– 6 –
Als ze zag hoe gelukkig Heather en Edmund waren, vroeg ze zich af hoe ze ooit had overwogen het hem te vertellen. Er was ook nog iets anders: ze kon er nooit absoluut en voor de volle honderd procent zeker van zijn dat Heather schuldig was aan Guy’s dood. Niemand kon er zeker van zijn dat Guy door Heather was gedood. Zij niet en haar moeder ook niet. Natuurlijk waren er sterke aanwijzingen. Heather die de trap af kwam met die uitdrukking op haar gezicht, de voorkant van haar jurk helemaal nat; Heather die het nooit echt ontkende; Heather die meteen akkoord ging met hun idee om te zeggen dat ze niet in huis was geweest maar buiten, samen met hen. Als het ooit tot een proces was gekomen, had een slimme officier van justitie dat verhaal de grond in kunnen boren.
Maar als Heather het niet had gedaan, wie dan wel? Beatrix was met de theorie van de mysterieuze indringer gekomen. Hoewel de voordeur en de achterdeur op slot waren geweest en er geen sporen van braak waren. De deur naar het balkon had opengestaan, had Beatrix gezegd. Tenminste, dat had ze gezegd totdat Ismay opmerkte dat de mysterieuze indringer pas door die deur in de badkamer kon zijn gekomen als hij eerst het afgesloten zijhek naar de tuin had geforceerd of door tuinen van buren was gegaan en over een muur van bijna twee meter hoog was geklommen. En dan had hij ook nog tegen de achtermuur van het huis omhoog moeten klimmen, een muur zonder regenpijpen of klimop, om zich vervolgens aan het balkon te hijsen. En dat alles zou hij dan hebben gedaan zonder dat iemand hem zag? Op een mooie zomerdag, toen de mensen in hun tuin waren?
Maar dat was Beatrix’ theorie, want ze wilde zo graag dat het waar was. Trouwens, wie anders dan Heather zou Guy willen doden en waarom? Er was niets uit het huis gestolen. Er was niets verstoord. Misschien had Guy zichzelf verdronken. Het is uiterst moeilijk, had Ismay ontdekt, om jezelf in een bad of ergens anders te verdrinken. Ook had haar moeder gezegd dat het Heather aan de fysieke kracht zou hebben ontbroken om het te doen. Ze was nog geen veertien. Maar Heather was zo groot en sterk als een volwassen vrouw. Ismay deed haar ogen even dicht en zag haar zus weer de trap af komen, haar ogen starend, haar roze jurk nat, waterdruppels op haar schoenen.
Hoe zwak hij ook was, hij had zich verzet. Hij moest in het water hebben gesparteld, want de badkamer was nat. Niet zo nat als wanneer er water door het plafond was gekomen of er een overstroming was geweest, maar nat genoeg. De voorkant van Heathers jurk was nat, maar ze was niet doorweekt. Kon ze in die badkamer zijn geweest en een tegenspartelende man hebben verdronken zonder doorweekt te raken? Wist ze nu, na twaalf jaar, nog maar hoe nat Heathers jurk precies was geweest, hoe nat haar schoenen waren. Maar dat wist ze niet meer. Ze kon zich ook niet herinneren of Heather een angstige of geschokte indruk had gemaakt, maar ze had het idee dat Heather rustig was geweest en met een kalme stem had gesproken.
De twee dingen die ze kon doen, stonden als zuilen naast elkaar in haar gedachten. Op de ene zuil stonden in graffiti de woorden vertel het hem geschreven, en op de andere stond vertel het hem nooit . Ze vroeg zich af hoe ze ooit een besluit zou kunnen nemen. Misschien was er een compromis, een tussenoplossing. Ze wist dat ze nooit in staat zou zijn Edmund om een gesprek onder vier ogen te vragen, tegenover hem te gaan zitten en hem alles te vertellen. Daar hoefde ze niet eens over na te denken. Dat kon ze niet. Op het laatste moment, als ze elkaar in een café of cafetaria of de lounge van een hotel zouden ontmoeten, zou ze glimlachen en zijn wang kussen – ze waren met die kussen van broer en zus begonnen – en over een heel ander onderwerp beginnen, bijvoorbeeld waar het huwelijk zou plaatsvinden en hoe ze een of andere verrassing voor Heather konden organiseren. Ze zou het hem nooit vertellen. Dus wat zou de tussenoplossing kunnen zijn? Het hem schrijven? Dan stelde ze zich voor dat ze hem later onder ogen zou komen, nadat hij die brief had gelezen. Dat was even onmogelijk als die persoonlijke ontmoeting.
