7

 

I n de boerenwoning op de heuvel die van haar overgrootmoeder was geweest, legde Cosima nauwgezet al Francesco’s spulletjes terug. Ze bracht elk voorwerp naar haar neus en snoof eraan als een hond die wegkwijnt van verdriet. Soms had ze het gevoel dat ze hem slapend in haar bed zou aantreffen, alsof de afgelopen drie jaar niet hadden plaatsgevonden. Ze kon zijn ademhaling bijna horen en zijn aanwezigheid in de kamer bijna voelen. Maar als ze zich omdraaide om te kijken, was hij er niet – alleen de herinneringen die als geesten achterbleven. Ze voelde zich ontzettend alleen. Zo verlaten. Ze sloot haar ogen en wenste dat ze dood was.

Alba zat op het terras met haar tante Beata toe te kijken hoe de zon langzaam in de zee zakte. Sinds de tijd van Immacolata was er weinig in en om hun woning veranderd. Destijds had er geen weg naar het huis gelopen; ze hadden onder de eucalyptusboom op de heuvel moeten parkeren en over een smal pad moeten afdalen. Alba en haar man Panfilo hadden een fatsoenlijk oprijpad aangelegd en het huis uitgebouwd om hun groeiende gezin onder te brengen. Toto, Cosima’s vader, was hertrouwd en was met zijn vrouw bij zijn ouders gaan wonen, een paar honderd meter verderop door de olijfgaard, in het huis waar hij was opgegroeid, en liet Cosima achter bij Alba, waar ze zich het meest thuis voelde. Cosima’s halfbroer en halfzussen waren getrouwd en hadden kinderen; ze kochten huizen dicht in de buurt, zodat het gelach van jonge mensen over de ooit zo stille heuvel galmde. Het rook er nog steeds hetzelfde, naar jasmijn en viburnum, naar eucalyptus en gardenia. De wind kwam aandrijven vanuit zee en voerde de geur mee van pijnbomen en wilde tijm, en als de lucht in de avonden koeler werd en het licht milder, hoorde je het getsjirp van krekels en het behaagzieke gekwetter van nestelende vogels. ‘Ik maak me zorgen om Cosima,’ zei Alba, haar blik gericht op de ravottende kinderen op het gras. ‘Ze is nu zevenendertig. Ze zou moeten genieten van het huwelijk en het moederschap. Ze zou haar gedachten moeten richten op degenen die leven en van haar houden.’

‘Ik weet het,’ stemde Beata met haar in. ‘De kinderen spelen om haar heen, maar ze merkt ze amper op. De kleine Alessandro loopt haar als een zwerfhondje achterna, alsof hij aanvoelt waarom ze zo ongelukkig is en het probeert goed te maken, maar ze negeert hem. Het komt door het schuldgevoel, snap je? Ze neemt zichzelf Francesco’s dood kwalijk.’

‘Ze zeggen dat mensen die verdrinken niet lijden.’

‘Hoe kun je dat weten?’

‘Ik hoop maar dat het waar is.’

‘Ik wou dat ze geloofde.’ Beata legde het hemd dat ze aan het verstellen was neer en een frons trok rimpels over haar voorhoofd. ‘Dan zou ze weten dat Francesco bij God is en dat God voor hem zorgt, zoals Hij ook zorgt voor Immacolata en mijn lieve Falco.’

‘En voor Valentina,’ voegde Alba er bedaard aan toe. Haar familie had er nog steeds moeite mee haar moeders naam uit te spreken, alsof het op de een of andere manier heiligschennis was om dat te doen. ‘Maar ze is van haar geloof gevallen. De dood brengt mensen vaak dichter tot God, maar Francesco’s overlijden heeft haar juist van Hem verwijderd.’

‘Je moet aanvaarden wat je overkomt. Hoe kunnen we ook maar denken dat we Gods plan doorgronden?’

‘Weet je wat Rosa vandaag tegen me zei?’

‘Dat ze wil verhuizen? Luister maar niet naar haar, Alba. Ze is koppig en hartstochtelijk, net als jij op haar leeftijd. Rosa is iemand aan wie je je handen vol hebt. Het verbaast me niks dat ze het er helemaal niet mee eens is dat haar nicht alle aandacht krijgt. Voorheen had iedereen het tenslotte altijd maar over Rosa. Zij was degene in de familie die druk, lichtgeraakt en onstuimig was, en een heel stuk jonger dan Cosima. We hebben haar allemaal verschrikkelijk verwend. Nu moet ze toekijken terwijl Cosima in het middelpunt van de aandacht staat en huilend en jammerend rondloopt in haar zwarte kleren.’

‘Vind jij dat Cosima zwelgt in zelfmedelijden?’

