13
L uca liep achter Cosima aan door de met terracotta tegels beklede hal de trap op. Een koel briesje vergezelde hen en hij huiverde, terwijl het zweet op zijn neus en voorhoofd parelde. Ze deed de deur naar haar slaapkamer open. Bij de tegenoverliggende muur was een altaartje ingericht. Er brandde een kaars in een glazen windlicht, die de foto van Francesco verlichtte.
Langzaam stapte hij naar binnen, bevreesd voor het gezicht in het lijstje. Maar hij moest het zien. Hij moest het weten. Hij hurkte neer en staarde naar de foto. Het was inderdaad het jongetje van het strand, uit de trattoria en van de piazza en de kerk – het jongetje dat buiten in het zonlicht had gestaan met een witte veer. Maar hoe kon dat? Hij had er even echt uitgezien als elk ander kind in Incantellaria.
‘Nu zie je waarom ik dood wilde.’ Cosima stond tussen Luca en de deur in. ‘Ik kan niet leven met het schuldgevoel. Waarom heb je me gered?’ Haar stem was als een ijzige wind.
‘Ik kon niet anders.’
‘Hoe wist je dat ik in zee was?’
‘Ik had je naar buiten zien rennen.’
‘Maar je kwam niet achter me aan, je bleef in de kerk.’
‘Ja.’
‘Hoe wist je het dan? Wie had het je verteld?’ Ze stond achter hem en eiste zonder het met zo veel woorden te zeggen dat hij zich zou omdraaien en haar zou aankijken.
Verward wreef hij over zijn voorhoofd. ‘Ik geloof dat ik gek word.’
‘Je had toch een kleine jongen gezien?’ drong ze aan. ‘Een kleine jongen met een veer?’
Hij draaide zich om en keek haar aan. Hij wilde haar geen valse hoop geven, maar liegen kon hij ook niet. ‘Ik heb Francesco gezien.’
Er verschenen tranen in Cosima’s ogen en haar lippen trilden. ‘O god,’ fluisterde ze, terwijl ze een kruisje sloeg. ‘Ik wil je graag geloven, maar hoe kan ik er zeker van zijn dat je niet liegt?’
‘Hoe weet ík dat ik geen dingen zie die er niet zijn?’
‘Verder heeft niemand het kind in de kerk gezien. Alleen jij.’
‘Ik kan het niet verklaren. Op mij kwam hij heel echt over.’
‘Maar mijn zoon is dood! Ie mag geen spelletjes met me spelen! Kijk naar zijn gezicht. Weet je zeker dat hij het was?’
‘Ik weet heus wel wat ik heb gezien! Ik heb echt mijn verstand niet verloren. Jezus, ik heb hier ook niet om gevraagd!’
‘Zie je ze wel vaker – dode mensen, bedoel ik?’
‘Geesten?’
‘Ja.’
Hij haalde diep adem. Hij had hier nooit met iemand over gesproken, zelfs niet met Freya. Maar hij zag wel dat Cosima behoefte had aan een of andere verklaring.
‘Als kind zag ik geesten, maar ik realiseerde me niet wat het waren. Ik hoorde stemmen. Die maakten me bang. Maar mijn moeder zei tegen me dat ik niet wijs was en dat ze me naar een gekkenhuis zou sturen, dus sloot ik me ervoor af. Geleidelijk aan verdwenen ze, het gebeurde minder vaak, totdat ik ze helemaal niet meer zag.’
‘Waarom heb je Francesco gezien?’
‘Ik zou het niet weten, Cosima. Ik heb er geen verklaring voor. Ik zag hem op het strand op de dag dat ik hier aankwam. Jij liep daar en hij was naast je; hij liep te kletsen, maar jij leek niet te luisteren. Ik dacht dat je hem gewoon negeerde.’ Er viel een dikke traan op haar duim. Ze veegde hem weg. ‘Daarna zag ik hem bij de trattoria met Rosa, en in de kerk terwijl jij een kaars aanstak. Kun je je nog herinneren dat ik toen een praatje met je probeerde aan te knopen?’
‘Ja, dat weet ik nog.’
‘Hij speelde op het plein. Toen je wegliep, kwam hij achter je aan.’