Misschien blijf ik hier nog jaren over tobben, misschien wel de rest van mijn leven, dacht ze. Hoe kon ze dat voorkomen zonder het hem persoonlijk te vertellen of de passieve weg te volgen en niets te zeggen? Er moest iets zijn wat ze kon doen. Ze kreeg een idee. Ze kon op band opnemen wat ze te zeggen had, dacht ze, en die band dan niet aan hem geven maar zelf houden. Op die manier kon ze haar hart luchten, het hardop uitspreken, en dan het bandje bewaren tot... wanneer? Er was altijd de mogelijkheid – de bijzonder onwaarschijnlijke maar aanwezige mogelijkheid – dat Heather het hem zelf zou vertellen. Of ze zouden uit elkaar kunnen gaan. Ze kenden elkaar nog niet zo lang. Maar ondanks Andrews nogal harteloze prognose dat ze snel zouden trouwen en daar langzaam spijt van zouden krijgen, zag Ismay hen als een van die zeldzame monogame stellen die nooit zelfs maar zouden overwegen uit elkaar te gaan. Ze waren net als die dieren waarover ze had gelezen, dieren waarbij hun partner is ingeprent. Als de partner sterft, is de ander eeuwig ontroostbaar.
Die bandopname leek haar enige keus. Het was niet ideaal, en misschien was het laf, misschien zou dat bandje nooit zijn weg vinden naar degene voor wie het bestemd was, maar evengoed leek het haar de enige oplossing. Ze kon dat bandje maken en wachten. Ze gaf toe dat ze het probleem dan omzeilde, dat ze haar verantwoordelijkheid uit de weg ging. Natuurlijk was het vooral therapeutisch voor haarzelf. Misschien was dat alles. Het zou allemaal op het bandje staan en ze hoefde er niet meer over te tobben. Psychotherapeuten raadden hun cliënten soms aan om onaangename gedachten, verwachtingen of angsten vast te pakken en in een doosje in hun geest te stoppen. Je kon degene met wie je op je werk niet kon opschieten in een doosje stoppen. Je kon een probleem op die manier wegstoppen, of een oud maar hardnekkig verdriet. Dat bandje zou haar doosje zijn en ze kon het wegstoppen.
Toen Ismay veertien was – om precies te zijn op haar veertiende verjaardag – had Guy haar een cassetterecorder gegeven. Ze had van iedereen opnames gemaakt, van Beatrix, Heather en Pamela en ook van Guy zelf. Michael Fenster beschouwde zichzelf als de eerste tenor in het plaatselijke amateuroperagezelschap en had een aria gezongen. Beatrix had voor poëzie gekozen en een lang gedicht van Tennyson voorgedragen. Na een tijdje had Ismay er genoeg van gekregen. Bijna het laatste wat ze had opgenomen, was een lange verontschuldiging voor haar moeder, omdat ze grof tegen haar was geweest. Ze wist nu niet meer wat ze precies had gezegd, maar ze had er haar excuses voor aangeboden. Ze had het op een bandje gezegd, omdat ze het prettiger vond om dat aan Beatrix te geven dan om het persoonlijk tegen haar te zeggen. Cassetterecorders moesten inmiddels bijna verouderd zijn. Alleen journalisten gebruikten ze nog. Ze had die van haar in geen jaren gebruikt en wist niet waar hij was, maar hij moest ergens in het huis zijn.
Ze liep door de etage, op zoek naar de cassetterecorder. De kans dat hij boven was, was groter, want indertijd hadden zij en Heather daar hun kamers gehad. Hij zou wel in een van die kamers in een kast liggen. Ze bleef voor het raam van haar eigen slaapkamer staan, keek naar de straat beneden en zag Pamela naar buiten komen. Beatrix zou met haar oor tegen de radio zitten en kauwgum kauwen of chocolade eten. Ze zou het niet merken als Ismay naar boven kwam en op zoek ging naar de cassetterecorder. Misschien zou ze haar niet eens zien, en in elk geval zou ze niet nieuwsgierig zijn naar wat ze deed. Ismay hield er niet van haar sleutel te gebruiken om daar naar binnen te gaan, maar ze zou het maar één keer doen. Al belde ze een eeuwigheid aan, Beatrix zou nooit opendoen. Beatrix zou het niet eens merken als iemand de deur intrapte.
