4

 

L uca zat in de motorboot op weg naar Incantellaria. Hij liet zijn blik over de ruige, rode rotsen gaan die steil oprezen uit zee, en zijn ogen bleven hangen bij een stel vogels die verleidelijk dansten op de bries. De lente blies nieuw leven in de vegetatie die groen schitterde tegen een hemelsblauwe lucht, en er kwamen al gele knopjes in bloei. Hij ademde diep de geur van naaldbomen in en voelde zijn stemming opklaren, alsof de negativiteit in zijn hart met elke uitademing weer een stukje verder werd verdreven. Zijn moeder had tegen hem gezegd dat hij met de boot moest komen.

‘Je kunt Incantellaria het best zien vanaf zee,’ had ze uitgelegd, waarbij hem opviel dat haar accent sterker was geworden sinds ze naar Italië waren verhuisd. ‘Je gelooft gewoon niet hoe prachtig het is. Ik kom je wel ophalen met de auto. Lieverd, ik ben zo blij dat je eindelijk komt! Ik heb je zo’n tijd niet gezien dat ik me al begon af te vragen of je ooit nog zou komen.’ Haar stem klonk opgewekt. Ze had niet naar Claire of de kinderen gevraagd, niet uit tact – niemand was minder tactvol dan Romina – maar omdat de narigheid van hun scheiding ook haar aangreep en ze geen zin had om haar dag erdoor te laten bederven.

De boot voer om de rotsen heen en kwam opeens in een hoefijzervormige baai van een dusdanige schoonheid dat Luca opstond om het beter te kunnen zien. Het middeleeuwse stadje lag te stoven in de middagzon, de rode pannendaken schemerden boven witte en beige-roze huizen. Verfijnde smeedijzeren balkonnetjes waren getooid met potten rode en witte bloemen, en boven alles uit rees de geel-met-turquoise koepel van de kerk. Toen ze dichterbij kwamen, kon hij de lichtgrijze kiezels op het strand zien en de hemelsblauw-met-witte vissersbootjes die uit het water op de kant waren getrokken. Hij herinnerde zich Fitz’ verhaal over de rode anjers en glimlachte om zo veel malligheid. In het zuiden van Italië waren dergelijke ‘wonderen’ schering en inslag. Zijn moeder was Italiaanse, maar zelfs zij deed ze af met een misprijzend gesnuif.

Ze bereikten de kade. Er stonden een paar auto’s bij het strand geparkeerd, waar druk bezochte restaurants hun terrassen hadden op de straat tussen een stel chique boetieks en een kiosk waar snoepgoed en ansichtkaarten werden verkocht. Een ouder echtpaar, in het zwart gekleed, zat op een bankje op hun rotte tanden en vervaagde herinneringen te kauwen, terwijl een drietal groezelige kinderen om de beurt van een betonnen meerpaal afsprong. Luca kreeg zijn moeder meteen in het oog. Ze droeg een overmaatse zonnebril, haar zwarte haar met een felgekleurde Pucci-sjaal uit haar gezicht gehouden, en zwaaide verwoed. Hij zwaaide terug, in de hoop haar enthousiasme enigszins te temperen, maar zij begon alleen maar harder te wuiven en riep: ‘Lieverd, lieverd, daar ben je dan! Daar ben je dan!’ Terwijl hij zich klaarmaakte om van boord te gaan, werd zijn blik getrokken door een donkerharige vrouw met een klein jongetje die langzaam over het strand kwamen aangewandeld. Hij schermde zijn ogen af tegen de zon om haar beter te kunnen zien. Ze zag er aantrekkelijk uit, met lange bruine krullen, een toffeekleurige huid en een lichaam met veel vrouwelijke rondingen dat werd omhuld door een eenvoudige zwarte jurk. Toen ze naderbij kwam, zag hij dat ze ernstig keek en haar blik omlaaggericht hield. Het jongetje naast haar babbelde tegen haar, maar ze leek er met haar aandacht niet bij en hield haar armen defensief gevouwen, terwijl ze langzaam en melancholiek voortstapte. Het kind kletste onverstoorbaar verder.

‘Lieve Luca,’ zei zijn moeder enthousiast, en ze sloeg haar armen om hem heen, ook al reikte ze niet verder dan zijn borst. ‘Wat ben je gegroeid! Ik zou zweren dat je langer bent geworden.’

