16
R omina zat in de schaduw met Porci op schoot bij te komen van de ontdekking van de mysterieuze zijden sjaal. Ventura kwam haar een kop koffie brengen, terwijl Luca, Ma en Nanni bespraken wie de indringer zou kunnen zijn. ‘Het is een vrouwensjaal. Hij ruikt ook naar het parfum van een vrouw.’
Luca bracht de sjaal naar zijn neus. ‘Een heel zoet parfum. Als ik het eerder zou hebben geroken, zou ik het herkennen.’
‘Wie heeft verder de sleutel?’ vroeg Nanni.
‘Alleen ik!’ jammerde Romina.
‘Misschien is ze door het raam geklommen?’ opperde Ma.
‘Nee, er zitten spijlen voor de ramen en die gaan nooit open.’ Romina drong knipperend haar tranen terug. ‘Waarom zou iemand daar in vredesnaam willen slapen?’
‘Zet er een ander slot op.’ Nanni verbaasde zich erover dat zijn zus dat nog niet gedaan had.
‘Nee,’ kwam Luca tussenbeide. ‘Laten we haar op heterdaad betrappen. Ze richt geen kwaad aan, dus laten we op haar wachten. Die oude man die ik met Caradoc in de kerk heb gezien zei dat er in de loop der jaren steeds meer geruchten over spoken de ronde zijn gaan doen omdat hier licht zou hebben gebrand, ook al woonde er niemand. Misschien is het wel dezelfde persoon.’
‘Iemand die niet wil dat wij hier zijn,’ zei Romina beklemd.
‘Misschien wel een dakloze,’ zei Ma. ‘Ik haat daklozen. Die gaan nooit eens in bad.’
‘Wie ze ook is, ik zal haar vinden,’ merkte Luca zelfverzekerd op. Hij dacht aan Cosima. ‘Weten jullie, ik ken iemand die hier misschien enig licht op kan werpen.’
Luca was blij dat hij een excuus had om de stad in te gaan. Hij trof Rosa in de trattoria samen met Toto. Het was er heel stil; op het terras zat alleen een echtpaar op leeftijd koffie te drinken. Zijn eerste opwelling was om naar Cosima te vragen, maar de aanblik van Rosa’s enthousiaste gezicht waarschuwde hem ervoor om haar jaloezie op te wekken. Ze repte zich weg om koffie voor hem te gaan halen, waarna ze bij hem kwam zitten. ‘Hoe is het met de kinderen?’
‘Die genieten met volle teugen.’
‘En hoe gaat het allemaal in het palazzo?’
‘Wanneer kom je eens op bezoek?’
‘Als mijn vader ook komt om foto’s te nemen. Hij is momenteel druk bezig met een klus in Positano.’
‘Neem je kinderen dan mee. Misschien willen ze wel zwemmen.’
‘Dat zal ik doen.’
‘Vertel eens: wat weet jij over de oude marchese?.’
‘Alleen wat mijn moeder me heeft verteld, of in de loop der tijd heeft losgelaten. Ze praat er niet graag over. Mijn vader heeft me verteld dat mensen er tijdens de oorlog alles aan deden om in leven te blijven; ze aten zelfs honden! De marchese was rijk. Hij werd verliefd op Valentina. Het waren zware tijden en hij was haar kans op een beter leven. Ze verdween om de haverklap naar hun liefdesnestje bij het palazzo.
‘Liefdesnestje?’
‘Ja, boven op het klif staat een klein huisje, met uitzicht op zee.’
‘Ben jij daar binnen geweest?’
Rosa bloosde. ‘Ja.’
‘Hoe ben je er binnengekomen?’
Ze keek om zich heen of ze niet werden afgeluisterd. ‘Mamma heeft een sleutel. Valentina’s sleutel. Zij liet zichzelf altijd binnen en wachtte dan op de marchese. Is dat niet romantisch?’
‘Weet je moeder dat je daar bent geweest?’
‘Ik heb er in geen jaren een voet binnen gezet,’ fluisterde ze. ‘Je mag er tegen haar niks over zeggen; ze zou me vermoorden.’
‘Gaat je moeder er tegenwoordig zelf nog weleens heen?’
‘Nee. Ze blijft er uit de buurt. Zie je, toen zij hier kwam, was ze ongeveer net zo oud als ik. Ze kwam haar familie zoeken, omdat haar vader haar nooit iets over haar moeder had verteld. Uiteraard wist ze niet waarom. Zij dacht dat het was omdat haar stiefmoeder jaloers op haar was. De waarheid was dat haar ouders nooit getrouwd waren en dat haar moeder er andere levens op na hield. De marchese was jaloers dat Valentina met Alba naar Londen zou gaan met mijn grootvader – hij ging er ten onrechte van uit dat de baby van hem was – dus vermoordde hij haar. Als hij haar zelf niet kon hebben, zou hij er wel voor zorgen dat niemand haar kreeg!’