Ismay keek eerst in de kamers die van haar en Heather waren geweest. Die waren nu van Beatrix en Pamela. Ze waren geschilderd maar verder niet veranderd. Ismay keek in de inbouwkasten die vol met kleren van oudere vrouwen hingen, zoals ze ooit hadden vol gehangen met die van haar en Heather. De cassetterecorder was nergens te bekennen. Ze probeerde de keuken, al was dat een onwaarschijnlijke plaats. Zodra ze voet in de huiskamer zette, wist ze waar de cassetterecorder zou zijn. Bij de verbouwing waren er kasten met planken ingebouwd in de muren rond het gedeelte waar de badkamer was geweest. Ze hoefde maar een van die deuren open te maken en ze zou hem hebben.
Hoewel Beatrix haar altijd negeerde, vond ze het nooit prettig om bij haar moeder te zijn en te doen alsof die er niet was. Misschien was ze bang dat als ze dat één keer deed ze het altijd zou doen en Beatrix zou verdwijnen, nog erger zou worden dan ze nu al was, een schim, een geest die wartaal mompelde. Daarom ging ze naar haar toe, kuste haar wang en deed iets ongewoons met haar. Ze pakte haar moeders hand en hield hem even vast. Die hand in de hare leek haar het slapste wat ze ooit had vast gehad, koel maar niet koud, volkomen ontspannen en onbeweeglijk, en plotseling trok hij zich verrassend samen en verdween hij met een ruk uit haar hand.
De cassetterecorder stond op de plaats waar ze hem verwachtte, in die nieuwe kast, in de doos waarin hij uit de winkel was gekomen. Ze zei: ‘Dag, mam. Tot later,’ en ging met de doos naar beneden.
In de badkamer was een douchehokje waarin Guy en Beatrix dagelijks douchten, maar toen hij langzaam van zijn ziekte herstelde en niet meer met een washandje gewassen hoefde te worden, ging Guy ’s middags in bad. Dat was ontspannend. Hij was er nog niet aan toe om rechtop te staan en warm water over zich heen te laten komen. Het bad stond niet vrij, maar tegen de muur aan je rechterkant als je met je gezicht naar het balkon stond. Het uiteinde aan de kant van de deuren stond ook tegen de muur, maar het andere uiteinde stond vrij. Tussen het bad en de binnenmuur stond soms de wasmand en soms, als Beatrix de boel anders inrichtte, een stoel of een ficus in een aardewerken pot. De kranen bevonden zich in het midden van de zijkant van het bad. In de tijd dat Guy van zijn ziekte herstelde, stond de stoel in de ruimte tussen het bad en de deur. Over de rugleuning kon een handdoek hangen en daar kon Guy dan gemakkelijk bij als hij uit het water kwam.
Ismay en Heather kwamen nooit in die badkamer. Dat was niet nodig, want ze hadden er samen een, tussen hun slaapkamers in. Ismay was voor het laatst in Beatrix’ badkamer geweest toen haar vader was gestorven en haar moeder zich zo ellendig en wanhopig had gevoeld dat Ismay een paar nachten bij haar in bed was gekropen, opdat ze niet alleen was. Voor zover ze wist, was Heather nooit in die badkamer geweest. Natuurlijk wist ze dat Guy de gewoonte had ’s middags om een uur of vier een bad te nemen. Toen hij weer iets was opgeknapt was hij na afloop weer naar beneden gekomen, op sandalen en in een badstoffen ochtendjas. Een van die keren dat hij de trap af was gekomen, had hij Ismay voor het eerst gekust sinds het virus hem had getroffen.
Ze stond beneden aan de trap op hem te wachten. Eerst keek ze op de klok. Hij kwam altijd tussen halfvijf en twintig voor vijf naar beneden. Om ongeveer twintig over vier was ze in haar slaapkamer en hoorde ze dat het water door de afvoer begon weg te lopen. Ze wachtte nog even, ging toen heel zachtjes naar beneden en glipte het kamertje in dat Guy en haar moeder hun studeerkamer noemden. Beatrix was in de tuin. Ze was in die tijd gek op tuinieren geweest.