‘Ik zou zoiets nooit zeggen over mijn kleindochter. Hoe kan ik nou een oordeel vellen over een jonge vrouw die haar hele wereld is kwijtgeraakt? Mijn hart gaat naar haar uit.’ Beata sloeg een kruisje.

‘Volgende week is het Festa di Santa Benedetta. Ik zal haar proberen over te halen om met ons mee te gaan.’

Beata hervatte haar naaiwerk. ‘Dat beeld heeft in geen vijftig jaar gebloed. De laatste keer was in het jaar dat jouw ouders elkaar leerden kennen. Je vader zag er geweldig uit in zijn marine-uniform. Ze waren een mooi stel.’

‘Het jaar daarop vergoot het geen tranen van bloed, op de dag voordat ze zouden trouwen. De dag waarop ze werd aangetroffen op de weg naar Napels, gehuld in bont en diamanten, vermoord met Lupo Bianco.’

‘Maar toch vieren we het wonder nog altijd, ook al staat het beeld droog.’

‘Je weet maar nooit of het nog een keer gebeurt.’

‘Gods wegen zijn ondoorgrondelijk. Maar goed, je moet net als je grootmoeder je plaats in het festival innemen. Jij bent een afstammelinge van Sinte-Benedetta.’

‘Het valt anders niet mee om mijn gezicht in de plooi te houden, Beata. Ze nemen het allemaal zo serieus. Het is een afschuwelijke teleurstelling als de ogen van Christus droog blijven. Waarschijnlijk was het sowieso bedrog. Vader Dino en een beetje tomatenketchup…’

‘Moge God je vergeven, Alba!’ Maar Beata’s mondhoeken krulden toen ze een glimlach onderdrukte.

‘Ah, Cosima,’ zei Alba toen haar nicht naar buiten kwam om bij hen te komen zitten. ‘Ligt alles nu weer op zijn plek?’

‘Ja, dank je,’ antwoordde ze, terwijl ze plaatsnam in de rieten fauteuil waar Immacolata altijd in had gezeten. ‘Alles is waar het wezen moet.’

Alessandro onderbrak zijn spel en bleef met een ernstig gezicht naar zijn tante staan kijken. Toen, daartoe aangezet door een gevoel dat hij niet kon begrijpen, plukte hij een roos en liep aarzelend naar haar toe. ‘Voor jou.’

Cosima fronste haar wenkbrauwen. ‘Voor mij?’

‘Ja, van Francesco.’

De tranen sprongen Cosima in de ogen en heel even kon ze geen woord uitbrengen. Alba wisselde een blik met Beata. Ze hielden hun adem in, in afwachting van Cosima’s reactie – op het ergste voorbereid. Maar die pakte de roos met een glimlachje aan. Hij was geel, Francesco’s lievelingskleur. Ze keek Alessandro met zo veel tederheid aan dat zijn hart zwol. Met haar vingertoppen raakte ze zijn gezicht aan.

‘Dank je wel, carino,’ zei ze. Alessandro kreeg een kleur en keek zoekend naar goedkeuring naar zijn grootmoeder.

‘Dat was heel lief van je,’ zei Alba bemoedigend.

‘Hij is een schat,’ beaamde Beata, die opgelucht was dat Cosima het niet verkeerd had opgevat. Alessandro keerde terug naar zijn zusjes en neefjes en nichtjes; ze stoven weg door de olijfgaard.

‘Ik ben diep geroerd,’ zei Cosima, die de bloem tussen haar duim en wijsvinger liet ronddraaien. ‘Hij weet heel goed hoe hij zijn excuses moet aanbieden.’

Alba was blij dat Rosa het niet kon horen. Wat haar betrof hoefden de kinderen zich helemaal nergens voor te verontschuldigen.

‘Geel staat je goed,’ zei Alba, die er genoeg van had om haar nicht zo bleek en ziekelijk in het zwart gekleed te zien gaan. ‘Herinner je je nog die leuke jurk met die gele bloemetjes?’

‘Die hangt in mijn kast,’ zei Cosima.

‘Vind je niet dat je nu wel lang genoeg zwart gedragen hebt?’

Cosima’s gezicht verhardde. ‘Ik draag nooit meer kleur. Dat is een belediging voor Francesco’s nagedachtenis. Ik zal altijd om hem blijven rouwen.’

Cosima bestrooide de grond om haar heen met eierpellen, zodat niemand nog wist waar hij zijn voeten moest zetten. Overal nam ze aanstoot aan. Beata had gelijk: ze hadden haar laten zwelgen in zelfmedelijden, en daar moest nu maar eens een einde aan komen, want ze dreef de familie ermee uit elkaar.