‘Mama, als ik nu ik in de veertig ben nog steeds groei, moet ik tegen de tijd dat ik oud ben wel een reus zijn!’

Maar ik zou het toch echt zweren!’ Ze glimlachte, haar tanden wit tegen haar olijfkleurige huid. Luca zag dat de mooie jonge vrouw een van de restaurants binnenging.

‘Heb je trek?’ vroeg hij zijn moeder, zonder zijn blik van de deur af te wenden. ‘Wat dacht je van een van die restaurantjes?’

‘Die zijn goed,’ antwoordde ze, ‘maar ik heb in het palazzo al een lunch klaarstaan. Ik kan niet wachten om het je te laten zien. Je gelooft niet wat je vader en ik ervan gemaakt hebben. Je had het moeten zien toen het nog een ruïne was.’ Luca was teleurgesteld, maar hij kon geen nee tegen haar zeggen. Hij pakte zijn tas op en liep achter haar aan naar haar gele Fiatje, dat scheef geparkeerd stond bij de stoeprand.

‘Eigenlijk zijn deze straatjes te smal voor auto’s. Ze hebben de weg naar het palazzo gelukkig verbeterd,’ zei Romina terwijl ze het contactsleuteltje omdraaide. ‘Maar zo wordt de stad tenminste niet overspoeld door toeristen. Er zit een goddelijk hotel op het plein, en daar is ook het prachtige kerkje van San Pasquale.’

‘Ah, het kerkje waar het Jezusbeeld tranen van bloed plengt.’

‘Dus je weet al het een en ander van Incantellaria af?’

‘Alleen maar doordat Fitzroy Davenport me erover heeft verteld.’

‘Hoe gaat het met die beste Fitzroy? Zit hij nog steeds zo onder de plak? Ik wist helemaal niet dat hij hier ooit is geweest.’

‘Jawel. Een hele tijd geleden.’

‘Het is maar weinig veranderd, weet je. Het ligt verscholen, als een edelsteen, en zo heb ik het ook graag. De plaatselijke bewoners leiden hun eigen leven. Toeristen komen hier niet veel. Er is immers geen zandstrand en er zijn geen luxehotels met zwembaden. Daar is gewoon geen ruimte voor. Incantellaria trekt vogelaars aan en oude mensen, die voor de schoonheid komen. De trendy types gaan naar Portofïno en Capri. La dolce vita. Om je de waarheid te zeggen is het leven veel meer dolce zónder al die fotomodellen en filmsterren.’

‘Ken je mensen uit de stad?’

‘Een paar. We zitten nogal afgelegen boven op die heuvel. Zoals je weet, ga ik niet naar de kerk en ik hou me ook niet bezig met het gemeenschapsleven, maar de mensen zijn hier heel vriendelijk, al kijken ze best tegen ons op. Niemand wilde het palazzo kopen; het was gewoon een puinhoop. De vorige eigenaar bewoonde het niet meer. Eerst wilde hij het niet verkopen, maar we deden hem een bod waar hij geen nee tegen kon zeggen. Volgens mij vinden de mensen in de stad ons maar een raar stelletje, met al die vrienden van over de hele wereld die komen en gaan. We zijn net een hotel, alleen vragen we er geen geld voor. Maar wat hebben we aan al ons geld als we er niet lekker van zouden genieten? Je grootmoeder zou graag gewild hebben dat ik mijn erfenis besteedde aan de restauratie van een schitterend pand in haar vaderland, in plaats van het te verspillen aan schranspartijen en drank, zoals die idiote broer van me! Trouwens, je vader wilde per se een zwembad aanleggen, dus de volgende keer kun je de kinderen meebrengen. Ik heb ze in geen maanden gezien en ik mis ze verschrikkelijk. Het zijn mijn enige kleinkinderen, en nu ik geen contact meer heb met hun moeder is het nog moeilijker.’ Ze schonk hem een zijdelingse blik. ‘Laat Claire ze niet voor zichzelf houden, hoor. Ze hebben hun vader ook nodig.’