‘Maar ik was alleen.’ Ongelovig schudde ze haar hoofd. ‘Ik ben altijd alleen.’
Luca legde zijn hand op de hare, een spontaan gebaar dat als vrijpostig had kunnen worden opgevat, maar ze haalde haar hand niet weg. ‘Nee, Cosima. Dat ben je niet.’
Beneden op het terras zaten Alba en de rest van de familie te wachten.
‘Wat denk je dat ze daarboven aan het doen zijn?’ vroeg Rosa, die jaloers haar stekels opzette. ‘Hoe lang duurt het nou helemaal om hem een foto te laten zien?’
‘Rosa!’ berispte haar moeder haar. ‘Als ze over Francesco praten, is dat een heel goede zaak. Van mij mogen ze er zo lang over doen als ze nodig hebben.’
‘Wat is dat met die veer, Rosa?’ vroeg Panfilo. Het was niet aan zijn aandacht ontsnapt dat Luca wit was weggetrokken toen die ter sprake kwam.
Ach, niets,’ antwoordde Rosa met een schouderophalen. ‘Luca beweert dat hij op het festa in de kerk een kleine jongen met een veer heeft gezien. En dat diezelfde jongen hem gewaarschuwd heeft dat Cosima de zee in waadde.’
Alba kneep haar ogen tot spleetjes terwijl haar dochter in haar geheugen groef. ‘Ja, hij heeft iets gezegd over een kleine jongen.
‘Wat had dat dan te betekenen?’ vroeg Panfilo.
‘Nou, niemand anders zag hem,’ vervolgde Rosa.
‘Wil je soms beweren dat dat kind Francesco was?’ vroeg Beata.
‘Ik weet niet. Ik bedoel: nee, niet echt. Maar als Cosima dat wel denkt, is dat mooi, toch?’
‘Goeie god!’ vloekte Alba. ‘Wil je zeggen dat Luca helderziend is?’
Panfilo grijnsde. ‘Dat doet er niet toe. Als hij Cosima weet te helpen, mag hij van mij zijn wat hij wil.’
‘Nee, hij is helderziend,’ hield Alba vol.
Op dat moment kwam Eugenio de hoek om, moe van de fietstocht de heuvel op. ‘Wat heeft dit allemaal te betekenen?’ vroeg hij verrast. ‘Wat is er aan de hand?’ Zijn kinderen renden naar hem toe en sloegen hun armen om ziin benen en middel. ‘Hallo, apenkoppen! Horen jullie niet al in bed te liggen?’ Hij keek naar Rosa voor een verklaring.
‘We hebben Luca uitgenodigd, zodat we hem konden bedanken,’ zei ze. Hij fronste, want hij herkende de naam niet.
‘De man die Cosima heeft gered,’ legde Toto uit.
‘Ze zijn boven. Daar zitten ze al een eeuwigheid,’ zei Rosa nukkig. Ze keek naar haar moeder. ‘Vind je niet dat ik maar eens naar boven moest gaan om te kijken of alles wel goed met ze is?’
‘Nee,’ zei Alba. ‘Laat ze maar. Het zal Cosima goeddoen om met iemand te praten die geen familie is.’
Cosima was niet van plan geweest zich uit te spreken tegenover een vreemde. Ze was zich van Luca bewust geweest vanaf het allereerste moment dat hij haar op de piazza had aangesproken en had hem voor zichzelf afgedaan als een aantrekkelijke vreemdeling die niet te vertrouwen was. Desondanks zat ze hem nu alles te vertellen over Francesco en Riccardo, Francesco’s vader.
Luca hoorde haar geïntrigeerd aan terwijl ze steecis geanimeerder werd; ze hield zichzelf geamuseerd voor dat ze zo dwaas was geweest te vallen voor een man die duidelijk niet van plan was ooit weg te gaan bij zijn vrouw. Ze leek wel een ander mens te worden. De kleur keerde terug op haar wangen, en hoewel ze in het zwart gekleed was, maakte dat haar niet langer doods. ‘Snap je, Francesco was het deel van Riccardo dat helemaal van mij was. Hij vulde de leegte in mijn hart die Riccardo achterliet toen hij te kennen gaf dat hij mijn kind niet zou erkennen en niets meer met me te maken wilde hebben. Ik was gekwetst, maar er groeide een baby in mijn buik die alleen van mij zou zijn. Francesco hield van me. Híj zou nooit bij me weggaan.’