Heather was dichtbij, al wist Ismay dat toen niet. Ze had bij een deur staan wachten, de deur van de huiskamer. Want had ze al eerder gezien wat er nu ging gebeuren, of iets dergelijks? Misschien. Ismay hoorde de badkamerdeur open- en dichtgaan, Guy op zijn blote voeten naar zijn slaapkamer lopen en daar op sandalen weer uitkomen. Ze liep nonchalant de studeerkamer uit. Op een wandtafeltje tegen de muur tussen de deuren van huiskamer en studeerkamer stond een vaas bloemen. Een roze chrysant was uit het boeket op het glanzende oppervlak van de tafel gevallen. Sinds die dag had Ismay altijd een hekel aan chrysanten gehad.
Ze was bezig de bloem terug te zetten toen Guy de trap af kwam. Ze draaide zich naar hem om en hield hem voor haar gezicht.
‘Weet je hoe lief je eruitziet?’ zei hij met een stem die ze nooit eerder had gehoord, een stem die niet meer intens was, maar licht en mild en met iets wat ze niet kon omschrijven.
‘O ja?’ zei ze, kind als ze was.
Hij nam de bloem van haar over, hief met zijn andere hand haar gezicht naar zich op en kuste haar. Maar de kus was anders, licht en op de een of andere manier ook afstandelijk, net naast haar mond. Achter hen ademde Heather hoorbaar in. Heather stond niet in de hal, maar achter de huiskamerdeur, die op een kier stond. Guy moest hebben geweten dat ze daar stond. Dat verklaarde waarom de kus zo anders en zo teleurstellend was. Ismay maakte zich van hem los zodra ze wist dat Heather het had gezien en later begreep ze hoe Heather die beweging had geïnterpreteerd: dat zij afkerig was, dat ze zich tegen Guy verzette, misschien bang voor hem was.
Guy glimlachte, sloeg stiefvaderlijk zijn armen even om haar heen en gaf de bloem terug. ‘Draag hem in je haar,’ zei hij, ‘of achter een van je oren.’
Maar dat had ze niet gedaan. Ze wilde het Heather uitleggen, maar wist niet waar ze moest beginnen. Heather zou het niet begrijpen. Ze begreep zelf ook niet wat er gebeurde. En nu er twaalf jaren waren verstreken, wist ze dat dat een van de redenen was waarom kindermisbruik verkeerd was. Omdat kinderen het niet begrepen.
Maar met niets van dat alles zou Heather zich kunnen verontschuldigen. Als Guy door Heather was gedood – en zo moest het zijn gegaan – omdat ze hem haar zus op een seksueel getinte manier had zien kussen, was dat verkeerd, verkeerd, verkeerd van haar geweest, en was het misschien ook verkeerd van Ismay en Beatrix geweest om haar al die jaren te beschermen.
Guy en zij waren daarna de huiskamer in gegaan. De roze chrysant had weer in het boeket gestaan. Beatrix was met een snoeischaar uit de tuin gekomen en was thee gaan zetten. Heather had op de bank gezeten met een boek dat ze voor school moest lezen. Ze moest het uit hebben als het schooljaar op 5 september begon, en ze had nauwelijks opgekeken toen ze binnenkwamen.
Drie dagen later was Guy dood.
Ismay sprak niets van dat alles op de band in. Dat was niet nodig.
Toen voor het eerst de angst bij hen was opgekomen dat Heather het had gedaan, toen ze haar natte kleren en de blik in die ogen hadden gezien, besloten zij en haar moeder zelf te onderzoeken of het mogelijk was. Te onderzoeken of een tienermeisje dat kon hebben gedaan. Het was Beatrix’ idee en Ismay zei eerst nee, dat wilde ze niet, dat kon ze niet, het was te afschuwelijk.
‘We moeten het doen,’ zei Beatrix. ‘We moeten zekerheid hebben.’
Zelfs toen, op haar vijftiende, wist Ismay dat ze het nooit zeker zouden weten, wat ze ook deden. Want ze konden de omstandigheden van de verdrinking nooit precies herhalen en de twee betrokkenen nooit reproduceren. Wel deden ze alles wat ze konden. Terwijl Heather bij een vriendinnetje thuis was – dezelfde Greta bij wie ze ook op die noodlottige middag was geweest – zei Beatrix dat ze hun plan moesten uitvoeren. Ze stond erop dat ze niet naakt het bad in zou gaan. Ze had zich preuts gedragen, net als toen Ismay en zij Guy verdronken in het bad hadden aangetroffen. Zelfs toen, onder die extreme omstandigheden. ‘Niet kijken,’ had ze tegen Ismay gesnauwd. ‘Hij is naakt. Niet naar hem kijken.’