Ze reden de smalle straatjes door, langs zandkleurige huizen met hoge, versierde ramen en grote houten deuren die uitkwamen op fraaie binnenhoven en tuinen. Een paar schriele honden scharrelden langs de muren op zoek naar etensresten, terwijl de plaatselijke bewoners de voorbijrijdende auto nieuwsgierig nakeken. Luca draaide het raampje naar beneden en liet zijn elleboog op het portier rusten, keek naar de oude gebouwen, de vrouwen die de was ophingen op schaduwrijke balkons, de lelijke witte satellietschotels die in de middeleeuwse muren waren vastgeschroefd, en hij genoot van de warme lentegeur die tegelijk met de hitte in de lucht opsteeg. Zijn gedachten gingen weer naar de vrouw die hij op het strand had gezien, al was ze dan duidelijk iemands echtgenote en een moeder. Hij voelde er weinig voor zijn leven nog ingewikkelder te maken door een getrouwde vrouw te gaan versieren, en zeker niet in een Italiaans stadje waar de mannen vast en zeker over hun vrouwen waakten en argwanend tegenover vreemdelingen stonden. Hij zette haar uit zijn hoofd.

‘Dus je bent weg uit de City,’ zei Romina toen ze de stad achter zich lieten en de heuvel op reden. ‘Dat werd tijd! Nu krijgen we je vast vaker te zien.’

‘Ik ben op een kruispunt in mijn leven aanbeland. Ik heb tijd nodig om te bedenken welke kant ik nu op wil.’

‘De wereld ligt aan je voeten, Luca. Je hebt geld genoeg om te doen wat je wilt. Je hoeft niet eens te werken als je daar geen zin in hebt.’

Hij slaakte een zucht. ‘Dat is nou net het probleem: er zijn te veel mogelijkheden. Het is beter als je beperkingen hebt, dan kun je makkelijker kiezen. De waarheid is dat ik nergens warm voor loop.’

‘Dat komt doordat de scheiding je zo heeft aangegrepen. Claire is een grote teleurstelling. Maar je bent nog jong. Je hebt tijd zat om te hertrouwen en een nieuw leven te beginnen. Je bent naar de juiste plek gekomen. Palazzo Montelimone zal je zeker inspireren. We zijn er bijna.’ De weg maakte een scherpe bocht en werd nu steiler; in de schaduw van de bomen en struiken leek hij smaller. Uiteindelijk sloegen ze rechts af. ‘Nu rijden we op de toegang af. We hebben de oude hekken gelaten zoals ze waren. Ze waren te mooi om weg te doen,’ legde Romina uit. ‘Kijk dan! Zijn ze niet schitterend?’

De hekken waren zo zwart en imposant als de toegangshekken tot een prachtig paleis zouden moeten zijn. Zijn ouders hadden zo veel moeite gedaan dat hij zich afvroeg waarom ze geen elektrische poort hadden geïnstalleerd die met een druk op de knop openging. Hij stapte uit om ze open te maken en keek omhoog naar de oprijlaan die, omzoomd door cipressen, een sierlijke boog beschreef en uitkwam bij een plek heldere zonneschijn. Daar, in die magische poel van licht, stond het palazzo. Zijn moeder drukte op de claxon om hem tot spoed te manen. ‘Schiet eens op, lieverd. Ik heb trek.’

‘Volgens mij is dit de mooiste ingang die ik ooit heb gezien,’ zei hij toen hij weer in de auto stapte.

‘Weet je, toen we het voor het eerst zagen, was het een en al puin en klimop. De tuin was helemaal verwilderd en de planten groeiden door de gaten en zaaiden zich uit in de kamers. Er stond nog maar één van de twee torens overeind. Het zag er akelig uit, volkomen verwaarloosd. Het was net of het huis het had opgegeven en zich als een mooie vrouw die kreupel is geworden van ouderdom had overgegeven aan zijn lot. Ik werd er verliefd op, Luca.’

‘Hoe hebben jullie het gevonden, als de eigenaar het niet wilde verkopen?’

‘Door toeval. Ik was vlak buiten Sorrento bezig een palazzo te schilderen en de eigenaresse begon hierover. Ze zei dat, als ze het geld had gehad, zij het wel gekocht zou hebben en het zelf zou hebben opgeknapt. Ze had een goede smaak, dus was ik geïntrigeerd. Ik ben hier in mijn eentje naartoe gereden om eens een kijkje te nemen. Er was niemand thuis. Ik belde je vader om te zeggen dat hij moest komen kijken. We waren toch al van plan na ons pensioen naar Italië te gaan. Ik besefte dat dit voor ons allebei een fantastisch project zou zijn. Na een heel leven werken voor anderen hadden we echt zin om eens iets voor onszelf te doen!’

