18

 

R omina was er zo door van de kook dat er een indringer stiekem haar tuinhuis binnenglipte dat ze uiteindelijk besloot de inbraak toch maar bij de politie aan te geven. Ze ging naar het politiebureau op het plein, een aftands gebouw met een bordes van drie treetjes dat naar deuren van stevig hout leidde. Binnen rook het muf naar verschaalde tabak en zweet. Ze liep het vertrek door naar de receptiebalie, die vol lag met kranten en tijdschriften, en wachtte tot iemand haar zou komen hek pen. Het kantoor zelf was verlaten, maar bij de ingang hingen een paar carabinieri rond, die het onder luid gelach over schoonmoeders hadden en as morsten op de grond.

Romina was er de vrouw niet naar om te blijven wachten. Ze trommelde met haar vingers op de balie en riep luidkeels: ‘Komt hier me nog iemand helpen, of moet ik eerst moord en brand schreeuwen?’

De twee carabinieri staakten hun geklets en wendden zich naar haar toe. Snel namen ze haar in zich op, en uit haar kostbare sieraden en kleding maakten ze op dat dit een dame was die gewend was haar zin te krijgen.

Eugenio mompelde tegen zijn vriend: ‘Laat mij maar.’ De andere man trok een gezicht, alsof hij wilde zeggen: ‘Jij liever dan ik’, en maakte zich uit de voeten. ‘Signora, het spijt me wel dat ik u heb laten wachten,’ zei hij in een poging zijn geloofwaardigheid te herwinnen.

Romina liet haar blik over zijn gekreukte blauwe uniform en decoratieve epauletten gaan. ‘Kennelijk is er niet veel misdaad in Incantellaria,’ luidde haar schampere commentaar.

‘Ja, godzijdank is het vandaag rustig,’ antwoordde Eugenio. ‘Wilt u plaatsnemen?’

‘Graag,’ antwoordde ze, en ze liep met hem mee naar een sleetse leren bank, waarop ze zich neerliet. Eugenio ging tegenover haar in een fauteuil zitten.

‘Wat kan ik voor u doen?’ vroeg hij.

‘Mijn naam is signora Chancellor. Ik ben eigenares van het palazzo,’ begon ze. Eugenio rechtte zijn rug. ‘Daar hoort u van op.’

‘Palazzo Montelimone.’

‘Inderdaad.’

‘Daar ben ik in geen jaren geweest,’ mompelde hij.

‘Nou, dan kunnen we u uitsluiten van ons onderzoek.’

‘Onderzoek?’

‘We hebben een indringer, inspecteur…?’

‘Inspecteur Amato,’ zei Eugenio. De regie over het gesprek dreigde hem te ontglippen. ‘Wat voor indringer?’

‘Ik denk dat het een vrouw is, omdat ze een sjaal heeft achtergelaten die naar parfum ruikt. Niet direct het soort parfum dat ik zou kiezen – en die sjaal trouwens ook niet.’

‘In het palazzo?’

‘Nee, in het tuinhuis. Hoe goed kent u het palazzo, inspecteur?’

‘Goed,’ antwoordde hij. ‘In het verleden ben ik er vele malen geweest.’

‘O ja?’

‘Het was een bouwval, maar op heldere nachten kon je lichtjes door de kamers zien bewegen.’

Romina deed haar best haar ongeduld te bedwingen. ‘Bent u bijgelovig, inspecteur?’

‘Niet echt, maar er lopen hier genoeg mensen rond die dat wel zijn.’

‘Dat weet ik. Het personeel praat over spoken. Het is tamelijk belachelijk.’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Een stad als deze vergeet nooit een bloederige geschiedenis.’

‘Hoe melodramatisch! En wat hebt u over die lichtjes ontdekt?’

‘We hebben niets ontdekt.’

‘Nou, het licht is terug en ik wil dat u zich daarover buigt.’

Hij besloot haar tegemoet te komen. Ze zag eruit als het soort vrouw dat wel eens moeilijk kon gaan doen als ze het gevoel had niet serieus te worden genomen. ‘Houdt u het tuinhuis op slot?’

