19
Z oals afgesproken kwam Luca Cosima afhalen bij de trattoria. Ze had een zwarte jurk aangetrokken met rode geborduurde bloemetjes, en droeg een rode strik in haar haar. Toen hij naderbij kwam, rook hij de geur van citroenen, en hij voelde de welbekende steek van verlangen. Hij legde een hand om haar middel en drukte zijn lippen tegen haar hals.
Ze maakte zich los en spiedde om zich heen. ‘Niet hier,’ fluisterde ze. ‘Zo meteen ziet iemand het nog.’
‘Waarom zouden we stiekem doen? Ik kan mijn liefde wel van de daken schreeuwen.’
‘Als je het maar laat!’ Ze lachte gegeneerd. ‘Kom, laten we hier weggaan.’
Over de kronkelende weg die tegen de heuvels aan gevlijd lag reden ze langs de kust. De zon begon te zakken aan de hemel en strooide een schittering over de zee. Met de raampjes open en de warme wind op hun gezichten waren ze allebei opgetogen, alsof ze jonge geliefden waren die er samen tussenuit piepten in gestolen tijd.
Cosima leidde hem een smalle weg op naar een restaurantje dat ze kende en dat tussen de bomen lag. Ze gingen op het balkon zitten, onder een plantenrek met kamperfoelie en citroenen. Langs de rand van het balkon waren grote tuinvazen neergezet vol roze bougainvillea en witte geraniums, en de geur van rozemarijn en olijfolie kwam aangedreven door het keukenraam. Een stel honden lag in het afnemende zonlicht op de tegels te slapen en vogels pikten broodkruimels van de grond. Een groepje kleine kinderen met groezelige gezichtjes en blote voeten speelde op de heuvelflank met een blikje Fanta en een paar stokken.
Luca pakte over de tafel heen Cosima’s hand en streelde haar huid met zijn duim. Ze draaide zich om en keek uit over de zee. ‘Wat is het mooi hier,’ zei ze zachtjes, terwijl ze uit alle macht probeerde haar twijfels niet aan te wakkeren met gedachten aan haar zoon.
‘Jíj bent mooi,’ antwoordde hij. ‘Hoe beter ik je leer kennen, hoe mooier je wordt.’
Ze glimlachte. ‘Als ik in jouw ogen echt mooi ben, mag ik je wel in ere houden. Het gebeurt niet elke dag dat een man tegen me zegt dat ik mooi ben en het nog meent ook.’
‘O, ik meen het zeker,’ zei hij, haar diep in de ogen kijkend. ‘Ik heb nog nooit van mijn leven iets zo gemeend.’
Na een poosje kwam er een grote vrouw met een donkere huid naar buiten om hun het menu te brengen. Ze was zo rijp als een perzik in de herfst, met roze wangen en grote, bolle ogen. Haar grijze haar was in een losse knot naar achteren gebonden, en in haar oorlellen bungelden lange kralenoorbellen.
‘Ah, dit is het mooiste uitzicht voor geliefden zoals jullie,’ zei ze grinnikend terwijl ze elk van hen een kaart overhandigde. ‘Prosecco?’
‘Twee bellini’s,’ zei Luca. ‘Om onze eerste avond samen te vieren,’ voegde hij er tegen Cosima in het Engels aan toe.
De vrouw streek een lucifer af en stak de kleine stormlantaarn midden op de tafel aan. ‘Ziezo, dat is beter,’ zei ze, achteruitstappend om het effect te bewonderen. ‘Nu kunnen jullie dineren bij kaarslicht. Neem rustig de tijd om het menu te bestuderen. Ik kan de vis van harte aanbevelen. Jullie kunnen achterom komen en er eentje uitkiezen uit het aquarium.’
Wat een schitterende plek is dit,’ zei hij.
‘Dit restaurant is beroemd. Of dacht je soms dat ik je met minder dan het beste genoegen liet nemen?’
‘Dus je bent niet bang dat je een bekende tegenkomt?’
‘Ik ben niet bang, ik wil alleen niemand tegen me in het harnas jagen.’
‘Rosa.’
Ze sloeg haar ogen neer. ‘Ze is niet makkelijk.’
‘Gezien de manier waarop Alba over jou praat verbaast dat me niks.’
‘Alba is als een moeder voor me.’
‘Ik kan me niet voorstellen dat Rosa daar blij mee is.’
‘Natuurlijk niet. Maar ze is gewoon niet blij met zichzelf.’
‘Haar huwelijk?’
Cosima slaakte een zucht. ‘Ze vindt Eugenio niet goed genoeg voor haar. Ze zou willen dat ze net zo was als haar grootmoeder, met in elke hoek van Italië een minnaar.’
‘Valentina?’