Romina parkeerde de auto op het grind voor het palazzo. Het pand was opgetrokken uit hetzelfde zandkleurige steen als de huizen in de stad. De vensteropeningen waren aan de bovenkant getooid met barokke ornamenten en voorzien van balkons van siersmeedwerk. Op de eerste en tweede verdieping ging het metselwerk over in pleister en het dak was bekleed met roze pannen en werd bekroond door twee schitterende torens. Het palazzo stond tussen imposante pijnbomen en inktgroene cipressen in genesteld. ‘Kom, lieverd. Dan gaan we naar binnen.’

De deur was groot en gewelfd, en was gemaakt van oud eikenhout. Er zat een kleinere deur in die uitkwam op een hal van grote vierkante flagstones. ‘Dit zijn de originele stenen,’ zei Romina, die hem voorging naar een fraaie binnenhof. ‘Ik schraapte met mijn voet over het mos en zag dat ze eronder zaten. Wat een vondst!’ In het midden van de hof stond een stenen fontein, waar constant zachtjes water uit sijpelde. Tegen de muren tussen de ramen waren in grote terracotta potten citroenboompjes neergezet. De vloer was een mozaïek van gladde ronde kiezels en vlakke vierkante stenen. Het effect was verbijsterend. Luca keek er niet van op. Zijn moeder mocht dan excentriek zijn, maar ze was heel intelligent en had een groot gevoel voor esthetiek.

In het centrale gedeelte van het huis hadden de kamers hoge plafonds, overvloedig lijstwerk en muren die in de oorspronkelijke kleuren lichtblauw, eendeneigrijs en stoffig roze waren geverfd. ‘Ik wilde het in zijn oude glorie herstellen,’ legde Romina uit, gebarend naar de antieke wandkleden en marmeren haarden. ‘We hebben zo veel mogelijk van het oorspronkelijke gebouw bewaard. Je ziet hier het werk van twee jaren. Je vader en ik hebben ons er met hart en ziel op gestort, om nog maar te zwijgen van al het geld. Waar zou hij trouwens zijn?’

Luca liep achter zijn moeder aan een zitkamer in waar dubbele deuren uitkwamen op een terras met uitzicht op de tuinen. Hij was verrast om er een oude man in een driedelig tweedpak aan te treffen die de Times zat te lezen. Hij keek op over de rand van zijn bril en knikte stijfjes. ‘Dit is mijn zoon, Caradoc,’ zei Romina, en haar wijde broekspijpen bolden op toen ze naar hem toe gleed. ‘En dit, Luca, is onze goede vriend professor Caradoc Macausland.’ De professor stak hem een knokige hand toe, die zo vergroeid was door artritis dat het wel een klauw leek.

‘Denk alsjeblieft niet dat ik onbeleefd ben door niet op te staan om je te begroeten, jongeman,’ verklaarde hij met zijn bekakte accent uit de jaren vijftig. ‘Ik loop met een stok en die is er kennelijk zonder mij vandoor gegaan! Dat zal dat charmante meisje wel weer op haar geweten hebben.’

‘Ventura,’ zei Romina met een melodramatische zucht. ‘Ze denkt dat ze er goed aan doet om zijn stok tegen een muur te zetten – buiten bereik.’

‘Dus jij bent de beroemde Luca,’ zei de professor. ‘Je ouders geven hoog van je op.’

‘Ze zijn bevooroordeeld,’ antwoordde Luca, en hij wilde dat hij de vreemde oude man niet te woord zou hoeven staan.

‘Het zou raar zijn als ze dat niet waren. Is het hier niet prachtig mooi?’

‘Ja zeker.’ Het viel Luca op hoezeer de professor zich in die leren fauteuil thuis leek te voelen. ‘Hoe lang bent u hier al?’ vroeg hij.

‘O, een paar weken nu. Je raakt alle besef van tijd kwijt. Je moeder is zo’n volmaakte gastvrouw dat ik er niet naar taal om naar huis te gaan.’

‘Waarin bent u professor?’

