12

 

‘Z e wil niet eten,’ zei Alba wanhopig. ‘Ze ligt maar in bed naar het plafond te staren en wil dood.’ Ze liet zich door Panfilo in zijn armen nemen. ‘Ik weet niet meer wat ik moet doen.’

‘Je hebt gedaan wat je kunt, schat,’ antwoordde hij met een kus op haar haar. ‘De rest moet ze zelf doen.’

‘Maar dan gaat ze dood.’

‘Dat is ze waar ze wil zijn: bij Francesco.’

‘Dat mag je niet zeggen! Ze is zevenendertig, ze heeft haar hele leven nog voor zich. Ik ben verantwoordelijk voor haar.’

‘Ze is Toto’s verantwoordelijkheid.’

‘Maar ik ben de moeder die ze nooit heeft gehad. Ik heb haar zien opgroeien. Ik hou van haar als van een eigen dochter.’

‘Laat Rosa dat maar niet horen.’

‘Rosa weet het wel. Er bestaan vele manieren om lief te hebben.’

‘Cosima heeft meer nodig dan liefde om uit de tredmolen te komen waar ze in vastzit. Ze moet walskracht tonen en haar zinnen verzetten. Misschien heeft Rosa wel gelijk en geeft al die drukte die over haar wordt gemaakt haar juist de kans te zwelgen in zelfmedelijden. Zolang ze zich daaraan overgeeft, hoeft ze het leven niet onder ogen te zien.’

‘Bedoel je dat ze misschien bang is om verder te gaan?’

‘Dat is precies wat ik bedoel.’

 

Rosa zat op het voeteneind van Cosima’s bed. Haar nicht zag bleek, haar haar stak donker af tegen het kussen. Ze zag er breekbaar uit. ‘Het spijt me van alle strubbelingen tussen ons,’ zei Rosa, die het moeilijk vond haar excuses aan te bieden. ‘Maar ik snapte het niet.’ Toen Cosima geen antwoord gaf, stond Rosa op en liep naar het altaartje met de brandende kaars. Francesco’s gezicht grijnsde haar toe vanaf zijn portretfoto. ‘Weet je, de man die jou gered heeft heet Luca. Hij is een enorme spetter. Volgens mij zou je hem moeten bedanken.’

‘Ik wil hem niet bedanken. Hij heeft me bepaald geen dienst bewezen.’ Cosima draaide haar gezicht af.

‘Hij heeft zijn leven voor jou op het spel gezet.’

‘Hij had me met rust moeten laten.’

‘Welke man met een beetje fatsoen in z’n donder blijft nou toekijken hoe een vrouw de zee in loopt zonder te proberen haar te redden?’

‘Het was zijn zaak niet.’

Rosa besloot een gokje te wagen. ‘Hij zei dat er een klein jongetje de kerk was komen binnenrennen en om hulp begon te geroepen.’

‘Nou en?’

‘Volgens hem had hij een veer in zijn handen.’

‘Een veer?’ Cosima keek haar nu eindelijk aan; haar ogen glinsterden.

‘Een veer ja.’

‘Wie was hij?’

‘Niemand anders heeft hem gezien.’

‘Je liegt!’ Cosima’s gezicht liep rood aan. ‘Hij liegt!’

‘Vraag het hem zelf maar.’

‘Ik wil hem niet zien.’

‘Dan zul je het ook nooit weten.’

‘Het is onmogelijk.’

Maar Rosa zag wel dat ze nieuwsgierig was. Haar hart begon te bonzen bij het vooruitzicht dat zij degene zou zijn die haar nicht uit haar rouw zou weten te lokken. ‘Goed hoor. Wat jij wilt, Cosima. Maar als ik jou was, zou ik het willen weten.’ Ze ging de kamer uit en liep langs Toto heen, die net naar boven kwam.

‘Hoe is het met haar?’

