8

 

L uca zat in zijn eentje aan het strand uit te kijken over zee. Hij genoot van het alleen-zijn en het nieuwe gevoel van vrijheid dat Incantellaria hem bood. Alles aan die plek beviel hem, van het vogelgekwetter tot de zoete geuren van vruchtbaarheid die opstegen uit de aarde, tegelijk met de geneeskrachtige aroma’s van de wilde kruiden die tussen de lange grassen groeiden. Hij had plezier in het komen en gaan van de blauwe bootjes wanneer de vissers hun werk deden. Naast het zwembad dronk zijn huid de zonnestralen in en zijn bleke stadskleur verdween. Hij sliep meer dan hij in twintig jaar had geslapen en zijn dromen waren niet meer zo turbulent, tot hij helemaal niet meer droomde. In de schemering maakte hij wandelingen over het rotsige strand, dat bereikbaar was via een pad dat vanaf het palazzo kronkelend omlaagliep. Krekels tsjirpten in het struikgewas en het geritsel van gras verried af en toe een konijn of een slang. Het voelde goed om alleen te zijn, toegedekt door de nacht.

Hij dacht aan Freya met een hunkering naar alles wat comfortabel en vertrouwd was, en het speet hem dat hij destijds te jong en te dwaas was geweest om het vast te houden. Hij dacht aan Annabel en hun zielloze paring, en de saaie stroom van vergelijkbare betekenisloze ontmoetingen die vervaagde in een grijze mist van zinloosheid. Hij dacht aan Claire en de meisjes, en hoe hij hen in de steek had gelaten.

Op de momenten dat hij niet aan het werk was geweest, was zijn leven net een mallemolen geweest van glamourparty’s, diners in chique restaurants, slemppartijen in trendy clubs, weekendjes in Saint-Tropez, waterskiën vanaf volledig bemande jachten, skiën in de Zwitserse Alpen, en relaties aanknopen op de wankele basis van luxe en status. De mallemolen was steeds sneller gaan draaien, steeds harder en harder, totdat zijn echtscheiding hem plotseling op angstwekkende wijze had stilgezet. In de stilte die daarop volgde was hij uiteindelijk in staat een stap achteruit te doen en zijn leven onder de loep te nemen. De extravagantie en verspilling deden hem walgen. Zijn vrienden hadden zich opgedeeld in twee kampen, degenen die Claire steunden en degenen die hem steunden, maar de meesten dwarrelden gewoon weg naar het volgende feestje, als bloemblaadjes op de wind. Als hij één keer per week de kinderen uit school haalde was bet net alsof hij spitsroeden moest lopen door een menigte afkeurende moeders, en tot zijn schaamte herkende hij zichzelf in de weerspiegeling in hun ogen. Hier, in de stilte van Incantellaria, besefte hij dat hij die man niet langer wilde zijn.

Het was vroeg in de morgen toen hij weer bij zinnen kwam. Hij knipperde met zijn ogen en stond stijfjes op. Hij wierp een blik op zijn horloge. Het was vijf uur. Hij rekte zich uit en voelde het bloed naar zijn spieren stromen. Hij kwam overeind en keek naar de zonsopgang. Die was zo mooi dat het een groot verlangen in hem wakker riep. Hij kreeg ontzettend veel zin om met zijn handen in de aarde te graven, een zaadje te planten en het te zien groeien – om iets tastbaars te maken. Alleen had hij geen idee hoe dat moest of waar hij zou moeten beginnen.

Toen hij terugkeerde in het palazzo, zat zijn moeder op het terras yogaoefeningen te doen. ‘Waarom ben jij in vredesnaam zo vroeg op?’ vroeg ze, zonder uit haar lotushouding te komen. Ze was gekleed in een lang wit shirt en een witlinnen broek; ze was blootsvoets, haar felrode teennagels staken schril af tegen de serene kleur van haar kleding.

‘Dat kan ik ook aan jou vragen.’