‘Ze is geobsedeerd door haar. Het zou me niks verbazen als zíj nog eens vermoord wordt aangetroffen op de weg naar Napels, in de auto bij een of andere miljonair en gehuld in bont en diamanten. Ik geloof geen seconde dat ze Eugenio trouw is. Ze denkt alleen maar aan materiële dingen die ze zelf niet bezit.’
‘Ongeluk komt voort uit verlangen om te bezitten wat je niet hebt.’ Hij keek haar doordringend aan. ‘Ik zou ongelukkig zijn als ik jou niet kon krijgen.’ Op het tafelblad vlocht hij zijn vingers door de hare. ‘Ik wil met je vrijen.’
Ze bloosde en wendde zich af, haar blik ergens verloren in de richting van de zee.
‘Ik weet het. Ik zal je niet onder druk zetten, liefste. Ik wil alleen dat je weet dat ik naar je verlang. We hebben alle tijd van de wereld.’
‘Zou je zo lang wachten?’
Hij herkende zichzelf bijna niet meer terug. ‘Ik zou voor altijd op je wachten.’
Eugenio had zijn oude Fiat opgehaald bij Gianni. Rosa had geprobeerd hem over te halen een nieuwe auto te kopen, maar ze hadden het geld niet voor onnodige uitspattingen. Ze was geërgerd weggebeend en had hem verweten dat hij haar niet goed behandelde. ‘Ooit noemde je me Prinses,’ had ze geklaagd. ‘Jammer dat je me niet als een prinses kunt behandelen.’ Dus had hij in plaats daarvan een mooie kristallen halsketting voor haar gekocht. Het was geen auto, maar ze was er blij mee geweest. Rosa was net een ekster: als het glom, vond ze het mooi.
Hij was benieuwd hoe het palazzo er nu uitzag. Tijdens de lange renovatie was het hele pand schuilgegaan achter steigers en niemand had het terrein op gemogen. Af en toe was er een bouwvakker naar de trattoria gekomen om koffie te drinken en een paar detaals prijs te geven, maar niet genoeg om de nieuwsgierigheid van de plaatselijke bewoners le bevredigen. Nu reed Eugenio de kronkelende oprijlaan op, onder de indruk van de fraaie bomen die de elegante welving van de toegangsweg omzoomden. De tuinen waren goed bijgehouden, grote struiken waren in volmaakte kegelvormen gesnoeid, het gras was gemaaid en de borders waren gewied. Het palazzo zelf benam hem de adem. Het was groots, met imposante torens en een prachtige ingang. Het oude steen ging naadloos over in de nieuwe gedeelten en de roze dakpannen op het dak blonken als koper in de ondergaande zon.
Hij liet de bel klingelen. Romina kwam opendoen en heette hem hartelijk welkom. Bij haar voeten bevond zich een roze varkentje met een luier om. ‘Schrik maar niet,’ zei ze luchtig. ‘Dit is Porci. Een cadeautje van mijn broer. Echt iets voor Nanni om me een varken te geven!’
‘Bijzonder is het in elk geval wel,’ zei Eugenio. Hij kon niet wachten om Rosa thuis te vertellen over de schitterende band om de hals van het dier.
‘Kom verder. Dan gaan we meteen naar het tuinhuis.’
Eugenio liep achter haar aan door de hof, zich verbazend over alle pracht en praal. Hoe moest hij dit in vredesnaam allemaal aan zijn vrouw beschrijven? Hij had er de woorden niet voor. Deze mensen moesten wel schathemeltjerijk zijn, dacht hij.
Buiten zat de rest van het gezelschap te kaarten of te kletsen onder het genot van glazen witte wijn. Er liep een dienstmeisje rond om de bestellingen op te nemen. Ze hadden het palazzo zeker omgebouwd tot een hotel, want niemand zou op zo grootse schaal gasten ontvangen.
Romina nam niet de moeite hem aan haar gasten voor te stellen. Toen ze het trapje af gingen naar de tuin, keek de professor over de rand van zijn kaarten heen. ‘Ik zie dat de jonge Luca nu werkloos wordt gemaakt.’
‘De politie doet toch niks,’ zei Nanni.
‘Ze zouden op z’n minst vingerafdrukken moeten nemen,’ voegde Ma eraan toe.
‘Er is toch niets gestolen?’ zei Dennis. ‘Er is niemand iets aangedaan en niemand is bedreigd. Wat hen betreft zou het iemand van ons kunnen zijn.’
‘De kans is groter dat het een van hén is.’ Ma knikte naar Ventura, die met een paar jonge meisjes druk in de weer was. ‘In romans is het altijd ontevreden personeel.’
‘Of de gastvrouw zelf,’ zei Dennis met een lach.