Rosa haalde haar schouders op. ‘Ik denk dat ze binnenkort wel opstaat.’ Luca zat op zijn vaste plekje bij het zwembad toen zijn moeder geagiteerd aan kwam rennen. ‘Goeie god!’ riep ze theatraal uit. ‘Er is weer iemand in het tuinhuis geweest! Je vader zweert dat hij het niet is geweest. Jij zei toch dat je vannacht voetstappen had gehoord?’

‘Het was maar een grapje,’ zei hij, denkend aan het konijn.

‘Nou, dit is geen grapje. Er is afgelopen nacht echt iemand geweest. Het bed was weer beslapen!’

‘Waarom zet je er geen ander slot op?’

‘Spoken kunnen door muren heen lopen.’

‘Ik dacht dat jij niet in spoken geloofde.’ Hij stond op om haar op een stoel te helpen.

‘Misschien was dat niet terecht,’ fluisterde ze, voor het geval iemand haar kon horen. Ze gaf nooit graag toe dat ze ongelijk had. ‘Je grootmoeder zag geregeld spoken. Dan trof ik haar aan terwijl ze diep met zichzelf in gesprek was, maar zij hield vol dat ze het tegen geesten had. Ze dekte de tafel met extra couverts voor haar overleden familieleden. Nanni vond het wel grappig; ik vond het triest. Mijn moeder vond het de normaalste zaak van de wereld. Ik nam haar haar gekte kwalijk. Maar dat was toch niet zo raar?’

‘Dat was helemaal niet raar. Jij bent een gezonde, intelligente vrouw. Ventura is maar een bijgelovig boerenmeisje. Wat je gasten betreft, die vinden een spook wel een spannend idee, maar ze geloven er geen van allen echt in. Dat soort dingen bestaan niet.’

Zelfs terwijl hij dat zei, wist hij dat hij loog. Hij dacht aan de kleine jongen in de kerk en de mensen die toen hijzelf klein was altijd ’s nachts aan hem verschenen. Diep begraven in de krochten van zijn hart was er het besef dat er meer bestond dan deze driedimensionale wereld. ‘We zullen het tot op de bodem uitzoeken, moeder. Geloof mij maar, degene die rondhangt bij het tuinhuis bestaat uit dichtere materie dan die spoken van Ventura!’

 

Die middag nodigde Caradoc Luca uit om in de stad koffie te gaan drinken. ‘Ik zou dat heerlijke vrouwtje nog wel eens willen zien,’ legde hij uit, doelend op Rosa. ‘Vrouwen zoals zij houden de dromen van oude mannen levend.’

‘Jullie gaan niet zonder mij op pad,’ zei Ma, die hen aantrof in de hal. ‘Of zijn jullie soms vergeten dat we samen een avontuur hebben beleefd?’

‘Zeer zeker niet, lieve dame. We zijn nu voor altijd met elkaar verbonden. Luca gaat ook mee.’

‘Dizzy is aan het bellen met een vriendin die het al een hele tijd moeilijk heeft,’ bromde ze. ‘Een goed moment om ertussenuit te piepen. Ik kan dat gedweep niet aanhoren.’ Ze wierp een blik op Luca. ‘Ah ja, de tolk. Ik begin een déjà vu-gevoel te krijgen.’

‘Ik mag hopen van niet,’ antwoordde hij. ‘Ik heb er weinig trek in om wéér de zee in te waden.’

Ma schikte voor de spiegel haar rode hoed. Die was gemaakt van stro en versierd met in felle kleuren geschilderd houten fruit. Ze schermde haar bleke huid liefst af tegen de zon.

Als ik jou was, zou ik me dan maar niet in de buurt van de haven wagen. Als ze zichzelf per se wil verdrinken, houdt toch niets haar tegen.’ Via de spiegel grijnsde ze naar hem, en haar vluchtige glimlach gaf haar een heel ander gezicht. ‘Maar ach, misschien ook wel. Een knappere man dan jij bestaat er niet. Italië doet je goed, Luca.’

