op bezoek gaan, Luca,’ zei Caradoc, denkend aan het knappe nichtje in de rode jurk.
‘Natuurlijk!’ stemde Romina met hem in. ‘Je moet naar ze toe, lieverd. Ze willen je vast bedanken.’
‘Ze hebben me al bedankt. Maar Cosima zal het me heel kwalijk nemen dat ik haar plannen heb gedwarsboomd. Het is alleen een kwestie van tijd voor ze een nieuwe poging doet.’
‘Dan moet je haar vertellen over de kleine jongen,’ zei Ma. Iedereen wendde zich naar Luca.
‘Welke kleine jongen?’ vroeg Romina. ‘Je hebt ons niets over een kleine jongen gezegd.’
‘Er was geen kleine jongen.’ Luca dronk zijn glas leeg. ‘Ik was in de war. Ik was nat en had het koud.’
De professor was zo verstandig om er niet op door te gaan. ‘Laat hen maar naar jou toe komen als ze je willen bedanken,’ zei hij in plaats daarvan. ‘Ik geef je op een briefje dat ze dat zullen doen.’
Toen de anderen zich terugtrokken om naar bed te gaan, ging Luca een wandeling maken langs het strand. Zodra hij bij zijn terugkeer bij het tuinhuis kwam, hoorde hij voetstappen in het struikgewas. Hij wist dat het zijn vader niet was, en het was zeker niet Ma of Caradoc. Hij glimlachte bij de gedachte dat Maxwell en Dizzy het nu goedmaakten na hun ruzie en het tuinhuis in waren geglipt om een beetje te konijnen in dat enorme hemelbed, omgeven door erotische prenten en literatuur. Maar die gedachte wees hij meteen weer van de hand; ze leken immers even gepassioneerd als een stel kwallen.
Hoewel de maan hoog aan de hemel stond, waren de schaduwen donker en ondoordringbaar. Er klonk gekraak, en toen was het stil. Luca bleef staan, zijn hart hamerend in zijn borstkas. Misschien was het een dier, mogelijk een hert. Hij spitste zijn oren, maar hoorde niets anders dan het windje dat door de bladeren ritselde en het getsjirp van krekels. Hij voelde dat hij werd gadegeslagen, dat wie het ook was zich bewust van hem was en wachtte tot hij een beweging maakte.
Uiteindelijk had hij geen andere keus dan weer een stap te zetten. Toen er niets te horen viel, besefte hij dat hij het zich allemaal moest hebben verbeeld, en hij liep de rest van het pad af naar het tuinhuis. Met zijn een meter negentig, brede schouders en een lichaam dat was getraind door dagelijks sporten hoefde hij tenslotte nergens bang voor te zijn.
Net op het moment dat hij bij de kleine portiek van het tuinhuis kwam, schoot er een verschrikt konijn vanuit de bosjes voor zijn voeten weg, waarna het in het struikgewas verdween. Opgelucht haalde Luca diep adem. Hij voelde aan de deur, maar die zat op slot. Hij schudde zijn hoofd en glimlachte meewarig om zijn eigen domheid. Zijn moeder had de enige sleutel. Het gebeuren op het festa had hem zeker parten gespeeld als hij nu geesten in de schaduwen dacht te zien. Hij stak zijn handen in zijn zakken en liep terug naar het palazzo.
Die nacht sliep hij diep en ongestoord. Toen hij wakker werd en het daglicht de hoeken van de kamer binnenstroomde, vroeg hij zich af of de gebeurtenissen van de vorige dag wel echt hadden plaatsgevonden. Hij stond op, rekte zich uit en wierp een blik op de vriendelijk ogende zee. De hemel was helder en stralend, de lucht zwanger van de geur van kamperfoelie en lavendel, en door de tuinen weerklonk vogelgezang. Hij zag zijn moeder bezig met haar yogaoefeningen op het terras, terwijl een tuinman de terracotta bloempotten en borders met een tuinslang water gaf. Hij zette de gedachten aan de kleine jongen en Cosima van zich af, want die hadden deel uitgemaakt van een nachtmerrie waaruit hij nu was ontwaakt.