‘Ja, voortdurend. Ik heb de enige sleutel. Dus ofwel iemand krijgt het slot open, ofwel er is een sleutel in omloop waar ik geen weet van heb.’

‘Hebt u overwogen het slot te vervangen?’

‘Natuurlijk, maar mijn zoon wil de indringer betrappen.’

‘Aha.’ Dus Luca de held moest nadat hij Cosima had gered ook het palazzo redden. ‘Is er schade aan uw eigendom toegebracht?’

‘Niet echt nee. Maar het idee dat er een vreemde op het bed slaapt bevalt me niks. Het is bijzonder onhygiënisch.’

‘Geen tekenen van braak?’

‘Nee.’

‘Dus uw veiligheid is niet in het geding?’

‘Nee, nog niet.’ Ze kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Maar op een plek als deze, met de geschiedenis waar u het over hebt, weet je dat nooit helemaal zeker.’

‘Denkt u dat het iemand is die in het palazzo werkt? Een huishoudster, bijvoorbeeld, of een tuinman? Iemand die wrok koestert?’

‘Ik heb aardig wat mensenkennis, inspecteur. Ik vertrouw de mensen die voor me werken. Trouwens, waarom zou iemand wrok koesteren? We hebben niets verkeerd gedaan. We hebben alleen maar een bouwval gekocht en die in zijn oude glorie hersteld. Hoe erg is dat?’

‘Mij klinkt het nog steeds in de oren als een interne kwestie.’

‘Nou, dat is het niet. Ik ken de mensen met wie ik het huis deel. Bovendien, die hebben een veel te goede smaak om zo’n sjaaltje te dragen.’

‘Ik wil wel komen kijken, als u dat wilt, maar vermoedelijk kan ik niet veel doen. We beschikken niet over de middelen om dag en nacht de deur in de gaten te houden.’

‘Dus moet ik dat maar aan mijn zoon overlaten?’

‘Te horen aan de verhalen die de ronde doen is hij daar beslist toe in staat.’

‘Toch wil ik graag dat u komt kijken. Uw aanwezigheid zou een grote geruststelling zijn.’ Inspecteur Amato straalde helemaal niets uit wat ook maar in de verste verte geruststellend kon worden genoemd.

 

Luca speelde die middag verstoppertje met zijn dochters, waarna hij hen en Sammy meenam om thee te gaan drinken bij Fiorelli. Cosima zat aan een van de ronde tafels met Alba, diep in gesprek. Toen ze hem zag, glimlachte en zwaaide ze.

‘Wat mag het zijn vandaag?’ vroeg ze aan de kinderen. ‘IJs maar weer?’ De meisjes knikten gretig.

‘Ook eentje voor Slokop,’ zei Juno, die haar rups voor Cosima’s gezicht liet dansen.

Luca wierp een blik op Alba. Zou zij de indringer kunnen zijn? Glipte zij soms het tuinhuis binnen om zich dicht bij haar overleden moeder te voelen? Net als Rosa was Alba een opvallende verschijning, met haar donkere haar, lichtgrijze ogen en haar gulle, aanstekelijke glimlach. Maar anders dan haar dochter had ze een rijpheid over zich die haar schoonheid diepgang verleende. Hij nam plaats en Cosima vroeg of Fiero de koffie wilde verzorgen terwijl zij een praatje bleef maken. Hij stak een sigaret op en dempte zijn stem, zodat ze niet afgeluisterd konden worden.

‘Kan ik je vanavond zien?’

‘Dat zou ik leuk vinden.’

‘Ik kan je onmogelijk zo zien zitten zonder je te willen aanraken.’

‘Dat zeg je zeker tegen al je vriendinnen?’ plaagde ze.

‘Vroeger wel, maar ik meende er niks van. Nu meen ik het uit de grond van mijn hart.’

Ze lachte ongelovig. ‘Je bent half Italiaans.’