‘Hij is ook niet weggegaan, Cosima. Jij kunt alleen niet zien dat hij nog hier is.’
Ze keek de kamer door. ‘Is hij nu hier?’
‘Nee.’
‘Heb je met hem gesproken?’
‘Ja, maar hij gaf geen antwoord.’
Ze glimlachte aarzelend. ‘Wil je het de volgende keer dat hij verschijnt alsjeblieft nog eens proberen?’
‘Ik zal mijn best doen.’
‘Dank je wel.’ Ze bleven even in stilte zitten. Dat voelde niet verkeerd. Ze waren met elkaar verbonden door iets waar ze geen van beiden zeggenschap over hadden. ‘Vertel eens,’ zei ze uiteindelijk, ‘toen je zei dat die vlinder van Francesco was, wat bedoelde je daar toen mee?’
‘Francesco was bij de trattoria. Hij speelde met een veer en sprong van een meerpaal af. Ineens had hij die prachtige blauwe vlinder. Hij kwam naar me toe en de vlinder vloog van zijn hand naar de mijne, waar hij bleef zitten tot jij kwam en hij op je jurk neerstreek.’
Cosima stond op en liep naar haar commode. ‘De Braziliaanse blauwe morpho,’ zei ze, en ze liet hem een vlinder in een ovaal glazen doosje zien. ‘Dat was zijn lievelingsinsect. De Braziliaanse blauwe morpho is inheems in Brazilië,’ zei ze. ‘In Italië komt hij niet voor.’
Luca keerde terug naar het palazzo met iets veerkrachtigs in zijn tred. Zijn hoofd gonsde van de beelden van Francesco; hij besefte nu dat hij eigenlijk nooit andere mensen op het kind had zien reageren. Het jongetje was steeds geïsoleerd geweest, alsof hij door glas werd gescheiden van zijn moeder en de kinderen in wier midden hij speelde. Niemand anders kon de jongen zien, alleen hij. Het was duidelijk dat Francesco graag wilde dat zijn moeder wist dat hij in haar buurt was. Zou hij zich nogmaals laten zien nu ze dat wist?
Caradoc en Ma zaten op het terras met zijn ouders wijn te drinken in het afnemende avondlicht. Er vlogen kleine motjes en vliegen rond de stormlantaarns die met hun stoffige vleugels tegen het glas sloegen. Ventura had waxinelichtjes langs de rand van het terras gezet, en die twinkelden als vuurvliegjes in de schemering.
‘En,’ zei Ma vol verwachting, ‘hoe ging het?’
Luca nam plaats in een van de comfortabele tuinstoelen en stak een sigaret op. ‘Goed. Tot mijn grote verrassing.’ Hij kon de glimlach die zich over zijn gezicht verspreidde niet beteugelen.
‘Heb je die jonkvrouwe gered?’
‘Misschien,’ zei Luca, weinig mededeelzaam. Zijn vader overhandigde hem een glas wijn.
‘Nou, lieverd, hou ons niet langer in spanning,’ zei Romina.
‘Hoe ziet het huis eruit?’ vroeg Bill.
Romina sloeg haar ogen ten hemel. ‘Net als elke andere Italiaanse boerenwoning, schat. Onderbreek Luca’s verhaal nou niet. Ik ben apetrots op hem!’
‘Het huis is eenvoudig, maar leuk – en het kijkt uit op zee,’ zei Luca om zijn vader tegemoet te komen. Hij keek zijn moeder aan. ‘En ik heb die beroemde Panfilo Pallavicini van je ontmoet.’
‘Dat meen je niet!’
‘Jawel. Hij is Cosima’s oom, getrouwd met de befaamde Alba.’
‘Ah,’ merkte de professor op, ‘Valentina’s Engelse dochter.’
‘Wat is het voor man?’ Romina was nieuwsgierig.