‘Ik doe elke ochtend yoga, voordat de anderen opstaan. Daar wordt mijn hoofd helder van en mijn geest rustig. Zodat ik klaar ben voor de dag die voor me ligt.’

‘Ik dacht dat jij niet in die onzin geloofde.’

‘Het is een vorm van lichaamsbeweging die net zo goed is als iedere andere.’

‘Niet als je begint te leviteren.’

‘Ik denk niet dat ik de zwaartekracht snel zal tarten. Daar ben ik te aards voor.’

Hij lachte. ‘Ik ben aan het strand geweest.’

‘Schitterend daar, hè?’ zei ze enthousiast. ‘Incantellaria is zo betoverend. Ik wil nooit meer terug naar dat saaie grauwe Londen.’

‘Dat snap ik best. Je woont in het paradijs, moeder.’

‘En dat wordt ook nog eens gefotografeerd door de Sunday Times! Ze straalde van trots. ‘Leyton Hughes is hier een weekend geweest en was op slag verliefd. En wat denk je?’ Te zeer afgeleid om nog met haar yoga door te gaan stond ze op, gooide de mat tegen de muur en ging op de stoel naast haar zoon zitten. ‘Raad eens wie die foto’s komt maken?’

‘Ik heb geen idee. Wie dan?’

Ze haalde diep adem en sprak elke lettergreep genietend uit. ‘Panfilo Pallavicini.’ Luca’s gezicht bleef uitdrukkingsloos. ‘Lieverd, weet je niet wie hij is?’ Ze klakte afkeurend met haar tong. ‘Hij is de beroemdste interieurfotograaf van heel Italië. Niemand haalt het ook maar in de verste verte bij hem. En hij is ook nog eens verpletterend aantrekkelijk! Leyton heeft het me beloofd.’

‘Dan hoop ik maar dat je niet teleurgesteld wordt.’

‘Ik heb alle vertrouwen in Leyton. Ik had hem de mooiste slaapkamer gegeven, met uitzicht op zee. Hij aanbidt me! En zijn vrouw aanbidt Porci. Ze heeft het hele weekend met hem gespeeld en hij liep als een schoothondje achter haar aan.’

‘Wanneer gaat dat allemaal gebeuren?’

‘Het staat op de agenda voor juni, en komt dan in het septembernummer. Ze plannen zo ver vooruit dat ze in de zomer al met Kerstmis bezig zijn. Het zal wel niet meevallen om een beetje kerstgevoel te krijgen in die hitte! De journaliste komt over een paar weken. Ze blijft een weekend logeren, zodat ze de sfeer hier goed kan proeven. Misschien dat Caradoc en jij haar kunnen helpen met haar research. Hebben jullie al iets ontdekt?’

Luca haalde zijn schouders op. ‘Niets wat je niet al weet.’

‘Aan jullie heb ik ook niks. Wat hebben jullie gedaan – de hele middag zitten koffieleuten soms?’

‘Zoiets ja. De professor is aangenaam gezelschap.’

‘Zei ik het niet? Je mag dan volwassen zijn, maar soms weet je ouwe moeder het nog altijd beter! Nou ja, dan moet die journaliste zelf maar gaan graven. Daar wordt ze tenslotte voor betaald. Laat haar maar werken voor haar geld.’

‘Misschien komt ze er wel achter wie er in het tuinhuis heeft geslapen.’

‘Hou erover op! Dat was natuurlijk je vader; hij wil het alleen niet toegeven. Hij wil niet onder ogen zien dat hij oud aan het worden is en af en toe behoefte heeft aan een dutje.’ Ze lachte. ‘Ik betrap hem nog wel een keer, en dan geneert hij zich natuurlijk dood dat hij erover heeft gelogen.’

‘Misschien was het het spook wel!’ plaagde hij.

‘Begin jij nou niet ook nog eens! Dizzy zegt dat ze midden in de nacht een man door de tuin heeft zien lopen, en Ventura, die malle meid, klaagt er de hele tijd over dat het in het palazzo zou spoken.’