‘Geschiedenis,’ antwoordde Caradoc. ‘Ik ben gespecialiseerd in oude geschiedenis. Dit palazzo heeft vast een rijk erfgoed, en ik heb tegen Romina gezegd dat als ik eenmaal een tolk heb gevonden, ik zal proberen het verleden ervan te ontsluieren. Zie je, ik spreek geen Italiaans, alleen Latijn, en dat schiet niet echt op. Voor de rest heb je er niets aan. En het ziet ernaar uit dat de mensen hier geen woord Engels spreken.’

‘Aha, dat is dus een obstakel,’ zei Luca.

‘Obstakels zijn er om overwonnen te worden, als je een beetje lateraal denkt. En dan kom ik uit bij jou, jongeman. Jij spreekt zeker wel Italiaans?’

‘Uiteraard.’

‘Mooi zo. Dan schakel ik jouw hulp in, Luca. Wij tweeën vormen vast een fantastisch team.’ Hij smakte met zijn lippen. ‘Holmes en Watson! Dat wordt dikke pret. Ik vind het zo heerlijk om mysteries te ontraadselen.’ Luca nam zich al voor om uit zijn buurt te blijven.

‘Lieverd, maak je maar niet zenuwachtig. De professor houdt van zijn rust voor de lunch,’ zei ze nu, haar zoon gebarend dat hij bij haar op het terras moest komen. Caradoc keerde terug naar zijn krant en Luca naar zijn rondleiding; hij stapte achter zijn moeder aan de zon in.

Daar, aan een lange tafel, zat een groepje vreemdelingen van bruschetta te smikkelen. De moed zonk Luca in de schoenen. Hij was op reis gegaan om geen mensen te hoeven zien. Hij had gedacht dat hij de tijd zou krijgen om alles in zijn leven eens op een rijtje te zetten, niet dat hij met oude mensen moest gaan zitten leuteren.

Hij keek om zich heen. Het uitzicht op de zee en de stad was spectaculair; je keek tot in het hart van Incantellaria. Romina stevende op haar gasten af. ‘Vrienden, mag ik jullie voorstellen aan mijn zoon, Luca?’ Hij vroeg zich af, met een blik op het groepje dat daar zo comfortabel in de schaduw zat met hun glaasjes wijn, of ze hier allemaal al net zo lang logeerden als de professor.

Romina stelde iedereen om de beurt voor en begon bij een klein vrouwtje met blonde krullen en grote blauwe ogen. Ze droeg een lichtroze chiffon topje dat bij de hals was gestrikt. ‘Dit zijn Dizzy en haar man Maxwell, die in Wenen wonen, en dat schatje op haar schoot is Snuffie.’ Dizzy aaide met lange gemanicuurde nagels een pluizig wit hondje.

‘Hallo, Luca. We hebben veel over je gehoord.’

‘Hai,’ zei Maxwell, met een hand over zijn kale hoofd strijkend. ‘Leuk om je eindelijk te zien! Een man uit dezelfde wereld als ik!’

‘Maxwell zit ook in het geldwezen,’ legde Romina uit. Luca probeerde zijn ergernis te onderdrukken. Alles aan Maxwell en Dizzy stond hem tegen.

‘En dit is Ma Hemple.’ Romina legde haar handen op de zachte schouders van een dame op leeftijd. Ma was volkomen grijs, op dramatische zwarte lokken na die over haar voorhoofd vielen vanuit de wrong die als een wasbeer boven op haar hoofd zat. Toen ze haar grote zonnebril met rood montuur afzette, bleken haar ogen een verrassende lichtgroene kleur te hebben. Haar lippen waren felrood, passend bij de klaprozen op haar jurk, die ze over een wijde zwarte broek droeg. Ze was een forse vrouw met een droog gevoel voor humor dat je kon aanzien voor botheid.

‘Dat werd tijd!’ zei ze zonder te glimlachen. ‘We begonnen al te denken dat je moeder je had verzonnen.’ Ze praatte al net zo bekakt als de professor en haar stem klonk diep en fruitig.

‘Daarom ben ik ook gekomen, om haar gezicht te redden,’ antwoordde Luca plechtig.

‘Nou, net op tijd! Kom gezellig bij ons zitten. Er is nog bruschetta over, die heeft op jou gewacht.’ Luca kon niet anders dan zich bij het wonderlijke groepje scharen. Hij vroeg zich af waar zijn moeder hen allemaal vandaan had. Ze was altijd heel dol op nieuwe mensen.