‘En Valentina’s broer vermoordde hem weer.’
‘Ja. In jullie palazzo. Mijn moeder had een Engelse vriend die hiernaartoe kwam om haar terug te halen, en samen gingen ze een kijkje nemen bij de ruïne.’ Luca dacht aan Fitzroy, en de puzzelstukjes begonnen op hun plaats te vallen. Als Rosemary ook maar enig idee had van Alba’s schoonheid, zou ze het besterven. ‘Daar troffen ze Nero aan, die rare man die de marchese als kind had geadopteerd, geloof ik. Hij vertelde hun dat de marchese was vermoord omdat hij Valentina had laten omleggen. Dat was een enorme schok. Mamma vond het zo’n desolate en boosaardige plek dat ze er nooit meer terug is geweest. Ze was er met geen tien wilde paarden heen te slepen.’
‘Hoe vindt ze het dan dat je vader er foto’s gaat maken voor de Sunday Times?’
‘Daar wil ze niet over praten. Mijn vader plaagt haar er voortdurend mee. Ze doet alsof het haar allemaal niets kan schelen, maar ik kan wel merken dat ze het maar niks vindt. Mijn vader doet toch altijd wat hij zelf wil. Ze kan hem niets weigeren.’ Ze zweeg even. ‘Was mijn eigen huwelijk maar zo goed als het hunne.’
Luca dronk zijn koffie op en diep teleurgesteld omdat hij Cosima niet had gezien liep hij naar de auto terug. Beetje bij beetje drong ze zijn onderbewuste binnen, waar ze een plekje veroverde in zijn hart. Toen bedacht hij dat hij best even bij haar thuis langs kon gaan. Het had immers geen enkele zin om chagrijnig te blijven rondlopen in de hoop dat hij haar zou tegenkomen. Hij wilde zich niet opdringen, maar hij was er wel zeker van dat zij hem ook graag mocht. Misschien omdat hij de enige link was die ze had met haar zoontje, maar hij hoopte dat het meer was dan dat. Hij besefte dat hij langzaamaan moest doen; ze was kwetsbaar. Maar juist die kwetsbaarheid riep het verlangen bij hem op haar te beschermen.
Hij arriveerde bij het huis en parkeerde de auto onder de kromgegroeide eucalyptusboom. Hij voelde zich opgelaten, als een puber op zijn eerste afspraakje, en zijn maag verkrampte van de zenuwen. Het windje voerde het gelach van kinderen aan, het geblaf van een hond en af en toe het balken van een ezel. Om hen op zijn komst te attenderen riep hij: ‘Hallo! Is er iemand thuis?’ Tot zijn verrassing kwam Cosima in eigen persoon de hoek om om hem welkom te heten, haar handen afdrogend aan een theedoek.
Ze droeg een lichtgele jurk met een kort ivoorkleurig vestje en teenslippers eronder. Haar donkere haar was opgestoken achter op haar hoofd, maar lange lokken vielen om haar gezicht en in haar hals. Ze had zilveren armbanden om haar polsen en een klein zilveren crucifix dat oplichtte tegen de romige toffeekleur van haar huid. Hij verlangde ernaar haar aan te raken en stak zijn handen in zijn zakken, omdat hij zichzelf niet vertrouwde.
‘Wat een verrassing,’ zei ze met een glimlach. ‘Ik was net een taart aan het bakken.’
‘Hopelijk stoor ik niet.’
Nee hoor. Je kunt me helpen hem te glazuren.’
‘Is er iemand jarig?’
‘Panfilo. Hij geeft niet veel om verjaardagen, maar de kinderen vinden het leuk om een beetje feest te vieren. Ze hebben bij het bakken zo’n rommeltje van die taart gemaakt dat ik hem denk ik zelf maar ga glazuren. Kun jij goed taarten versieren?’
‘De laatste keer dat ik een taart gebakken heb was honderd jaar geleden.’
‘En de laatste keer dat je er een at?’
Kort geleden nog. Ik heb nog nooit nee gezegd tegen een stuk taart.’Hij liep achter haar aan om het huis heen naar het terras. Beata zat te slapen in de schaduw, haar naaiwerk op haar knie.
‘Mijn grootmoeder kan me niet helpen,’ zei ze met een lach. ‘Het is maar goed dat jij bent komen aanwaaien, anders had ik het helemaal alleen moeten doen.’
‘Waar is je tante?’
‘Alba gaat haar eigen gang. Als ze niet in de trattoria is, wandelt ze wel over de kliffen of langs het strand. Ze is graag op zichzelf.’
Luca vroeg zich af of Alba’s onwil om over het palazzo te praten iets te maken had met een diepe fascinatie ervoor. Zij bezat de enige andere sleutel tot het tuinhuis. Zou de mysterieuze indringster Valentina’s eigen dochter kunnen zijn?