‘Panfilo?’ Luca haalde zijn schouders op. ‘Knap, denk ik wel. Vrij lang grijs haar, een beetje ruig – zoals je zou verwachten.’
‘Wanneer komt hij?’
‘Dat heeft hij niet gezegd.’
‘Maar hij komt toch wel?’
‘Ja, moeder, hij komt.’
‘Maar hoe zat het met Cosima, Luca?’ zei Ma. ‘Hoe ben je met haar gevaren?’
‘Laten we zeggen dat ze nu met me praat.’
‘Mooi zo. Volharding en diplomatie,’ zei de professor.
Ma’s mond vertrok. ‘Dus ze loopt niet nog een keer het water in?’
‘Dat denk ik niet,’ zei Luca.
‘Pas op hoor,’ waarschuwde Caradoc. ‘Haar familie heeft een gewelddadige geschiedenis.’
‘En een ongelukkige bovendien,’ voegde Ma daaraan toe.
‘Ik maak mijn eigen geschiedenis wel, hartelijk dank,’ zei Luca, die dankbaar een slok van zijn drankje nam.
Romina luisterde niet. ‘Even terug, lieverd. Vertel eens: hoe kan het nou dat de allerberoemdste fotograaf van Italië in een simpele boerenwoning woont?’
De stoom kwam Rosa uit de oren. Toen ze de kinderen naar bed had gebracht, ging ze naar haar eigen slaapkamer en liet daar de avond nog eens de revue passeren.
Cosima en Luca waren eindelijk dan toch naar beneden gekomen. Voor een vrouw die de afgelopen drie jaar alleen maar had lopen treuren, had ze zich bepaald snel hersteld. Haar wangen bloosden, haar ogen schitterden, haar lippen waren vol en roze. Haar zwarte jurk trok geen enkele aandacht meer, in plaats van haar als een lijkwade te tekenen. Rosa zag Luca naar haar kijken met een blik zo teder als die van een minnaar. Cosima’s stem klonk even intiem alsof ze hem bedankte voor een nacht vol passie. Hij leek een goede vriend van de familie te zijn geworden, en niemand scheen zich te herinneren dat Rosa degene was die de kennismaking tot stand had gebracht.
‘Rosa?’ Eugenio deed de deur achter zich dicht. ‘Is alles goed met je?’
‘Wat denk je zelf?’ beet ze hem toe.
‘Wat is er?’
‘Cosima.’
Eugenio slaakte een zucht, al rekenend op een volgende ruzie. ‘Wat heeft die arme meid nu weer gedaan?’
‘Ze is geen arme meid. Ze is verliefd op Luca.’
‘Dan zou je blij voor haar moeten zijn.’
‘O, dus nu ben ík het kreng?’
‘Mag ze soms niet opnieuw van iemand houden?’
‘Natuurlijk wel. Alleen ging het een beetje snel, vind je ook niet? De afgelopen drie jaar heeft ze ons allemaal bespeeld alsof we violen waren. Snap je het dan niet? Ben ik soms de enige hier in huis die niet blind is? Ik beul me dag en nacht af in de trattoria, terwijl zij de administratie mag bijhouden. Dat is een luizenbaantje vergeleken bij wat ik doe. Het duurt nu al drie jaar – drie! – maar ze geniet nog steeds een bijzondere status!’
‘Ze doet heus wel meer dan de administratie bijhouden.’
‘Jij bent er niet bij om het met eigen ogen te zien, Eugenio!’ Rosa zette haar handen op haar welgevormde heupen. ‘Ze loopt maar rond met een gezicht als een oorwurm, zo van arme ik en al die fratsen, en mamma loopt als een moederkloek om haar heen te redderen. Als ze klaagt dat onze kinderen het speelgoed van Francesco uit haar kamer hebben gehaald, krijg ik de schuld. Ik zweer met mijn hand op mijn hart dat onze kinderen onschuldig zijn! Ik heb het gevoel dat ik hier in huis de buitenstaander ben. Ze is net een grote zwarte koekoek die mij het nest uit duwt! Als iemand hier zou moeten vertrekken, is zij het wel. Waarom gaat ze niet bij Beata, Toto en Paola wonen? Díé zijn haar familie.’