‘Is dit niet leuk?’ zei Romina, met een blik op de openslaande deuren in de hoop dat Ventura zou verschijnen met verfrissingen. ‘Dat malle kind! Ik kan haar maar beter even gaan halen. Er moet meer wijn komen. Wijn voor mijn zoon!’

Toen Romina naar binnen verdween, kwam de professor naar buiten aan de arm van Luca’s vader. ‘Ah, daar is mijn zoon,’ zei Bill met een grijns naar Luca. Hij was lang en slank, met dunnend grijs haar dat deels schuilging onder een stijve panamahoed: een knappe man met een brede, aanstekelijke glimlach. Hij had een gelijkmatig humeur en was altijd hartelijk, en dat was maar goed ook als je met de kwikzilverige Romina getrouwd was.

‘Hallo pap,’ zei Luca. Ze omhelsden elkaar, duidelijk blij elkaar te zien.

‘En, wat vind je van ons nieuwe huis?’

‘Spectaculair.’

‘Niet slecht voor een architect en een schilder, hè?’

‘Helemaal niet verkeerd.’

‘Hoe lang blijf je?’

‘Dat weet ik nog niet. Ik neem elke dag maar zoals hij komt.’

‘Net als wij. Dat is nou het fijne van gepensioneerd zijn,’ kwam de professor tussenbeide.

‘Of van werkloos zijn,’ voegde Luca er wrang aan toe.

‘Dat zal best,’ zei zijn vader. ‘Tijd om het over een andere boeg te gooien.’

‘Ik weet alleen nog niet welke boeg precies.’

‘Daar kom je nog wel achter. Hier, neem een stoel en een glas wijn, dat zal je goeddoen.’

Romina kwam terug met Ventura achter zich aan, een aantrekkelijke jonge vrouw met lang bruin haar en donkere ogen, die in de ene hand de wandelstok van de professor hield en in de andere een fles rosé. ‘Vergeet niet wat voer te brengen voor Porci,’ zei Romina, die een stoel bijtrok. ‘Porci was een housewarmingcadeautje van je oom Nanni, Luca.’ Luca trok een wenkbrauw op. Meestal moest zijn moeder niet veel hebben van honden, zelfs niet van kleine witte pluizenbollen zoals Snuffie. ‘Het is een varken,’ voegde Romina eraan toe, terwijl ze haar servet uitvouwde en het op haar schoot drapeerde. ‘Een schattig klein varkentje!’

‘Dat binnen een luier draagt,’ zei Ma. ‘Een heel apart gezicht. Al moet ik zeggen dat hij wel een zekere zwijnerige charme heeft.’

‘Hij is een dotje,’ tjirpte Dizzy. ‘Maar het is stout van hem dat hij Snuffïe niet leuk vindt.’

‘Wie kan hem dat kwalijk nemen?’ merkte Ma binnensmonds op.

‘De enige reden waarom hij niet de pan in gaat is dat je moeder graag wil dat de kinderen hem zien,’ zei Bill tegen Luca.

‘Die vinden hem vast helemaal geweldig,’ dweepte Romina.

‘En zo niet, dan eten we hem op,’ zei Ma.

Er verschenen twee butlers in uniform op het terras met dienbladen met eten. De ogen van de professor lichtten op bij de aanblik van al het lekkers, maar Ma slaakte een diepe zucht. ‘Wat moeten we daar nou allemaal mee? Ben ik niet al dik genoeg? Dat varkentje heeft héél veel geluk als hij de restanten van ons maal mag verorberen.’

‘Sorry, maar ik eet geen koolhydraten,’ zei Dizzy met een verontschuldigend lachje. ‘Daar word ik moddervet van.’

Des te meer blijft er over voor het varken,’ zei Ma, die zich duidelijk aan Dizzy ergerde. ‘Is er verder nog iets wat je niet eet?’

‘O, ja…’ begon Dizzy, maar Ma’s gesnuif legde haar het zwijgen op.

‘Het is vast heel leuk om met jou samen te leven.’

‘Goed, schatten, aanvallen maar!’ gebood Romina opgewonden.