‘Ach, Luca,’ zei Caradoc. ‘Ooit zag ik er ook goed uit, maar de ouderdom heeft daar allemaal geen goed aan gedaan. “Met nieuwe bloemen komt het seizoen weerom! Maar vergane schoonheid krijgt geen tweede lente.” Geniet er maar van zolang het nog kan, jongeman.’ Ze stapten naar buiten het verblindende zonlicht in.

Weer leenden ze Romina’s auto, maar dit keer perste Ma zich achterin, waar ze de hele achterbank tot haar beschikking had. Binnenin rook het naar warm leer. Caradoc draaide het raampje open om het briesje binnen te laten en stak als een hond zijn neus in de lucht. Terwijl de auto de heuvel af snorde, klaarde Luca’s stemming op in het gezelschap van deze twee uiterst onwaarschijnlijke vrienden. Wat was dit toch een ander leven, en wat begon hij zich anders te voelen.

Ze kwamen aan bij de trattoria en kozen een tafeltje op het terras met uitzicht op de haven. Boten kwamen en gingen, kinderen speelden op de kade, en een magere hond drentelde over de keitjes, totdat hij een zwarte kat in de gaten kreeg die in de schaduwen op de loer lag en er ijlings vandoor ging. Een paar oude mannen met petten op zaten te discussiëren over het potje scopa dat ze de vorige avond hadden gespeeld.

Ma had er even tijd voor nodig om een stoel in de schaduw uit te kiezen en Caradoc struikelde bijna over zijn eigen voeten toen Rosa in haar rode jurk naar buiten kwam. Ze begroette hen hartelijk en wachtte tot iedereen zat. Luca hoopte maar dat ze niet weer een opmerking zou maken over zijn ‘heldendaad’. Hij wilde die hele affaire maar het liefst vergeten.

Rosa richtte zich tot de professor. ‘Dus koffie voor u, signor?’ Haar stem was zoet als chocolade.

Caradoc straalde. ‘Weet je dat nog?’

‘Natuurlijk. Hoe zou ik dat kunnen vergeten?’

‘Zwarte koffie,’ zei hij. ‘En iets zoets erbij. Kies jij maar, je weet vast wel iets speciaals voor me te vinden.’

‘Foei toch, professor,’ zei Ma afkeurend. ‘Je bent een dwaze oude man.’

‘Zodra ik geen dwaze oude man meer ben, ben ik alleen nog maar een oude man – en ook nog eens een verdrietige oude man.’

Ma snoof. ‘Ik neem een lekker kopje Earl Grey-thee, met wat honing en een kannetje melk erbij.’ Ze verwachtte dat de jonge vrouw op die gekmakende Italiaanse manier van haar haar schouders zou ophalen en zou zeggen dat ze dergelijke dingen niet in voorraad hadden, maar ze knikte inschikkelijk en wendde zich tot Luca.

‘Koffie met een kannetje melk, gloeiend heet?’ vroeg ze met een flirterige glimlach.

‘Graag.’

Rosa’s blik bleef iets langer op hem rusten dan een getrouwde vrouw betaamde. ‘Ook nog iets zoets erbij?’

‘Ja,’ kwam Ma voortvarend tussenbeide. ‘We nemen hetzelfde als de professor.’ Rosa verdween naar binnen en Luca slaakte een zucht van verlichting dat ze niet over haar nicht was begonnen.

‘Wat een mooie meid!’ zei Caradoc met een zucht. ‘Als ik zo oud was als jij, Luca, zou ik zó met zo’n lekkere Italiaanse jongedame als Rosa het bed in duiken. Ze zijn net rijp fruit, klaar om geplukt en met smaak verorberd te worden.’

‘Goeie god, professor!’ beet Ma hem toe. ‘Wat is er in je gevaren? Dat komt zeker door de warmte?’

‘Het komt door Incantellaria,’ corrigeerde Caradoc. ‘Ik voel me twintig jaar jonger.’

‘Nou, op mij heeft het dat effect niet,’ zei Ma. ‘Ik heb seks nooit zo hoog aangeslagen. Ik kan er niet goed tegen dat er een man over me heen klimt en zwaar hijgend aan me gaat zitten friemelen. Je kunt je tijd stukken beter besteden.’