‘De andere helft is degelijk en betrouwbaar Brits.’

‘Waar zullen we heen gaan?’

‘Nou, als je onze vriendschap graag geheim wilt houden, stel ik voor dat ik je om zeven uur kom ophalen; dan rijden we langs de kust en zoeken een restaurantje om een hapje te gaan eten, met daarna een mooie strandwandeling. Lijkt dat je wat?’

‘Dat klinkt goed.’

‘Of kun je moeilijk weg?’

Ze schudde haar hoofd. ‘Ze zijn er wel aan gewend dat ik uren weg ben. Ik ben graag in mijn eentje. Dat weten ze.’

Fiero kwam de koffie brengen. Luca blies rookkringen en wierp een blik op de meisjes, die onder toeziend oog van Sammy even verderop aan het spelen waren met de plaatselijke kinderen. Ze lachten en deden met hen mee alsof ze al heel lang vriendjes waren. Na een poosje begon Juno met Slokop van de meerpaal af te springen; ze gooide hem in de lucht en ving hem al springend weer op.

‘Je kinderen hebben het hier naar hun zin,’ zei Alba. ‘Hoe lang blijven ze?’

‘Tot vrijdag,’ antwoordde Luca.

‘Tegen het eind van de week hebben ze vriendschap gesloten met alle kinderen in Incantellaria,’ zei Cosima. ‘En dan willen ze niet meer weg.’

‘Waar is hun moeder?’ informeerde Alba.

‘Die is op vakantie met haar vriend.’

‘Een leuke man?’

‘Hij kan ermee door.’ Luca deed zijn best niet bitter te klinken.

‘Gaan ze trouwen, denk je?’

Ik mag het hopen. Ze verdient het om gelukkig te zijn.’

‘Dat is heel ruimhartig van je.’

Het heeft geen zin om te gaan lopen wrokken.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘We moeten om onze dochters denken. Hun geluk gaat boven het onze.’

‘Ik heb een stiefmoeder,’ zei Alba. ‘In mijn jonge jaren had ik een hekel aan haar. Ik kon niet met haar overweg; ze was mij veel te onverzoenlijk en onverschrokken. Maar uiteindelijk accepteerde ik haar. Ze was de kwaadste niet. Ze heeft me de beste raad gegeven die ik ooit van iemand heb gekregen. Daardoor ben ik hier teruggekomen, en daar heb ik nooit spijt van gehad.’

Luca dacht terug aan Fitzroy, en zijn nieuwsgierigheid werd gewekt. ‘ Was er iets wat je in Engeland had kunnen houden?’ vroeg hij behoedzaam.

‘O, zeker. Ik stond op het punt om met een fantastische man te gaan trouwen. Hij was een schat, maar voor mij helaas niet genoeg.’ Ze pakte Cosima’s hand. ‘Zie je, ik was verliefd geworden op een klein Italiaans meisje dat geen moeder had. We waren heel close met elkaar geworden. Toen ik wegging, miste ik haar zo dat ze een gat in mijn hart brandde. Een gat dat niemand anders kon vullen, omdat het een vorm had waar alleen zij in paste.’ Cosima moest lachen om het bekende verhaal. Luca begon te begrijpen waarom Rosa zo jaloers op haar nicht was. ‘Dus heb ik hem voor jou in de steek gelaten, Cosima. En ik heb nooit meer achteromgekeken.’

De ijsjes werden gebracht en de meisjes kwamen teruggerend om ze op te eten. Rosa stapte naar buiten met Alessandro, die naar de dokter was geweest omdat hij last had van zijn buik. Zijn blik klaarde op toen hij de meisjes zag, en zijn buikpijn was op wonderbaarlijke wijze ineens over bij het vooruitzicht van een schaaltje ijs. Rosa vond het maar niks dat Cosima bij Luca aan tafel zat alsof ze bij zijn gezin hoorde, maar ze herstelde zich enigszins toen Luca haar een glimlach schonk en informeerde naar haar zoontje.