Hij ontbeet met zijn moeder en Dizzy, terwijl Porci op de stenen lag; zijn dikke buik ging in zijn slaap op en neer. Snuffïe drentelde op haar bevallige teentjes rond, maar bleef uit de buurt van Porci, die ze in elk opzicht als een wezen van een lagere orde beschouwde. Ventura kwam naar buiten met warm brood, verse koffie en brioches. In het midden van de tafel stond een schaal met granaatappels en perziken, waarvan Dizzy zichzelf bediende; ze het de crescenti links liggen die zo slecht waren voor haar figuur. Luca was uitgehongerd en vroeg Ventura om roerei te maken, dat hij op toast met prosciutto zou verorberen.
De professor kwam naar buiten in een crèmekleurig linnen jasje, een panamahoed op zijn hoofd, met Ma, gekleed in een lange paarse kaftan, in zijn kielzog. ‘Goedemorgen, vrienden,’ zei hij joviaal. ‘Er ruikt hier iets heel lekker.’
‘Lieve professor, kom maar zitten.’ Romina klopte op de stoel naast haar. ‘Lekker geslapen?’
‘Als een dode.’
‘De doden slapen hier niet,’ mompelde Ma. ‘Ik zou zweren dat ik de hele nacht voetstappen door de gang heb horen lopen. Ik heb geen oog dichtgedaan.’
Romina maakte afkeurende geluidjes. ‘Dat was waarschijnlijk Bill; die gaat vaak zijn bed uit als hij niet kan slapen.’
‘Nou, dan stampt hij wel behoorlijk rond,’ zei Ma knorrig.
Luca herinnerde zich de voetstappen bij het tuinhuis en vroeg zich af of er misschien toch een indringer was geweest die nacht.
‘Er gebeuren rare dingen in Incantellaria,’ zei hij toen Ventura een bord met roerei voor hem neerzette.
‘Er was anders geen spoor van bloed op Jezus’ marmeren gezicht te zien,’ zei de professor.
‘Maar ze hebben desondanks de bloemetjes buitengezet,’ klaagde Ma. ‘Ik kon ook al niet slapen door al dat vuurwerk.’
Toen Bill verscheen, die de stad in was geweest om de Engelse kranten te halen, draaide iedereen aan tafel zich om en keek hem verwachtingsvol aan.
‘Goedemorgen allemaal.’
‘Lieverd, heb jij midden in de nacht door de gang gelopen?’
‘Niet dat ik weet.’
‘En ben je rond een uur of een vannacht naar het tuinhuis gegaan?’ wilde Luca weten.
‘Was er dan iemand bij het tuinhuis?’ onderbrak Romina hem.
‘Ik hoorde voetstappen.’
Begin jij nou ook al?’ jammerde zijn moeder.
‘Ik was het niet,’ zei Bill, die de kranten op tafel legde en zichzelf een kop koffie inschonk. ‘Volgens mij kan ik wel een sterk bakje gebruiken.’
‘Dan kan het alleen het spook maar zijn geweest,’ zei de professor op zakelijke toon.
‘Professor, met jouw scherpe verstand hecht je toch geen geloof aan dat soort dingen?’
‘Een scherp verstand accepteert niet alleen tastbare zaken. Denk eens aan radiogolven, m’n beste, en aan ultraviolet licht, om maar een paar dwarsstraten te noemen. Hier op aarde bestaat veel meer dan wij met onze vijf zintuigen kunnen ervaren. De marchese is hier ter plekke vermoord; wie zal zeggen of zijn energie niet is blijven hangen?’ Dizzy’s mond zakte vol afgrijzen open.
Romina wist niet wat ze hoorde. ‘Vermoord, hier?’ Ze wendde zich lot haar zoon. ‘En jij zei nog wel dat jullie helemaal niks hadden ontdekt!’
‘Ik wilde je niet bang maken.’
‘Je maakt me ook niet bang, lieverd. Ik was degene die jullie tweeën op pad heeft gestuurd met een boodschap, dus het minste wat ik had mogen verwachten is dat jullie me bij terugkomst verslag zouden uitbrengen.’
Nou, als je het per se weten wilt, de marchese Ovidio di Montelimone had een verhouding met een vrouw hier uit de stad die Valentina heette en die verliefd was geworden op Thomas Arbuckle, een Engelsman. In een vlaag van jaloezie heeft de marchese haar vermoord. Haar broer nam wraak en vermoordde Ovidio, hier in dit palazzo.’
‘Een moord uit wraak,’ zei de professor. ‘Dat zie je veel in dit soort warmbloedige landen.’