De professor leek ontmoedigd. ‘En jij, Luca?’

‘Ik ben het ermee eens, professor. Door de warmte ga je vanzelf aan meisjes denken.’

‘Maar een scheiding heeft het effect van een koude douche, stel ik me zo voor,’ zei Ma. Ze klopte op zijn hand. ‘Volgende keer heb je vast meer geluk. Je bent jong en dwaas genoeg om het huwelijk nog een kans te geven. Ik zoek wel een leuke Italiaanse vrouw voor je uit die voor je kan zorgen.’

‘Zoals Rosa,’ zei Caradoc.

‘Niet zoals Rosa,’ zei Ma streng. ‘Als ik haar man was, zou ik haar voor geen cent vertrouwen. Ze heeft een ondeugende twinkeling in haar ogen waar alleen maar problemen van kunnen komen. Let op mijn woorden, aan haar heb je je handen vol.’

Rosa kwam terug met hun drankjes en drie plakken citroencake. ‘Recept van mijn grootmoeder,’ zei ze. ‘Hij smelt in de mond.’

‘Als een sappige vrucht,’ zei Caradoc, in aanbidding naar haar opkijkend. Luca zag aan de gespannen blik op Rosa’s gezicht dat ze op het punt stond iets over Cosima te zeggen.

‘Mijn ouders zouden je graag naar behoren bedanken omdat je Cosima hebt gered.’

‘Dat hoeft niet, hoor.’

Haar gezicht vertrok van teleurstelling.

‘Jullie zullen allemaal wel een moeilijke tijd doormaken,’ voegde hij eraan toe. ‘Ik wil me niet opdringen.’

‘Opdringen? Als jij niet zo dapper was geweest, zou ze verdronken zijn. Het is wel het minste wat we kunnen doen. Trouwens, Cosima wil je zelf ook bedanken.’

‘Ga nou maar,’ zei Ma. ‘Al was het alleen maar om je ervan te vergewissen dat die arme meid niet nóg een keer probeert zichzelf te verdrinken.’

‘Dit is niet het moment om bescheiden te zijn,’ deed Caradoc een duit in het zakje. ‘Als je de held uithangt, zul je er ook tegen moeten kunnen dat mensen je bedanken.’

‘Alsjeblieft!’ smeekte Rosa. ‘Jij bent voor haar het eerste lichtpuntje in heel lange tijd. Ze wil alleen maar dank je wel zeggen. Dat willen we allemaal.’

‘Nou, goed dan,’ gaf Luca zich gewonnen, al hield hij zijn hart vast.

‘Mooi zo. Kom vanavond om zeven uur maar langs; dan loop ik persoonlijk met je mee. Het huis is niet zo makkelijk te vinden en ik ben niet goed in routebeschrijvingen. Je kunt me met de auto naar huis brengen. Dat zal iedereen leuk vinden!’ zei ze enthousiast, en ze klapte in haar handen. Niemand zou het leuker vinden dan Rosa zelf.

‘Die glimlach is een miljoen goudstukken waard,’ zei Caradoc, met een blik op haar achterwerk toen ze naar een ander tafeltje liep om daar de bestelling op te nemen. ‘Wil je dat ik met je meega?’

‘Nee, ik ga wel alleen,’ zei Luca. ‘Ik ben een grote jongen.’

 

Die avond wachtte Cosima met haar familie op het terras onder de druivenranken. Zoals Rosa al had voorspeld, was ze ondanks zichzelf nieuwsgierig geworden. Beata zat bij Toto en Alba, terwijl Panfilo met zijn hond de kinderen achternazat om de olijfbomen heen, wat hun kreten van vreugde ontlokte. De kinderen merkten niets van de spanning die in de lucht hing terwijl de volwassenen wachtten tot Rosa en Luca zouden verschijnen.