‘Maar jij gelooft niet in geesten?’

‘Natuurlijk niet. Daar heb ik geen trek in. Je grootmoeder…’ Ze aarzelde even. ‘Ach, laten we het over haar maar niet hebben. Als er iémand zou terugkomen als spook, zou het mijn moeder zijn, maar ik heb sinds ze is overleden geen kik gehoord. En neem maar van mij aan dat als zij een kik zou geven, je het aan de andere kant van Italië zou kunnen horen. In spoken geloven is iets voor simpele zielen die niets beters te doen hebben.’ Haar gezicht verhardde zich en Luca voelde zijn maag samenkrimpen toen hij eraan terugdacht hoe bruut ze de angsten uit zijn kindertijd van de hand had gewezen.

Hij stond op. ‘Waar ga je heen?’ wilde ze weten. Ze had gehoopt een vroege kop koffie met hem te kunnen drinken.

‘Naar bed,’ antwoordde hij geeuwend.

‘Wil je zeggen dat je nog niet hebt geslapen? Wat heb je daar op het strand dan in vredesnaam uitgespookt?’

‘Gemediteerd.’

Romina lachte ongelovig. ‘Houden bankiers zich daar in hun vrije tijd dan mee bezig?’

‘Ik ben geen bankier meer.’

Ze schudde haar hoofd en ging haar yogamat weer halen. ‘Je kunt een man wel uit de bank halen, maar de bank niet uit de man!’

Er klonk een snuffelend geluid toen Porci het terras op kwam. Romina werd afgeleid en Luca glipte weg en liet haar achter met haar dierbare varkentje op haar schoot. Hij trok zich terug in zijn slaapkamer en klom in bed. Zodra zijn hoofd het kussen raakte, viel hij in slaap.

 

Toen hij wakker werd, was het middag. Ma’s schrille stem klonk op van het terras, samen met Dizzy’s hoge gegiechel, met af en toe een verstandige opmerking van de professor ertussendoor. Hij bleef een poosje liggen genieten van het warme briesje dat door de openstaande luiken naar binnen kwam. Het was fijn dat hij niet voor dag en dauw op hoefde te staan om naar zijn werk te gaan. De uitlaatgassen, de ronkende motoren en toeterende claxons – de wilde hartslag van de City – miste hij helemaal niet. Hij voelde zich jaren jonger. In de rust van zijn nieuwe leven begon hij delen van zichzelf terug te vinden waarvan hij was vergeten dat ze bestonden.

Hij dacht aan Cosima, en haalde zich voor de geest hoe ze de trattoria was binnengestormd, met een kwaad, behuild gezicht. Hij voelde zich tot haar drama aangetrokken door de dwingende magnetische kracht van haar rouw en haar overduidelijke woede. Ze was te jong om altijd maar zwart te dragen en veel te aantrekkelijk om de mannen om haar heen niet op te merken. Haar afwijzing toen hij had geprobeerd een praatje met haar aan te knopen had hem een sterk verlangen ingegeven. Hij was er niet aan gewend om nee te moeten horen.

Hij stond op, nam een douche en zocht vervolgens zijn moeder op.

‘Mag ik je auto lenen? Ik wil in de stad koffie gaan drinken.’

‘Daar hoef je de stad niet voor in, schat. Ik zal zelf wel koffie voor je zetten.’ Romina kon zich niet voorstellen waarom iemand het palazzo zou willen verlaten.

‘Ik vind het prettig daar aan zee.’

Ze schonk hem een veelbetekenende blik. ‘Mooie meisjes zeker,’ zei ze met een knipoog naar Ventura. ‘Mannen zijn ook allemaal hetzelfde! Ga dan maar. Dan kun je meteen tanken.’