Het was maar goed dat net op dat moment de truck van Panfïlo kwam aanrijden onder de eucalyptusboom, zodat Alba haar gedachten niet uitsprak. Ze hoorde de motor achter het huis en het geblaf van zijn hond, Garibaldi. ‘Wat leuk,’ zei Alba, en ze stond op. ‘Ik had hem pas later verwacht.’ Ze liet Cosima en Beata achter op het terras en liep om het huis heen om haar echtgenoot te begroeten.

Garibaldi sprong uit de achterbak en rende zo vlug als zijn korte pootjes hem konden dragen het pad over. Zijn staartstompje ging als een razende heen en weer. Alba bukte zich en klopte op haar knieën terwijl ze zijn naam riep. De hond stortte zich met een kreet op haar en ze moest lachten toen hij rondjes om haar heen begon te rennen. ‘Hallo, vrouw!’ riep Panfïlo haar toe, die met Toto over het pad naar haar toe kwam. ‘Kijk eens wie ik onderweg heb opgepikt?’

‘Ha, Toto,’ riep ze zwaaiend. Vervolgens liet ze haar blik op haar echtgenoot rusten en voelde ze de warme gloed van de liefde zich door haar lichaam verspreiden alsof ze hem voor de allereerste keer zag. Op zijn zevenenzestigste was hij nog steeds op een ruige manier knap, met schouderlang zilverkleurig haar, een breed voorhoofd dat werd doorsneden door rimpels, en een lange Romeinse neus boven een brede, zinnelijke mond. Zijn ogen waren turquoise en lagen diep in hun kassen, met kraaienpootjes eromheen die uitwaaierden naar zijn slapen, waar ze een echo vormden van de lach in zijn blik. Hij was lang en breed, zijn huid was gebruind en verweerd, zijn handen waren groot en teder. Ze grijnsde terwijl hij naderbij kwam, met zijn cameratas over zijn schouder geslagen. Hij sloeg zijn vrije arm om haar middel en gaf haar een kus, waarbij hij zijn lippen zo lang hij kon tegen haar huid gedrukt hield.

‘Ik heb je gemist,’ mompelde hij, en hij liet zijn ogen over haar gezicht gaan.

‘Werk is werk,’ antwoordde ze goedmoedig. ‘Ik heb jou ook gemist.’

‘Hoe gaat het hier allemaal?’ Hij doelde op Cosima.

‘Nog hetzelfde.’ Ze trok een gezicht dat meer zei dan woorden ooit konden uitdrukken.

‘Wat is er met je auto gebeurd, Toto?’ vroeg Alba toen haar neef zich bij hen voegde.

‘Die is bij Gianni. De remmen zijn weer kapot.’

‘Nou, die kun je inderdaad maar beter laten maken,’ zei ze met een lach. ‘We willen immers niet dat je van de rotsen stort.’

‘Heb ik het goed gehoord dat die mensen uit het palazzo zijn komen koffiedrinken?’ vroeg Toto. ‘Rosa was er vol van.’

‘Zij is er een stuk enthousiaster over dan ik,’ antwoordde Alba. ‘Als je het mij vraagt, zorgen ze alleen maar voor problemen.’

‘Ben je niet eens een klein beetje nieuwsgierig naar wat ze hebben gedaan?’ plaagde Panfilo haar, terwijl hij haar speels in haar middel kneep.

‘Waarom zou ik? Mijn eigen oom heeft daar een moord gepleegd. Het palazzo had afgebroken moeten worden, niet herbouwd en ingericht door tactloze types die geld te veel hebben.’

‘Ze zijn vast niet op de hoogte van de geschiedenis,’ zei Toto.

‘Dan had iemand ze daarover moeten vertellen.’

‘Ik ben heel nieuwsgierig,’ zei Panfilo.

‘Dat komt doordat interieurs je werk zijn,’ zei Alba. ‘Dus je gaat het nu zeker fotograferen?’ Panfilo bleef zwijgen. Alba draaide zich om en keek hem aan. ‘Panfilo?’

Schuldbewust haalde hij zijn schouders op. ‘Werk is werk.’

‘Nee toch zeker! Over mijn lijk!’

‘Je hoeft niet met me mee. Ik dacht dat je het wel leuk zou vinden dat ik een klus zo dicht bij huis aannam, in plaats van de hele wereld over te reizen.’

‘Maar het palazzo!’ bracht ze uit.

‘Het is niet meer de plek zoals jij die kent van dertig jaar geleden, schat. Je weet niet eens of Nero wel iets met de verkoop te maken heeft gehad. Misschien is hij al wel lang geleden overleden, of verhuisd. Het ligt allemaal begraven in het verleden.’

‘Maar jij gaat het allemaal weer opgraven!’