‘Lieve help, wat afschuwelijk,’ zei Romina. ‘Daar zal de Sunday Times van smullen!’
‘Ach ja, de Sunday Times’, zei Bill met een zucht.
‘Nou, dat verklaart een hoop van de merkwaardige dingen die hier gebeuren,’ vond Ma. ‘Je zou de priester erbij moeten halen, zodat hij de duivel hier kan uitdrijven.’
‘Onzin!’ snauwde Romina. ‘De priester komt hier trouwens vast niet naartoe, want ik zet amper een voet in zijn kerk. Het geloof is niet mijn ding. Ik ben er als kind zo mee overvoerd dat ik mijn portie wel gehad heb. Dus het lijkt me niet erg waarschijnlijk dat hij me te hulp zal komen.’
Ventura kwam aanlopen met de telefoon. ‘Een gesprek voor signor Luca,’ zei ze, hem het toestel overhandigend. Luca stond op om in alle privacy te kunnen praten. Claire was de enige die het nummer van het palazzo had.
‘Hallo,’ zei hij, terwijl hij aan de andere kant van het terras bleef staan.
‘Heb je het leuk daar?’ vroeg ze.
‘Ja zeker. Hoe maken de kinderen het?’ Haar vriendelijke toon maakte hem argwanend.
‘Best. Heeft niemand je nog opgespoord?’
‘Nee.’
‘Iedereen is de wanhoop nabij. Ze zijn zelfs mij gaan bellen!’
‘Wie dan?’
‘Een paar journalisten.’
‘Zeg maar tegen ze dat ik in het buitenland zit. Dan geven ze het uiteindelijk wel op.’
‘Ik ben je secretaresse niet! Ik heb tegen je vrienden gezegd dat ze berichten moeten achterlaten op je mobiel. Dat je ze wel terugbelt als je daaraan toe bent.’
‘Zoals jij het voorstelt lijkt het wel of ik ziek ben.’
‘Nou, het ís toch ook een soort ziekte, of niet soms?’
‘Wanneer kunnen de meisjes komen?’ vroeg hij, om van onderwerp te veranderen.
‘Tja, dat is eigenlijk ook de reden waarom ik bel. Zie je, we zijn halverwege de vakantie uitgenodigd om naar Barbados te komen, en ik vroeg me af of jij de meisjes dan zou willen nemen. Ik stuur Sammy wel met ze mee. Het is maar voor een week.’
‘Natuurlijk,’ antwoordde hij. ‘Ik neem ze graag.’
‘Mooi zo. Vrienden van John hebben een huis in Sandy Lane.’
Luca hapte niet toe. ‘Wanneer stuur je ze dan op pad?’
‘Volgende week vrijdag. De vrijdag daarop kun je ze weer terugsturen.’
‘Prima.’
‘Ik vind het niet meer dan redelijk dat ik ook een beetje vrij krijg, weet je. Ik ben dag en nacht bij ze. Jij was voorheen altijd op reis of aan het werk, dus is het goed voor je om een poosje met ze op te trekken, in plaats van ze alleen om het weekend te zien. Dan leer je ze stukken beier kennen. Het zijn schatten van meiden.’
‘Dat hoef jij me niet te vertellen, Claire. Ik heb al gezegd dat ze van harte welkom zijn. Ik maak je geen verwijten omdat je er even tussenuit wilt. Eerlijk gezegd ben ik dolblij dat ik de kans krijg om ze bij me te hebben.’
‘Ah, mooi zo.’ Ze klonk opgelucht. ‘Ik wil niet dat je gaat denken dat ik geen goede moeder ben.’
‘Waarom zou jij je druk maken om wat ik denk?’
‘Hou op met dat gedoe,’ snauwde ze. ‘Ik wil alleen maar een beetje waardering voor alles wat ik in al die jaren heb gedaan.’
‘Die kun je krijgen, Claire.’
‘Nou, dan stuur ik ze vrijdag naar je toe. Ik bel je nog over de detaals. Je komt ze zeker zelf afhalen, hè?’
‘Natuurlijk.’
‘Ik zit niet te wachten op een of andere chauffeur die ze helemaal niet kennen.’
‘Ga jij maar fijn plezier maken in Sandy Lane.’
‘Dat zal ik zeker doen,’ zei ze monter. ‘John kent daar iedereen.’