Ze keek hem na en haar hart zwol van trots. Hij was zo lang en knap, met zijn brede schouders en rechte rug. Wat hij nodig had was een leuk Italiaans meisje om van hem te houden en voor hem te zorgen. Claire was een hebberig kreng geworden dat verwachtte dat ze alles aangereikt kreeg. Ze was zelfzuchtig en ondankbaar.

‘Nou, Ventura,’ zei ze, terwijl ze de gedachte aan Claire van zich afzette, ‘je moest maar eens over je angst om naar boven te gaan heen zien te komen. Spoken bestaan niet; dat is allemaal verbeelding. Hou je angst in bedwang, of zoek een andere baan. Ik wil niet dat je de dienstmeisjes bang maakt en ik kan zelf niet met al die bagage gaan lopen sjouwen. Zie jezelf in de hand te krijgen, of je kunt vertrekken.’

Verbaasd keek Ventura haar aan. ‘Maar ik weet heel zeker dat er daar boven iemand is.’

‘Het huis is vol gasten. Het is niet zo raar dat je voetstappen hoort.’

‘Ze zeggen dat het hier spookt.’

‘Wie zegt dat?’

‘Iedereen.’

‘Roddelpraatjes! Er heeft hier in geen jaren iemand gewoond. Echt, Ventura, je moet geen geloof hechten aan al die onzinnige praat van boeren die niets beters te doen hebben dan geruchten verspreiden.’ Ventura wilde iets zeggen, maar met een handgebaar legde Romina haar het zwijgen op. ‘Genoeg. Kom, ga nou de kamers maar in orde maken. Ik wil geen woord meer over spoken horen.’ Als kind hoorde ik niet anders, en ik ben niet van plan er nu nog naar te luisteren.

 

Luca parkeerde de auto op de piazza. Het was druk op het pleintje. Het caffé waar hij Maria had ontmoet was vol klanten die aan tafeltjes onder groene parasols zaten. Obers in zwart-wit namen de bestellingen op en schonken wijn in grote glazen. Een paar toeristen op leeftijd kwamen het hotel uit, en kinderen speelden op het gras terwijl hun moeders en grootmoeders op bankjes zaten te babbelen. Er hing een feestelijke sfeer in de stad en Luca vroeg zich af wat er gaande was.

De smalle straat naar de kade werd geblokkeerd door auto’s en scooters, waarvan de bestuurders verwoed op hun claxons drukten naar de auto vooraan die op de helling stil was blijven staan. Aan zee renden kinderen rond; ze keken naar de boten en maakten een praatje met degenen die er onderhoud aan pleegden. De restaurants liepen vol, vooral op de terrassen, omdat iedereen buiten wilde zitten. Hij zag een grote boot aankomen, afgeladen met toeristen, en besloot aan een tafeltje bij de trattoria te gaan zitten voordat die allemaal bezet waren.

Rosa nam toen Luca aankwam net een bestelling op. Ze riep naar Toto met een stem die trilde van opwinding. ‘Breng Luca eens naar een mooi tafeltje. Hij is een heel speciale gast.’ Flirterig knipoogde ze naar hem. Luca glimlachte; Rosa’s uitbundigheid werkte aanstekelijk. Toto bracht hem naar een tafeltje aan de rand van het terras, naast een grote stenen pot met geraniums.

‘Hiervandaan kun je de wereld aan je voorbij zien trekken,’ zei Toto.

‘Wat is er vandaag aan de hand?’ vroeg Luca. ‘Is het feest of zo?’

Toto haalde zijn schouders op. ‘Niets bijzonders voor een zaterdag.’

‘Natuurlijk, het is weekend. Ik kom van een andere planeet!’ Hij ging zitten, geamuseerd dat hij de tijd helemaal uit het oog verloren had. Nu hij niets te doen had, waren alle dagen hetzelfde.

‘Kom je hier niet vandaan?’ vroeg Toto. Het Italiaanse accent van de jongere man klonk hem niet bekend in de oren. ‘Ik kom uit Londen,’ antwoordde Luca. ‘Maar je spreekt zo goed Italiaans.’