‘Mijn zus mag dan een groot gevoel voor drama hebben,’ zei Nanni, ‘maar ze heeft het veel te druk met zorgen dat het ons aan niets ontbreekt om voor haar eigen plezier een mysterie in het leven te roepen.’
Bij het tuinhuis maakte Romina de deur open en liet Eugenio binnen. Er was niets te zien wat deed vermoeden dat er iemand op het bed had gelegen. ‘Ze komt hier niet elke nacht,’ legde Romina uit.
Eugenio liet een laag gefluit horen. ‘Dus dit was het liefdesnestje van de marchese?’
‘Hoe weet u dat het zijn liefdesnestje was?’
‘Dat verhaal gaat. Valentina sprak hier altijd met hem af. Het was hun speciale plekje.’
‘Ik heb niets veranderd. Ik heb het precies zo gelaten als het was.’
‘De marchese stond bekend als een schuinsmarcheerder,’ zei hij grinnikend. Hij hield zijn hoofd scheef om de titels te lezen van de boeken die keurig op een rijtje in de boekenkast stonden. ‘Erotica. Dat verbaast me nou helemaal niks.’
‘Als hij nog zou leven, zou ik denken dat hij het was,’ zei Romina, die haar armen over elkaar sloeg.
‘Hij is dood, en ik denk nog steeds dat hij het is.’
‘Doe niet zo belachelijk! Dode mensen komen niet terug. Als je dood bent, ben je dood. Punt uit.’
‘Nou, er zijn geen tekenen van braak. Er is niets gestolen. Er is geen schade aangericht. Niets.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Zoals ik al zei, kan ik niets doen tot ze zich weer laat zien. In dat geval moet u me bellen.’
‘Misschien komt ze niet meer terug. Wie weet heeft ze er genoeg van gekregen en is ze ergens anders heen gegaan,’ zei Romina hoopvol.
‘Ik zou maar eens goed op uw personeel letten, signora. En hou die sleutel te allen tijde bij u. Volgens mij zult u zien dat het niets te betekenen heeft.’
Na het diner maakten Luca en Cosima een wandelingetje over een klein kiezelstrand. Het schemerde. De eerste sterren waren net zichtbaar, twinkelend aan de indigoblauwe lucht. De wassende maan blonk als een opgepoetste zilveren munt. Hij vertelde haar over zijn huwelijk, zijn scheiding, zijn werk, en hoe het hem allemaal was gaan benauwen. Hij legde uit hoe zijn komst naar Incantellaria en het feit dat hij haar had leren kennen hem hadden veranderd.
‘Ik voel nu dat ik leef en ben me bewust van al mijn zintuigen. Bewust van alles om me heen, van de kleinste bloempjes tot en met het briesje op mijn gezicht. Ik ben hier gekomen voor mijn rust, om uit te zoeken wat ik nu verder wil, wat ik wil gaan doen. Ik had nooit verwacht dat ik een heel ander mens zou worden.’ Hij kneep in haar hand. ‘Ik had nooit verwacht dat ik verliefd zou worden.’ Ze liepen zwijgend verder, totdat hij bij haar aandrong op een antwoord. ‘En jij? Ben jij ook verliefd op mij aan het worden?’
Ze haalde diep adem. ‘Ja, Luca. Ik ben verliefd op je aan het worden. Maar ik ben bang.’
Waarvoor? Voor Rosa?’
‘Nee, niet voor mijn nicht. Ik ben bang om mezelf geluk toe te staan. Telkens wanneer ik me gelukkig voel, drukt er iets op mijn hart om me aan Francesco te herinneren.’
‘Vind je niet dat je na wat er met je zoon is gebeurd wel een beetje geluk verdient?’
‘Jawel…’
Hij bleef staan en nam haar in zijn armen. ‘Francesco wil graag dat je gelukkig bent. Hij maakt je geen verwijten. Als hij er niet was geweest, zou je verdronken zijn.’
‘Dat wil ik graag geloven.’
‘Moet je horen, ik heb hem eerder op de dag gezien op de kade. Toen jij wegliep, rende hij achter je aan. Zijn tred had iets veerkrachtigs. Hij lachte naar me en zwaaide.’
Het verlangen glinsterde in haar ogen. ‘Ik wil niets liever dan het geloven.’
‘Vertrouw me, Cosima. Ik zou niet tegen je liegen. Dit is allemaal heel nieuw voor me. Ik weet ook niet goed wat ik ermee aan moet.’
‘Waarom heb je me daar niks over verteld?’
‘Ik wilde je niet verdrietig maken.’
‘Snap je het dan niet? Dat is het enige wat me gelukkig maakt.’