Uiteindelijk kondigde het gehots van een auto hun komst aan. Cosima bleef roerloos zitten, omdat ze niet wist hoe ze deze situatie moest hanteren. Ze nam het hem kwalijk dat hij haar plannen had gedwarsboomd, en toch voelde ze een sprankje hoop in haar hart vanwege het jongetje met de veer.

Alba zag Rosa met Luca de heuvel afkomen. Hij was heel lang en fier in zijn spijkerbroek en blauwe overhemd met open boord. De zon had zijn huid gebruind en zijn haar was dik en donker. Zijn ogen waren zo helder als korenbloemen. Ze begroette hem hartelijk en liet niets blijken van haar agitatie omdat hij relaties met het palazzo onderhield.

‘Welkom.’ Ze stak haar hand uit. Luca herkende haar als de vrouw die bij het Festa di Santa Benedetta de kaars had vastgehouden. ‘Wat goed dat je er bent. Ik ben Alba, Rosa’s moeder. Cosima is mijn nichtje.’

‘Ik heb alleen maar gedaan wat ieder ander ook zou doen,’ antwoordde hij bescheiden.

‘Kom maar mee. Iedereen zit te wachten op het terras. Rosa haalt wel wat prosecco voor je.’

Rosa ging het huis in, meer dansend dan lopend, vol vertrouwen dat Luca haar zou nakijken. Ze had haar haar opgestoken om de fraaie welving van haar nek goed te laten uitkomen en had meer make-up gebruikt dan anders; het rood van haar lippen paste bij het rood van haar nagels. Had ze maar echte diamanten in haar oorlelletjes kunnen hangen.

Het huis zag er leuk uit: een zandstenen boerenwoning met een grijs leien dak. De vensters waren omlijst door blauwgrijze luiken en beschermd met bewerkte ijzeren spijlen waar kleine potten met rode geraniums aan hingen. Het werd omgeven door inktgroene cipressen en grote tuinvazen met lelies, en straalde daardoor een vredige charme uit. Luca liep achter Alba aan de hoek om, terwijl zijn hart sneller ging kloppen omdat ook hij zich afvroeg hoe hij met deze situatie om moest gaan. Het kort houden en zo snel mogelijk wegwezen zonder iemand te beledigen, dacht hij.

Alba stelde hem voor aan de familie, een voor een, en bewaarde Cosima voor het laatst. Haar gezicht was goed zichtbaar en ging niet langer schuil achter een zwarte sluier. Hij schudde haar hand, maar ze weigerde hem in de ogen te kijken. Haar lippen waren heel bleek, haar jukbeenderen geprononceerd, haar huid bijna doorzichtig. Ze was niet knap in de klassieke zin van het woord, maar haar trekken hadden iets heel bijzonders waar zijn hart van stokte.

‘Ga zitten,’ zei Panfilo, die een stoel pakte.’Goed dat je gekomen bent.’

Rosa overhandigde Luca een glas, waarbij ze hem in een wolk parfum hulde. Allemaal keken ze verwachtingsvol toe. Als verlamd van gêne nam hij een grote slok van zijn drankje. Wat zeg je tegen een vrouw die heeft geprobeerd zelfmoord te plegen?

‘En, hoe is het in het palazzo?’ zei Toto om het ijs te breken.

Alba huiverde, maar omwille van Cosima onderdrukte ze haar gevoelens.

‘Het is er geweldig,’ zei Luca. ‘Je hebt er een prachtig uitzicht.’

‘Ze zeggen dat de oude marchese met een telescoop de dorpelingen bespiedde,’ merkte Rosa schalks op.

Luca grijnsde, dankbaar voor deze luchtige noot. ‘Dan moest ik er ook maar eens een te pakken zien te krijgen. Blijkbaar viel er dus volgens hem iets te zien!’

‘Weet je, Panfilo gaat er foto’s maken voor de Sunday Times’

Luca was de naam van de beroemde fotograaf over wie zijn moeder zo hoog had opgegeven helemaal ontschoten. ‘Ach, natuurlijk. Mijn moeder heeft me alles over u verteld. Volgens haar bent u de beste van heel Italië.’