Eugenio ging op het bed zitten en trok geduldig zijn schoenen uit. ‘Je weet heel goed dat Alba als een moeder voor haar is.’
‘Maar zij is míjn moeder!’
‘Voor Cosima is ze ook een moeder, alleen zonder bloedband.’
‘Waarom kan ze niet overweg met haar stiefmoeder?’
‘Kon jij dan met Paola overweg?’
‘Daar is geen noodzaak toe.’
‘Die ziet zij ook niet. Hoor eens, ze is in dit huis opgegroeid. Hier voelt ze zich thuis. Hier is Francesco opgegroeid. Zie het onder ogen, Rosa: er zal niets veranderen.’
Ze begon te huilen en Eugenio wist dat hij een ruzie in gelokt werd. ‘Je houdt niet meer van me, hè?’
‘Madonna! Je weet best dat dat wel zo is.’
‘Laat het me dan eens zien!’ Ze ging schrijlings op hem zitten en trok zijn hoofd tegen haar boezem. ‘Zeg dan eens dat ik knapper ben dan Cosima. Zij is verdord en oud, en ik ben jong en sappig.’ Ze begon zijn gezicht te overladen met kussen. De vochtigheid van haar warme mond prikkelde hem.
‘Jij bent knapper dan Cosima,’ herhaalde hij gehoorzaam. ‘Je bent mooier dan welke vrouw in Incantellaria ook.’
Hij voelde haar glimlachen terwijl ze haar lippen op de zijne drukte. Haar handen begonnen zijn shirt open te knopen en lieten het van zijn schouders glijden. Ze wierp haar hoofd achterover en liet hem haar borsten kussen, met zijn tong rond haar tepels gaan, die hard en vol verwachting waren. Ze begon boven op hem te kronkelen, daagde hem met haar lichaam uit, totdat hij het niet langer uithield. Hij gooide haar op het bed, ritste zijn broek open en drong kreunend bij haar naar binnen.
Haar felrode nagels klauwden in zijn rug. Maar in haar verbeelding was het Luca’s huid waar die zich in boorden, het waren zíjn stoppels die over haar hals schraapten, zíjn lippen die haar hals kusten, zíjn handen die waarderend over haar lichaam streken. Ze raakte verhit van opwinding. Wat zou zij genieten als ze het wilde, avontuurlijke leven van haar grootmoeder Valentina zou leiden! Om zo boven de verveling van Incantellaria uit te stijgen als zij had gedaan, om de handen van rijke en gevaarlijke mannen haar lichaam te voelen liefkozen, zodat er diamanten sporen achterbleven op haar huid. Rosa kuste haar echtgenoot en liet zich door haar verbeelding meevoeren naar opwindender plaatsen.
Cosima stond naast het oude stenen fort dat ooit een uitkijkpunt was geweest voor de vijand die naderde over zee, en staarde uit over het water. Misschien lag Francesco toch niet op de zeebodem. Misschien leefde zijn geest wel voort, zoals Luca geloofde. Wat vond hij ervan dat ze zo vol wanhoop om hem rouwde? Als hij inderdaad een beroep op Luca had gedaan om hem te helpen, dan wilde hij helemaal niet dat zij zich bij hem voegde in de dood, maar wilde hij dat ze bleef leven.
Ze glimlachte bij de gedachte aan Luca, met zijn vriendelijke blauwe ogen, zijn ondeugende grijns en de tedere manier waarop hij zijn hand op de hare had gelegd om haar ervan te verzekeren dat ze niet alleen was. Ze voelde een onbekende mengeling van angst en opwinding, een voorzichtig beginnetje van een geluk dat ze al heel lang geleden was vergeten. Haar tranen waren niet de gebruikelijke tranen van wanhoop, maar het smeltwater van haar ontdooiende hart. Ze staarde naar de zwarte horizon en voelde een huivering van verwachting. Misschien dat er achter al dat donker dan toch iets was.