‘Behalve jij dan, Dizzy. Jij mag toekijken hoe wij eten,’ zei Ma. Dizzy wierp een strenge blik op haar echtgenoot, die verkoos haar te negeren en zichzelf een flinke portie spaghetti opschepte.

Ze aten pasta met tomaat en knoflook, steak en groenten, gevolgd door kaas en een frambozensoufflé. Tegen de tijd dat de koffie werd ingeschonken waren ze licht in het hoofd van de wijn en slaperig van al het eten. Luca stak een sigaret op en leunde achterover in zijn stoel. Romina rookte ook en inhaleerde vergenoegd, terwijl haar gasten hun maag tot rust brachten met muntthee en zwarte koffie.

‘Als ik een dutje heb gedaan, ga ik naar de stad,’ zei de professor. ‘Heb je zin om mee te gaan, Luca? Ik zou je hulp goed kunnen gebruiken.’

‘Ik denk dat ik vanmiddag maar hier blijf,’ antwoordde hij. Hij had meer zin om bij het zwembad in de zon te gaan liggen.

‘Er is een heleboel plaatselijk talent,’ zei Maxwell.

‘Italiaanse vrouwen zijn erg knap,’ zei Dizzy geëxalteerd.

‘Maar uiteindelijk worden ze allemaal net zo dik als ik,’ zei Ma.

‘Dat komt door die koolhydraten,’ zei Dizzy met een glimlach.

‘Ik wil je graag het tuinhuis laten zien,’ zei Romina.

‘Het enige wat we helemaal intact hebben gelaten,’ voegde Bill eraan toe.

‘O, dat is een fabelachtig Hans-en-Grietje-huisje,’ zei Dizzy enthousiast. ‘Al krijgt Snuffïe het binnen een beetje op z’n zenuwen, hè schatje?’ Ze kuste de hond op zijn snuit, en toen het roze hondentongetje over de lippen van zijn bazinnetje flitste ontlokte dat Ma een grimas.

‘Hou eens rekening met je man!’ zei Ma. ‘Honden likken aan hun achterste.’

‘Alleen maar omdat ze dat kunnen,’ zei Max gnuivend. Ma’s vlezige lippen vertrokken terwijl ze haar geamuseerdheid onderdrukte.

Romina stond op. ‘Kom mee, Luca,’ zei ze.

‘Wie zijn al die mensen?’ vroeg hij toen ze een smal pad afliepen dat kronkelend door de tuin naar de kliffen liep.

Romina haalde haar schouders op. ‘Mensen die we onderweg zijn tegengekomen.’

‘Zit het huis altijd vol… malloten?’

‘Lieverd toch!’ riep ze berispend uit. ‘Er logeren bij ons allerlei gasten, zowel oude als nieuwe vrienden. Ik vind het heerlijk als het palazzo vol zit met interessante mensen van over de hele wereld.’

‘Wanneer gaan ze weer weg?’

‘Ik heb geen idee. Mensen komen en gaan, maar de meeste willen blijven. Incantellaria heeft een soort toverkracht. Als je hier eenmaal bent aangekomen, wil je niet meer weg.’

‘Als je het mij vraagt, heeft dat net zo veel te maken met jouw gratis logies en grote gastvrijheid als met de magie die hier hangt.’

‘Lieverd, dat is heel onredelijk. Mijn vrienden zijn geen onwelkome klaplopers, maar mensen wie ik het in mijn huis graag naar de zin maak. Ik heb nu eenmaal een talent voor vriendschap.’

‘Dus moet ik mijn vakantie doorbrengen met een stelletje geschiften?’

‘Als jij vaker langs zou komen, zou ik niet zo veel andere mensen in huis hoeven halen. Je weet dat ik jou en de kinderen boven al mijn vrienden stel. Maar doe nou maar niet zo laatdunkend. Caradoc is heel boeiend. Hij weet een heleboel fantastische dingen over geschiedenis. Je moet hem er eens naar vragen. Volgens mij houdt dat hem jong: geschiedenis en poëzie.’

‘En Maxwell en Dizzy? Die zijn erger dan erg!’

‘Ja, ze zijn een beetje saai, hè? Vrienden van je nicht Constanza. Het gebeurt niet vaak dat ik slechte appels in de appelkar aantref! Ze moeten eigenlijk weg. Misschien moesten we maar doen of het spookt in het palazzo!’