‘Kinderen!’ zei ze met een schouderophalen. ‘Die hebben altijd wel wat.’

Cosima stond op. ‘Ik moest maar eens gaan. Geniet maar lekker van jullie ijs,’ zei ze tegen de kinderen. Luca keurde ze geen blik meer waardig, uit angst om Rosa te ontrieven. Hij keek haar na toen ze wegliep en bewonderde het lichte deinen van haar heupen.

Vanuit het niets dook ineens Francesco op, die achter haar aan huppelde, met een veerkracht in zijn tred die er eerder niet was geweest. Ze waren zo dicht bij elkaar dat ze elkaar bijna aanraakten, slechts gescheiden door een dunne muur van vibraties, maar Cosima was zich er niet van bewust dat het kind waar ze om rouwde vlak bij haar was. Alsof hij Luca’s gedachten las, draaide Francesco zich om, grijnsde hem toe en zwaaide toen.

Rosa fronste toen Luca moest lachen. ‘Waarom lach je?’

‘Nergens om. Ik moest gewoon even ergens aan denken.’

‘Wil je niet zeggen waaraan?’ Ze voelde zich beter nu haar nicht weg was.

‘Ik denk niet dat jij het net zo grappig vindt als ik.’

‘Probeer het eens.’

‘Een andere keer,’ zei hij, met een blik op zijn horloge. ‘We moesten maar eens opstappen. Straks is het tijd voor de meisjes om in bad te gaan.’

‘Het kan nog wel even, hoor,’ zei Sammy. ‘Het is tenslotte vakantie. Ze kunnen als je wilt best wat langer opblijven.’

‘Nee. Ik moet ook terug,’ zei hij, zonder Rosa’s teleurstelling op te merken. Hij kon alleen maar denken aan Cosima en Francesco.

 

Cosima ging naar de kerk. Ze moest even alleen zijn om na te denken, op een plek waar ze haar tegenstrijdige gedachten op een rijtje kon zetten. Het schuldgevoel ging niet weg, maar nu had ze nog iets anders om zich schuldig over te voelen: haar groeiende gevoelens voor Luca.

Ze liep het gangpad door, sloeg voor het altaar een kruisje en ging zitten. Er liepen een paar mensen rond die de glinsterende heiligenbeelden en fresco’s bekeken, genietend van de vredigheid die hier binnen heerste. Cosima knielde neer en bad voor haar zoon. Ze vroeg zich af hoe geloofwaardig het was dat Luca Francesco meende te zien. Niet dat ze dacht dat hij het verzon; ze vertrouwde erop dat hij eerlijk was. Maar ze maakte zich toch zorgen dat hij zich hem misschien had verheeld, of andermans kind voor het hare had aangezien. Ondanks de bewijzen van de veer en de vlinder, en haar eigen verlangen om daarin te geloven, vreesde ze toch dat een enorme teleurstelling haar straks weer zou terugbrengen naar hoe ze er eerder aan toe was geweest: alleen en wanhopig.

Ze mocht Luca graag. Liefde was niet een woord dat ze snel zou gebruiken. Liefde was een woord dat aan Francesco was voorbehouden. Als ze toegaf dat ze verliefd op Luca dreigde te worden, voelde dat alsof ze op de een of andere manier haar zoon liefde ontnam. Luca had haar leven in korte tijd veranderd. Het ene moment lag ze nog in de zee en wilde ze aan alles een einde maken; even later droeg ze leuke jurken en bloosde ze onder zijn meelevende blik. Het gaf haar een ongemakkelijk gevoel, alsof ze weer een spijbelend schoolmeisje was. Als ze niet om Francesco bleef rouwen, was ze een slechte moeder; ze had hem tijdens zijn leven niet goed in de gaten gehouden, en moet je zien wat er was gebeurd. Wat zou er wel niet gebeuren als ze in de dood haar blik van hem afwendde? Verdiende ze het wel om gelukkig te zijn nadat ze zo nalat ig was geweest? Zou haar schuldgevoel haar toestaan geluk te voelen?