Beneden haar, onder de olijfboom, lag Valentina’s graf. Alba hield het goed bij, trok het onkruid uit dat zich uitzaaide in de aarde, en legde er af en toe bloemen neer uit haar tuin. Zij geloofde. Zij wist dat haar moeder daar niet echt onder de grond lag, maar zich in een wereld bevond die het verstand van normale mensen te boven ging. Zij bezat een zekerheid waar Cosima haar om benijdde. Hoe Alba ook haar best had gedaan om haar te overtuigen, Cosima had geweigerd te geloven in wat ze niet kon zien. Het geloof, zozeer een deel van haar opvoeding, had een farce geleken in het licht van de dood van haar zoon, net als fraai glazuur kon dienen om een bedorven taart te camoufleren. Maar als Luca gelijk had, zou de taart misschien toch niet zo bedorven zijn.
Toen ze weer thuiskwam, was het licht in huis uitgedaan, op de lamp in de hal na. Iedereen was naar bed gegaan, of dat dacht ze tenminste. Ze liep net naar de deur toen er een stem klonk vanaf de tafel onder de druivenranken. ‘Je bent terug.’ Het was Alba.
‘Sorry, ik wilde je niet laten schrikken.’
‘Ik dacht dat jullie al naar bed waren gegaan.’
‘Ik heb me de afgelopen drie jaar de hele tijd zorgen over je gemaakt. Elke keer als je dat pad naar de kliffen af loopt, ben ik bang dat je niet meer terugkomt. Ik moet zeker weten dat alles goed met je is voordat ik mijn hoofd op mijn kussen kan vlijen.’
‘Het spijt me dat ik het jullie allemaal zo moeilijk heb gemaakt.’
‘Ga eens even zitten.’ Met haar ellebogen op tafel boog Alba zich naar voren. ‘Wat heeft Luca tegen je gezegd?’
‘Dat hij Francesco heeft gezien. Daardoor wist hij dat ik de zee in was gegaan.’
‘Geloof je hem?’
‘Dat wil ik wel.’
‘Ik zou ook willen dat je hem geloofde. Proberen uit te leggen wat geloof is aan iemand die alleen maar in de materiële wereld gelooft, is alsof je aan een blinde probeert uit te leggen wat er op een schilderij staat. Het geloof is het enige wat je de wil om te leven kan geven. Weten dat je zoon in de geest bij je is, is de enige manier waarop je verder kunt. Je leven is een hindernisbaan. Er zijn nog andere obstakels waar je overheen moet, en sommige zullen je heel gelukkig maken. Francesco had alle hindernissen op zijn baan genomen en het werd tijd om de eindstreep over te gaan. Hij heeft nu rust en houdt je in de gaten, en hij wil dat je jouw baan aflegt.’
‘Ik heb nu een beter gevoel,’ zei ze met een glimlach.
‘Trek dan eens een leuke jurk aan. Dat zwart flatteert totaal niet.’ Alba pakte haar hand. ‘Ik zal iets nieuws voor je kopen. Geel zou je goed staan.’
‘De lievelingskleur van Francesco.’
‘Precies.’
Cosima glimlachte aarzelend. ‘Weet je nog dat we toen ik klein was die modeshow hielden?’
‘Je vader was apetrots en jij was zo door het dolle heen dat je ronddraaide als een ballerina.’
‘Je hebt toen een heleboel jurken voor me gekocht in de winkel van de dwergen.’
‘Je kon niet kiezen, je wilde ze allemaal. En je moest huilen omdat niemand er ooit eerder zo veel voor je had gekocht.’
‘We hadden niet veel geld.’
‘Maar ik wel, en het was de eerste keer dat ik eens aan een ander dacht in plaats van alleen aan mezelf. Volgens mij was jij de eerste die mij leerde hoe fijn het is om te geven.’
‘Wat is er van de dwergen geworden?’
‘Die zijn gegroeid.’
Cosima keek haar geamuseerd aan. ‘Dat meen je niet serieus.’
‘Ik ben bloedserieus. Ze zijn gegroeid. Ik geloof niet dat er nog een dwerg in die familie over is. Incantellaria is zonder hen niet meer hetzelfde. Maar ik ga wel een mooie jurk voor je zoeken in de boetiek van Gaia Rabollini.’
‘Die is heel duur.’
‘Beschouw het maar als een cadeautje voor je nieuwe leven. Het wordt tijd dat Incantellaria eens te zien krijgt hoe leuk jij eruit kunt zien.’