In de keuken hingen bakgeuren en het water liep Luca in de mond. Cosima schonk hem een glas limonade in. ‘Weet je, hier een stukje verderop staat een schitterende oude boerderij met een citroengaard erbij die een hele heuvel in beslag neemt. De citroenen waar deze limonade van gemaakt is komen daarvandaan.’ Ze keek toe hoe hij een slokje nam. ‘Lekker, hè?’
‘Heel lekker.’ Ze pakte een schort van de achterkant van de deur en bond het om haar middel.
‘Die boerderij is van een geweldige oude vrouw die Manfreda heet. De citroenen plukt ze uiteraard niet zelf, want daar is ze te oud voor, maar ze laat de jongens altijd een mandje naar ons brengen. Ze heeft Immacolata nog gekend, zie je, en ze is erg dol op Alba. Wat zij niet weet over Incantellaria, is de moeite van het weten niet waard. Bij haar op de boerderij hangt een soort toverkracht, want wat voor weer het ook is, haar citroenen zijn altijd groot, geel en sappig.’
‘Ik begin te denken dat er in heel Incantellaria toverkracht hangt.’
‘Dus je weet dat van die anjers…?’
‘Ja, dat op een ochtend daar het hele strand mee was bedekt.’
‘Je zou eens met Manfreda moeten praten. Er zijn hier een heleboel vreemde dingen gebeurd. Of je erin wilt geloven of niet is een ander verhaal. En, waar hou jij je zoal mee bezig, Luca?’ Ze begon suiker voor het glazuur in een kom te strooien.
‘Ik heb twintig jaar in de bankwereld gewerkt, maar toen ik op een ochtend wakker werd, realiseerde ik me dat ik mijn hele leven in een tredmolen liep en dat ik daar geen enkele bevrediging uit putte. Oké, ik werd er rijk van, maar mijn creatieve kant kwam niet aan bod.’ Hij grijnsde schuchter. ‘Ik zoek nog steeds naar iets waarbij dat wel gebeurt.’
Ze luisterde toe terwijl ze met een houten lepel boter door het mengsel roerde. ‘Als je alles in de wereld zou kunnen doen, waar zou je dan voor kiezen?’
‘Goeie vraag. Ik zou het niet kunnen zeggen.’
‘Hou je van schilderen?’
‘Nee.’
‘Schrijven?’
‘Helaas niet. Dit zou anders de ideale plek zijn om een roman te schrijven.’
Ze zweeg even en keek hem peinzend aan. ‘Wat ontbrak er dan aan het bankieren?’
‘Het gaf me niets concreets in handen.’
‘Alleen maar cijfers op computerschermen. Niets om aan het eind van de dag met je mee naar huis te nemen, zoals deze citroenen.’
Hij pakte een citroen van de fruitschaal en kneep erin. ‘Deze citroenen zijn tenminste lekker sappig. Wat sta je nou te lachen?’
‘Ik lach om jou,’ antwoordde ze, terwijl ze een vinger langs de lepel haalde en hem in haar mond stak.
‘Hoezo?’
Ze voegde nog wat meer suiker toe en ging door met roeren. ‘Omdat het voor mij zonneklaar is wat je zou moeten doen.’
‘Zeg het me dan. Ik probeer er al weken achter te komen.’
‘Plant iets en kijk hoe het groeit.’ Het was alsof ze zijn diepste verlangen begreep. Ze hield de lepel voor zijn mond. ‘Proef maar, het is lekker.’
Het mengsel smolt op zijn tong. ‘Heerlijk!’
‘Maar er moet nog wat citroen bij.’ Ze sneed er een doormidden en kneep hem uit boven de schaal. Het sap liep tussen haar vinders door.
‘Jij ruikt naar citroen. Spuit je het op of baad je erin?’
‘Geen van beide,’ antwoordde ze lachend. ‘Ik drink citroensap.’
Ze veegde haar handen af aan haar schort, liep naar de la en haalde er twee spatels uit. ‘Een voor jou en een voor mij. Dit gaat allemaal op de taart, niet je mond in.’ Ze zette de taart van biscuitgebak midden op tafel en schepte er met haar spatel een royale hoeveelheid glazuur op, die ze over het oppervlak begon te verspreiden. Luca deed haar na.
‘Je brengt het er niet slecht af,’ zei ze, ‘voor een beginner.’
Hij deed alsof hij beledigd was. ‘Wou je soms beweren dat ik niet weet hoe je een taart moet glazuren?’
‘Jij weet alleen hoe je moet tellen. Dít is pas creatief.’
‘Pas maar op, mijn creativiteit sluimert nog.’
‘Nou, laten we die dan maar eens wakker maken.’ Ze kwam aandragen met een blikje kleurige snoepjes. ‘Laat je fantasie maar de vrije loop.’