‘Mijn moeder is Italiaanse. Ze woont op de heuvel in het palazzo.’

‘Palazzo Montelimone.’ Toto liet een laag gefluit horen. ‘Dat is me nogal wat.’ Toto werd erdoor overvallen. Hij zocht naar iets om te zeggen, maar wist alleen uit te brengen: ‘Wat mag het zijn?’

In een flits van rood verscheen Rosa. ‘Ik neem de bestelling wel op,’zei ze, waarna ze hem met een zacht stootje van haar heupen wegbonjourde. Toto trok zich terug om een groep te helpen die zojuist van de boot uit Sorrento kwam. ‘En, wat wil je hebben? Ik kan de rode poon aanraden, die is vandaag vers.’

‘Ik had geen lunch in gedachten. Alleen koffie, graag,’ antwoordde hij.

‘Je kunt hier niet komen zonder iets te eten! Zo’n lange man als jij. Trouwens, Fiorelli staat bekend om zijn keuken. Mijn overgrootmoeder heeft haar recepten aan mijn moeder doorgegeven, en ik heb ze weer van haar. We bewaken ze heel streng. Zal ik iets voor je uitkiezen? Kom op, doe eens gek!’

Luca gaf zich gewonnen. Hij had toch niets anders te doen. ‘Goed dan,’ zei hij, terwijl hij haar de menukaart overhandigde. ‘Kies jij maar iets uit. Dan neem ik ook wat wijn. Een glas Greco di Tufo, koud graag.’

‘Komt eraan,’ antwoordde ze, en ze liet haar blik nog een poosje op hem rusten.

Luca liet zich achteroverzakken in zijn stoel. Hij vond het leuk om mensen te kijken. Daar had hij voorheen nooit tijd voor gehad. Nu had hij aandacht voor iedereen die om hem heen zat; hij zag niet alleen wat voor kleren ze droegen, maar ook wat voor gebaartjes ze naar elkaar maakten. Hij probeerde relaties, dynamiek en stemming uit te vorsen. Rosa kwam zijn wijn brengen. Hij nam een slokje.

‘Lekker?’ vroeg ze.

‘Prima,’ zei hij, terwijl hij zijn zonnebril afzette. Zijn blauwe ogen hadden de kleur van de vissersbootjes op het strand. ‘Zit je nog steeds in de problemen?’ vroeg hij, hengelend naar nieuws over haar mysterieuze nicht.

‘Met Cosima zit ik altijd in de problemen.’

‘Hoe lang is ze al in de rouw?’

‘Te lang. Drie jaar. Het zal tijd worden dat ze eens een leuke jurk aantrekt en op zoek gaat naar een man.’ Ze snoof even. ‘Weet je, ze kan er best aardig uitzien als ze een beetje haar best doet.’

Luca werd geamuseerd doordat ze haar boosheid even niet onder stoelen of banken stak. ‘Wat doet ze?’

‘Heel weinig, omdat mijn moeder met haar te doen heeft. Ze wordt geacht de administratie bij te houden. Ze werkte hier vroeger uiteraard fulltime, maar nu is ze een sta-in-de-weg geworden. Het is hier een mooie plek; een zwarte weduwe die alleen maar ellende uitstraalt kunnen we hier niet gebruiken.’

‘Ze heeft haar man toch niet opgegeten, of wel?’

Rosa lachte. ‘Soms zou ik de mijne wel willen opeten,’ mompelde ze, en Luca vroeg zich af hoe vaak ze was vreemdgegaan. Deze flirterige dans kwam heel geoefend over.

Rosa liep weg om andere klanten te gaan bedienen. Ze paradeerde door het restaurant met naar achteren gestoken billen en ingetrokken buik; haar manier van lopen was traag en sexy, omdat ze zich ervan bewust was dat Luca misschien naar haar keek. Maar Luca had zijn aandacht verlegd naar de kade, waar Cosima’s zoontje van een meerpaal sprong. Hij ging rechtop zitten: als het kind daar was, zou zijn moeder er vast zo aankomen.