Zo maalden haar gedachten. Als Francesco dood was, kreeg ze hem er niet mee terug door haar hele leven om hem te rouwen. Leefde hij nog in de geest, zoals Luca volhield, dan zou hij vast graag willen dat zij gelukkig was. Hij wilde kennelijk niet dat ze dood zou gaan; anders had hij Luca niet gesmeekt om haar te redden. Maar de stem van de schuld bracht daartegenin dat ze zich weer in het zwart moest hullen en haar rouw moest hervatten; daarin voelde ze zich op haar gemak, daar hoorde ze thuis.

Toen ze haar ogen opendeed, duurde het even voordat ze haar blik scherp kon stellen. Ze legde haar hand op de vloer om zich op te drukken en zag op de grond naast het knielkussen een veer liggen. Net als de veer die ze op de kaarsentafel had gevonden, was hij lang en wit. Dit kon geen toeval zijn.

Ze keek om zich heen. Er waren geen vogels in de kerk, en als iemand de veer daar had neergelegd terwijl zij zat te bidden, moest ze dat hebben gemerkt. Hij had er in elk geval niet gelegen toen ze was gaan zitten.

Op onvaste benen liep ze de kerk uit, de veer tussen haar duim en wijsvinger. Ze voelde zich licht in het hoofd van vreugde. Als dit een boodschap van Francesco was, dan moest hij daar wel mee bedoelen dat het in orde was dat ze met Luca omging. De veer betekende een zegen.

Ze ging op een van de bankjes op het plein naar de spelende kinderen zitten kijken. Wat verlangde ze ernaar haar zoon vast te houden en zijn lichaam tegen het hare te voelen. Wat hunkerde ze ernaar zijn zachte gezichtje te kussen en de vertrouwde geur van zijn huid op te snuiven. Ze voelde tranen prikken in haar ogen, maar herinnerde zich toen dat Luca haar had verzekerd dat ze nooit alleen was. Ze hield op met huilen en draaide de veer om en om. Als Luca gelijk had, was Francesco nu naast haar; misschien zat hij wel op dit bankje. Als je hier bent, lieve schat, laat jezelf dan aan me zien, zodat ik het zeker kan weten.

 

Toen Rosa en Alessandro weer thuiskwamen, wachtte Eugenio hen op op het terras.

‘Wat ben je vroeg,’ zei Rosa, terwijl Alessandro wegrende naar zijn zusjes in de tuin.

‘Ik heb vandaag heel interessant bezoek gehad van de eigenaresse van het palazzo.’

‘Wat wilde ze?’

‘Ze beweert dat er iemand in het tuinhuis heeft geslapen.’

‘Dat mens is niet wijs.’

‘Ze wil dat ik kom kijken om onderzoek te doen.’

‘Wat verwacht ze dat je zult vinden?’

‘Een vrouw.’

‘Hoezo, een vrouw?’

‘Omdat ze daarbinnen een vrouwensjaaltje hebben gevonden.’

‘Waarom zou iemand daar naar binnen gaan om er te slapen? Het is er griezelig.’

‘Ik denk dat ze alleen maar gerustgesteld wil worden.’

‘Nou, dan heeft ze daar de juiste man voor gevonden,’ zei ze trots.

‘Ik kan anders niet veel doen. Ze zegt dat haar zoon de indringer op heterdaad wil betrappen, dus ze is niet van plan er een ander slot op te zetten.’

‘Dat is het eerste wat ík zou doen.’

Eugenio keek haar even aan. ‘Als je het mij vraagt, is het daar wel een mysterieuze toestand.’

Mamma denkt dat de marchese er rondspookt.’

‘Wie weet,’ gaf Eugenio toe. ‘Ik ga er in elk geval eens een kijkje nemen. Heb je zin om mee te gaan?’

‘Nee. Ik ben vreselijk nieuwsgierig, maar het lijkt me niet erg professioneel overkomen als je je vrouw meeneemt. Vertel me naderhand maar precies wat je hebt aangetroffen.’