‘Wil je dat ik deze op de taart doe?’
‘Ja. Hij is bedoeld voor kinderen. Het kan niet misgaan.’
Ik ben heus niet bang voor een paar snoepjes, hoor,’ schamperde hij. Hij wilde haar graag kussen. Wat deed ze nu anders dan de vrouw die hij buiten de kerk achterna was gelopen. Hij drukte de snoepjes langs de rand van de taart.
‘Het is wel te zien dat je methodisch kunt nadenken,’ luidde haar commentaar terwijl ze zich met haar kin in haar handen over het gebak boog.
‘Wat kun je hieruit opmaken?’ Hij doopte een rood snoepje in het glazuur en plakte het heel voorzichtig op het puntje van haar neus.
‘Nu moet ik het eraf kussen,’ zei hij zacht. Ze verroerde zich niet. Luca boog zich naar voren en kuste het puntje van haar neus, waarbij hij het glazuur en het snoepje oplikte. Hij stapte iets achteruit om haar reactie te peilen. ‘Hier ben ik niet voor gekomen,’ zei hij. ‘Maar je bent zo mooi dat ik me niet kan inhouden.’ Hij drukte zijn lippen op de hare en kuste haar nogmaals.
Er klonken voetstappen. Ze schoten uit elkaar en gingen verder met het decoreren van de taart alsof er niets gebeurd was. Cosima wreef met haar hand over haar neus.
‘Hallo, Luca.’ Het was Beata, die wakker was geworden na haar dutje. ‘Ik had je niet zien binnenkomen.’
‘Je lag te slapen, nonnina,’ zei Cosima bedaard. ‘Wil je ons helpen met Panfilo’s taart?’
Beata boog zich naar de taart op de tafel. ‘Volgens mij kunnen jullie het prima alleen af. Hoe is het met je, Luca?’
‘Goed hoor, dank u.’
‘Mooi zo. Dan laat ik jullie je gang gaan. De kinderen vinden het vast prachtig.’ Beata verliet het vertrek.
Cosima begon te giechelen. ‘We lijken wel schoolkinderen.’
‘Op school heb ik anders nooit iemand gezoend.’
Cosima schudde haar hoofd. ‘Daar geloof ik helemaal niks van!’
‘Waarom zoeken we niet een plekje waar ik je fatsoenlijk kan kussen, zonder dat de directrice ons betrapt?’
Cosima zette de taart in de koelkast, deed haar schort af en ging Luca voor een andere deur uit. ‘Ik zal je mijn liefste plekje van heel Incantellaria laten zien,’ zei ze. Terwijl ze door de olijfgaard liepen, pakte hij haar hand. Ze trok hem niet weg. ‘Hier speelde ik als kind altijd,’ zei ze. ‘Ik had geen broertjes en zusjes om mee te spelen, dus speelde ik met mijn vader of met Alba. Als we hier gingen wandelen, huppelde ik altijd tussen de bomen door. Het is hier doodstil, op het ruisen van de zee en het getsjirp van de krekels na. Ik hou ook van de geuren. Pijnbomen en wilde tijm. Ruik jij die ook?’
‘Ja. En citroenen.’ Hij keek naar haar en door de lieve manier waarop ze terugkeek kreeg hij een zinkend gevoel in zijn maag.
Ze kwamen bij de oude uitkijktoren, die daar in al zijn overbodigheid stond te verbrokkelen. ‘Hier voel ik de grootste rust. Hier ga ik naartoe om aan Francesco te denken. Als ik uitkijk naar die wijde horizon, naar de mist die de zee doet vervagen, is het moeilijk om niet in de hemel te gaan geloven.’
Luca nam haar in zijn armen en zou haar frons wel met zijn lippen van haar voorhoofd willen wissen. ‘Je moet niet verdrietig zijn, Cosima,’ zei hij. ‘Francesco heeft mij opgezocht, zodat ik je een boodschap kon doorgeven. Dat hij nu een geest is, dat hij altijd bij je is.’ Luca streek een paar losse lokken achter haar oor.
‘Ik hoop maar dat je gelijk hebt.’
‘Ofwel ik heb gelijk, ofwel ik ben gek.’
‘Gek ben je niet, toch?’
‘Gek op jou,’ antwoordde hij zachtjes, waarna hij haar lippen kuste, die voor hem vaneen weken.
Luca had een heleboel vrouwen gezoend, van wie hij zich de meeste niet meer kon herinneren. Maar hij had nog nooit zo’n diepe tederheid gevoeld. Ze trok zo krachtig aan zijn hart dat het bijna pijn deed. Hij wilde haar wel opvouwen en haar beschermen tegen haar angsten, haar pijn wegkussen en haar zien huilen van vreugde in plaats van van verdriet. Maar bovenal wilde hij dat zij ook van hem hield.