En ja hoor: Cosima stapte het terras op met een bos fraaie witte en gele bloemen. Ze liep zonder naar hem te kijken langs hem, met een geur van citroenen achter zich aan. Hij keek toe hoe ze behendig tussen de tafeltjes door laveerde en voelde zijn verlangen groeien. Ze was niet zo openlijk sexy als Rosa, of een even dramatische schoonheid als zij, maar ze had iets wat hem prikkelde. Hij was er niet aan gewend dat vrouwen zich op afstand hielden. Hij wist zeker dat er onder het ijs een vuurtje brandde; dat had hij hier op ditzelfde terras immers met eigen ogen gezien. Hij nam nog een slok wijn en keek haar na toen ze naar binnen verdween. Ze stelde hem voor een enorme uitdaging.

Rosa kwam hem een bord met rode poon brengen, met een garnituur van geroosterde groenten en aardappelen. Ze wilde per se blijven wachten tot hij een hap genomen had. ‘Heel lekker,’ zei hij naar waarheid.

‘De vis is helemaal in olie bereid, met kruiden en specerijen.’

‘Nou, hij smaakt voortreffelijk!’

‘Dat doet me deugd. Kan ik je nog iets anders brengen?’

‘Je nicht lijkt vandaag in een beter humeur.’

‘Ze heeft zo haar ups en downs. Ze is tenminste gekomen om te helpen. Nou, ze kan meteen aan de afwas!’

‘Bedient ze geen klanten? Jij hebt het heel druk.’

‘Nee, die jaagt ze alleen maar weg. Een glimlach is belangrijk, en Cosima glimlacht niet vaak.’

‘Laat niemand haar dan glimlachen?’

‘Ik glimlach genoeg voor ons alle twee,’ zei Rosa, waarmee ze het gesprek weer op zichzelf bracht. Het viel hem op dat ze haar lippenstift had ververst. Die was even rood als haar jurk.

‘Jij hebt een mooie glimlach.’

‘Dank je wel, signor,’ antwoordde ze. ‘Als je nog iets nodig hebt, geef je maar een gil.’

Luca sloeg Cosima’s zoontje gade en dacht aan zijn eigen dochters. Er ging een steek van schuldgevoel door hem heen. Hij was bepaald geen aandachtige vader. O, ze kregen de beste opleiding die er voor geld te koop was, ze woonden in prachtige huizen en vierden vakantie in de meest exclusieve resorts. Hij verwende ze met cadeautjes en extraatjes wanneer ze om het weekend bij hem kwamen. Maar nu besefte hij dat hij daar alleen maar hun vergeving voor al zijn tekortkomingen mee probeerde te kopen. Hij besloot het met hen goed te maken.

Het jongetje stond nu op de meerpaal en gooide een witte veer de lucht in. Vervolgens sprong hij van de paal af om die op te vangen voordat hij de grond raakte. Het was een eenzaam spelletje. Andere kinderen speelden vlak in zijn buurt, maar hij leek geen zin te hebben met hen mee te doen. Uiteindelijk hield hij ermee op en slenterde naar de trattoria. Luca keek of zijn moeder het restaurant al uit kwam, maar aangezien dat niet zo was, wendde hij zich weer naar het kind. De jongen stond een eindje van hem af te kijken naar een grote blauwe vlinder die op zijn hand zat en zich met geopende vleugels koesterde in de zon. Hij keek op en zag Luca. Verrast verstrakte hij en hij hield zijn adem in, terwijl hij hem met grote bruine ogen aanstaarde.