‘Ze vleit me maar,’ zei Panfilo met een schouderophalen.

‘Nee hoor,’ protesteerde Alba. ‘Ze heeft gelijk. Je bént ook de beste van heel Italië.’

‘Ze vindt het heerlijk om het palazzo te laten zien. Toen ze het kochten, was het een bouwval.’

Alba kon haar nieuwsgierigheid niet bedwingen. ‘Waarom hebben ze het eigenlijk gekocht?’

‘Mijn vader is architect, mijn moeder schildert interieurs. Ze zijn allebei met pensioen. Het was een project voor hen allebei. Voor mijn moeder was het palazzo liefde op het eerste gezicht. Mijn vader zag het als een grote uitdaging. Nu houden ze hof als een middeleeuwse koning en koningin, al weet ik van sommige gasten niet helemaal zeker waar ze die vandaan hebben. Ze staan me niet allemaal aan.’

Luca was zich ervan bewust dat hij sprak met Valentina’s dochter, dezelfde Valentina die op de weg naar Napels was vermoord, wier broer wraak had genomen op de marchese. Zijn nieuwsgierigheid was gewekt. Hij nam nog een slok van zijn prosecco en voelde zijn ledematen aangenaam loom worden terwijl die zijn zintuigen aanscherpte.

Het gesprek kabbelde voort en de zon zakte naar de horizon en wierp lange schaduwen over het gras. Cosima keek hem op haar hoede aan, met een blik vol wantrouwen. De rest van haar familie compenseerde haar vijandigheid met de vlotte babbel waar ze drie jaar lang op hadden kunnen oefenen. Misschien waren ze zich er niet eens van bewust dat ze haar uit de wind hielden. Cosima’s humeurigheid maakte net zozeer deel uit van hun huis als de schaduwen.

Luca zag de kleine jongen uit de kerk. Hij stond heel stil in het zachte amberldeurige licht terwijl de andere kinderen tikkertje spelend om hem heen renden. Hij hield een grote witte veer in zijn hand. Toen hij Luca opmerkte, breidde een glimlach zich uit over zijn gezicht – een glimlach vol dankbaarheid die te volwassen was voor zijn jaren. De jongen leek helemaal niet misplaatst tussen de andere kinderen, maar hij hield zich op afstand, alsof hij op zijn eigen eilandje zat.

‘Zijn dat jouw kinderen?’ vroeg Luca aan Rosa, met een stem die nauwelijks meer was dan een fluistering.

‘Drie van hen zijn van mij, de anderen zijn neven en nichtjes.’

Uiteindelijk nam Cosima het woord. ‘Ik had een zoontje.’ Iedereen wendde zich naar haar toe om haar aan te kijken. Ze hield haar blik strak op Luca gevestigd en haar stem bleef vast. Hij kon wel in haar ogen verdrinken. ‘Hij heette Francesco,’ vervolgde ze. ‘Hij was zes jaar. Vroeger speelde hij altijd hier in de olijfgaard met zijn neefjes en nichtjes. Hij was dol op auto’s en boten, maar hij hield vooral van vlinders, insecten en vogels. Die ging hij zoeken in het gras, en hij probeerde krekels te vangen.’ Haar stem begaf het en twee kleurige vlekken brachten leven op haar bleke wangen. ‘Hij verzamelde witte veren.’

De kleine jongen was verdwenen. De kinderen renden weg, diep de olijfgaard in.

Cosima vertelde verder. ‘Die had hij altijd in zijn zakken, omdat hij het fijn vond er zacht mee over zijn lippen te strijken. Hij legde ze in strakke rijen op het vloerkleed en liet ze door het hele huis slingeren. Maar eentje werd er weggeblazen en…’

Luca werd haar dwingende blik binnengezogen.

‘Wil je hem zien?’

‘Graag.’

‘Kom maar mee,’ zei ze, en ze stond op. ‘Ik zal je mijn zoon laten zien.’