‘Ik ga foto’s nemen, meer niet.’

‘Wie schrijft dan het bijbehorende artikel?’

‘Wat maakt het uit? Het wordt een verhaal over woninginrichting.’

‘Dus het is House and Gardens?’

Panfilo zette een verlegen gezicht. ‘Nee,’ antwoordde hij.

‘Je wéét dat het niet zomaar een artikel over woninginrichting is, hè?’

‘Ik heb er niets mee te maken. Ik neem alleen de foto’s.’

‘Hoe heet het blad?’

Panfilo wierp een blik op Toto, die schalks grijnsde en zijn hoofd schudde, waarna hij zijn handen in zijn zakken stak en wijselijk een stukje de weg op liep om hen alleen te laten.

‘De Sunday Times!

‘De Sunday Times!’ Ze trok zich terug. ‘Je weet dat het dan een diepgravend verhaal wordt.’

‘Wat kan het schelen? Als ik het niet doe, doet iemand anders het wel.’

Ze bracht haar hand naar haar keel. ‘O god! Dan halen ze alle oude koeien uit de sloot. Misschien komen ze er wel achter dat Falco niet alleen was bij de moord op de marchese.’

‘Er is niet eens bewijs dat Falco hem heeft vermoord, laat staan dat hij al dan niet een handlanger had. Maak je maar geen zorgen, je vader is veilig. Dat garandeer ik je.’

Rosa had gehoopt dat de knappe Luca zou terugkomen naar de trattoria, maar ondanks haar fraaie rode jurk en het Yves Saint-Laurent-parfum dat Eugenio haar vorig jaar met kerst cadeau had gedaan, keerde hij niet terug. Het verraste haar dat haar gezicht hem niet had weten te lokken. Ze was tenslotte een plaatselijke schoonheid en werd voortdurend vergeleken met haar grootmoeder, de legendarische Valentina. Ze draaide zelfs extra uren in de hoop hem te zien. Een beetje flirten was gezond, hield ze zichzelf voor. Maar nadat ze één keer was weggekomen met een verhouding, was ze niet van plan haar huwelijk een tweede keer op het spel te zetten, alleen maar omdat het zo spannend was een hap te nemen van de verboden vrucht.

Sinds haar kinderen waren beschuldigd van een misdaad die ze niet hadden gepleegd, richtte Rosa amper een woord tot Cosima. De twee vrouwen ontbeten op het terras onder de druivenranken met Alba, Panfilo, Eugenio en de kinderen, en ze gedroegen zich allebei alsof de ander niet bestond. Rosa had er genoeg van om tegenover haar nicht op eieren te lopen, zich ervan bewust dat alleen al het feit dat haar kinderen bestonden Cosima pijn moest doen. Werd het niet eens tijd dat ze een leuke jurk aantrok, haar haar opstak, een beetje rouge en lippenstift aanbracht en de buitenwereld weer tegemoet trad? Als ze nog langer zo doorging, zou geen man haar meer willen. Francesco was dood; rouwen bracht hem niet terug.

Alba leek de steeds wijdere kloof tussen de twee jonge vrouwen niet op te merken. Ze was in alle staten over Panfïlo’s opdracht in het palazzo, maar Panfilo plaagde haar alleen maar, omdat hij toch wel wist dat hij op het laatst zijn zin zou krijgen. Rosa had geen idee waarom haar moeder zich zo druk maakte om die plek. Dertig jaar was een leven geleden. Ze stond ervan te kijken dat Alba’s herinneringen zover teruggingen.

 

Rosa had tegen Eugenio gezegd dat ze wilde verhuizen, ook al wist ze dat dat niet kon. Ze hadden het geld niet om een groot huis voor zichzelf te bouwen – en alleen met een groot huis zou Rosa tevreden zijn. Eugenio had haar te verstaan gegeven dat ze ongevoelig was en zij had hem verweten dat hij niet loyaal aan haar was en niet meer van haar hield. Het was op een laaiende ruzie uitgedraaid. Als ze bang was geweest dat haar huwelijk saai aan het worden was, blies ze het bepaald nieuw leven in met hun goedmakertje, blij dat de hartstocht nog smeulde om als het nodig was weer aangewakkerd te worden. Ze stond er niet bij stil wat het van haar man vergde om haar keer op keer van zijn toewijding te verzekeren. Ze realiseerde zich niet dat ze met elke keer dat ze stampij maakte en met elke hereniging verder uitputte. Als politieman verdiende hij maar een bescheiden salaris. Hij wist heel goed hoeveel ze van mooie dingen hield, als een ekster die altijd wordt aangetrokken tot glimmer en glitter, en hij was zich er maar al te zeer van bewust dat hij niet in staat was haar te bevredigen.