Luca zwaaide even. Aarzelend kwam het kind naderbij. ‘Hallo,’ zei Luca zachtjes, om hem niet bang te maken. ‘Dat is een heel mooie vlinder.’ Het kind bleef op een meter of wat afstand staan, met een frons op zijn jonge voorhoofd. Toen blies hij tegen de vlinder aan, die de lucht in fladderde, even een rondje draaide om de geraniums en neerstreek op Luca’s hand. Luca was stomverbaasd. ‘Die zou je aan je moeder moeten geven,’ zei hij, maar het jongetje was alweer teruggerend naar de meerpaal. Luca bleef in zijn eentje naar de bijzondere vlinder zitten kijken, die op de tafel neerstreek, met vleugels die ais olie alle kleuren van de regenboog weerspiegelden.

Hij at zijn lunch op en dronk nog een glas Greco di Tufo, waarna hij aan het tafeltje een espresso gebruikte. De vlinder fladderde naar de geraniums en het kind kreeg genoeg van zijn spelletje en voegde zich bij de andere kinderen; als een stel boefjes scharrelden ze om de boten heen. Ten langen leste kwam Cosima naar buiten en bleef staan praten met Toto. De oudere man keek haar vol tederheid aan en daaruit maakte Luca op dat ze vader en dochter waren. Toen zei hij iets waar ze om moest glimlachen. Bij die aanblik maakte zijn hart een sprongetje. Er lag een zachte schoonheid in haar glimlach.

Zodra ze zich omdraaide en op hem af kwam, fladderde de vlinder vanuit de geraniums in haar richting. Ze hield abrupt haar pas in en bleef even naar het grillige gefladder staan kijken. Ze glimlachte nog steeds en Luca vatte daardoor moed om haar nogmaals aan te spreken.

‘Dat is wel een heel vriendelijke vlinder.’ Ze wendde haar donkere ogen naar hem toe terwijl de vlinder neerstreek op haar schouder, een schril contrast met het zwart van haar jurk. ‘Hij schijnt je wel te mogen.’

‘Dat geloof ik ook; antwoordde ze. ‘Ik ga hem dragen als broche.’ Ze maakte aanstalten om door te lopen.

‘Je zoon kan erg goed overweg met insecten.’

Haar schouders verstrakten en ze draaide zich om om hem met verbijsterd ongeloof aan te kijken.’Wát zei je?’

‘Je zoon heeft hem naar me toe gebracht. Hij is van hem,’ legde Luca uit.

Ze kneep haar ogen samen en schudde haar hoofd, alsof zijn woorden haar pijn hadden gedaan. Bij haar reactie sloeg Luca’s hart een slag over en verwoed probeerde hij te bedenken met welke woorden hij haar precies had beledigd. Hij wilde nog iets zeggen, maar ze legde hem met een snuif en een binnensmonds gemompeld ‘Buitenlanders!’ het zwijgen op. Vervolgens draaide ze zich om en beende zonder nog achterom te kijken weg. Haar zoontje maakte zich los van de andere kinderen en haastte zich achter haar aan. De vlinder bleef op haar schouder zitten.

Luca dronk zijn koffie op; met zijn goede humeur was het meteen afgelopen. Hij stak zijn hand op naar Toto voor de rekening, maar Rosa was degene die die kwam brengen. ‘Ik geloof dat ik je nicht heb beledigd,’ zei hij, haar een paar bankbiljetten overhandigend. ‘Hou het wisselgeld maar.’

Rosa wapperde afwijzend met haar hand. ‘Die is snel op haar teentjes getrapt. Zoek er maar niets achter.’

‘Ik wilde haar niet van streek maken.’

‘Je went er wel aan. Ik maak haar zo vaak van streek. Welkom bij de club, die is heel groot.’

‘Zeg maar tegen haar…’ begon hij, maar toen deed hij er het zwijgen toe. Het had geen zin. Voor haar was hij niet meer dan een tactloze buitenlander. Misschien had hij niet over haar zoon moeten beginnen. Hij hoopte maar dat hij het kind niet in de problemen had gebracht.

‘Doe maar geen moeite om je te excuseren,” zei Rosa niet een grijns. ‘Als je haar hebt beledigd, vergeeft ze je nóóit.’