Met hun armen om elkaar heen geslagen vervolgden ze hun wandeling. In plaats van dat Francesco’s naam als een donkere wolk boven hen hing, praatten ze nu openlijk over hem. Cosima’s angst verdween en ze vertelde met plezier over haar zoon – verhalen over zijn schelmenstreken en de grappige dingen die hij had gezegd. Luca was geïntrigeerd door het kind dat alleen hij kon zien, maar hij wilde Cosima graag onweerlegbaar bewijs geven van zijn bestaan als geest. Hij had alleen geen idee hoe hij met een geest in gesprek moest komen.
Ze gingen zitten op de kiezels en Cosima zette haar twijfels zo ver mogelijk van zich af. Ze liet haar verlangen de leiding nemen en was zich voor het moment alleen bewust van de ruwe sensatie van Luca’s baardstoppels tegen haar huid, van de warmte van zijn lippen op de hare, de kracht van zijn lichaam toen hij zijn armen om haar heen sloeg. Bij Luca voelde ze zich veilig. Ze voelde zich weer zichzelf. De afgelopen drie jaar was ze niet meer geweest dan een moeder zonder kind om van te houden. Nu voelde ze zich weer een vrouw, die werd bemind door een man.
Toen Eugenio thuiskwam van het palazzo, trof hij Alba en Rosa bezig met de voorbereidingen voor het eten. Opgewonden vroeg zijn vrouw hem: ‘En, hoe was het daarboven? Vertel me alles!’
Alba ging de keuken weer in om even naar de pasta te kijken. Zij wilde niets over het palazzo horen.
‘je weet niet wat je ziet,’ zei hij, terwijl hij zijn pet afzette en zich op zijn schedel krabde. ‘Ik heb het liefdesnest van de marchese gezien.’
‘Heb je de indringer gevonden?’
‘Wat ik al dacht: niets.’
‘Wat saai. Zelfs geen klein spookje?’ Rosa liet een roodgelakte vingernagel over zijn borstkas gaan.
‘Zelfs geen klein spookje.’
‘Ik zou wel eens met je willen vrijen in dat tuinhuis.’
‘Dat zit er vast niet in, nu de jacht is overgedragen aan inspecteur Luca.’ Hij deed geen moeite de wrok in zijn stem te verhullen.
‘Dus hij gaat echt de deur bewaken?’
‘Volgens mij wel. Hoe moet hij anders de indringer betrappen?’
‘Ik ben dol op mysteries!’
‘Als je het mij vraagt, is hier helemaal geen sprake van een mysterie. Maar weet je, volgens mij heeft ze een hotel van het palazzo gemaakt.’
‘Dat meen je niet!’
‘Ja zeker wel. Er zaten daar een heleboel mensen.’
‘Zeg het maar niet tegen mamma. Die wordt vast woedend!’
‘Wat mag ik niet weten?’ zei Alba, die met een grote kom in haar handen in de deuropening verscheen. Eugenio en Rosa wisselden een blik.
‘Het ziet ernaar uit dat die vrouw een hotel van het palazzo heeft gemaakt.’
Alba liet de kom bijna vallen. ‘Echt waar? Weet je dat zeker?’
‘Ze had zo veel gasten. Er waren zeker vijftien mensen op het terras,’ overdreef hij. ‘Ze zaten wijn te drinken en te kaarten.’
‘Goed voor de trattoria, toch?’ vroeg Rosa.
‘Incantellaria kan zo veel mensen niet aan.’
‘Ik geloof niet dat vijftien man nou zo veel uitmaakt.’ Eugenio mocht zijn schoonmoeder graag plagen.
‘Je weet niet hoeveel gasten daar onder te brengen zijn. Misschien heeft ze in augustus wel vijftig logés…’ Alba liet zich neerzakken op een stoel. ‘Ik vind het maar niks dat ze er een soort pretpark van maken. Ze profiteren natuurlijk van de geschiedenis van het palazzo en houden rondleidingen door de kamers. Er deugt niks van.’
‘Mij lijkt ze wel aardig,’ zei Rosa. ‘Een tikje excentriek, maar best leuk.’
‘Ik wil niet dat je erheen gaat, hoor je me?’
‘Je kunt me niet tegenhouden, mamma. Ik ben zesentwintig. En trouwens, wat kan het nou voor kwaad?’ Romina heeft me uitgenodigd met de kinderen. Ze hebben een zwembad.’
‘Dat zal best,’ onderbrak Alba haar nijdig. ‘Voor al die gasten zeker!’
Rosa kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Maak je je nou zo druk over die gasten, of omdat ze een bouwval weer heeft opgeknapt?’
‘Ik weet niet.’ Alba wilde er niet verder over praten. ‘Jij kunt erheen gaan, als je per se wilt, maar ík zet nooit meer een voet op die akelige plek.’