Ze trok haar rode badpak aan, zette een belachelijke rubberen badmuts met een reliëf van golven en krullen op en maakte het bandje onder haar kin vast. Ismay ging aan het eind van het bad staan, voorbij de kranen, en wachtte. Het was een bad met klauwpoten op een wit betegelde verhoging. Beatrix liet zich in het water zakken, het warme dampende water, al huiverde ze en kromp ze ineen.
‘Waarom draag je dat?’ had Ismay gevraagd. ‘Het is belachelijk.’
‘Ik wil niet dat je me naakt ziet.’
‘O, mam, je bent gek.’
Later zou ze vaak wensen dat ze die woorden niet had uitgesproken.
Ze spraken niet, of als ze dat wel hadden gedaan was Ismay later vergeten wat ze hadden gezegd. De lange dunne witte voeten van haar moeder dreven net onder de kranen. De teennagels waren rood geverfd en de lak begon af te schilferen. Terwijl ze het verschrikkelijk vond wat ze deed, het toneelaspect en het macabere aspect, pakte Ismay de voeten van Beatrix vast en trok ze die met een snelle krachtige beweging hoog boven het wateroppervlak. Beatrix’ hoofd vloog naar achteren en kwam onder water, en ze spartelde met haar armen en handen. Ze probeerde haar benen naar achteren te trekken, en terwijl ze dat deed, kwamen er allemaal luchtbellen omhoog aan de kant waar haar hoofd lag. De spartelende armen en trappelende voeten gooiden ladingen water over Ismays kleren. Haar moeder was niet meer dan vijftien seconden onder water geweest toen ze haar losliet.
‘Ik dacht dat je mij ook ging verdrinken,’ zei Beatrix, hoestend en sputterend.
Ismay was drijfnat; haar blouse plakte aan haar borst. Er was overal water. De handdoek die over de stoel aan het hoofdeinde van het bad hing, was doorweekt. De badmat ook. ‘Ik ben bijna tien centimeter kleiner dan Heather,’ had Ismay gezegd, ‘en ik ben meer dan tien kilo lichter, maar ik had het kunnen doen. Het was gemakkelijk.’ Ze huilde, huiverend in haar natte kleren. Ze bedacht hoe sterk en fit haar moeder was, en hoe zwak Guy was geweest vanwege zijn ziekte.
‘Wat zullen we doen?’
De tranen liepen Ismay over het gezicht. Ze vond dat haar moeder dat niet had moeten vragen. Het was geen vraag die een vrouw van negenendertig aan iemand van vijftien moest stellen.
Ze zou het Edmund niet vertellen. Als hij het bandje zou horen, zou hij haar vragen stellen en dan zou ze het hem vertellen. Als hij het bandje niet gewoon zou negeren, als hij niet zou doen alsof het niet bestond. Wie kon het zeggen? Ze ging op de bank zitten, legde de cassetterecorder op de salontafel en zette hem aan. Eerst testte ze hem, en toen begon ze.
‘Mijn stiefvader heette Guy Rolland. Hij was drieëndertig toen hij met mijn moeder trouwde, en zij was achtendertig.’ Dat spoelde ze even terug. Haar stem klonk kalm en helder, beter dan ze had gehoopt. ‘De vader van Heather en mij was drie jaar dood. Toen zij dertien was, en ik vijftien, haalde Heather het zich in haar hoofd dat Guy mij misbruikte. Er was eigenlijk niets gebeurd, behalve wat zoenen en een beetje – nou ja, een heel klein beetje – liefkozen, maar Heather dacht dat Guy een gevaar voor me vormde. Zelf dacht ik dat hij me alleen maar erg aardig vond, zoals ik hem.’ Dat was niet waar, maar Edmund zou niets over haar seksuele gevoelens voor Guy willen weten. Hij kon maar beter denken dat ze die niet had gehad. Dat was beter voor het beeld dat hij van Heather kreeg. ‘Wat Heather deed, deed ze om mij te beschermen. Niet uit wraak, dat denk ik niet, maar om me te beschermen tegen... verkrachting, denk ik. Dit zou nooit zijn gebeurd – daar ben ik zeker van – als Heather me had verteld waar ze bang voor was. Maar dat heeft ze nooit gedaan.
Toen Guy en mijn moeder ongeveer twee jaar getrouwd waren, liep Guy een erg gemeen virus op. Hij was drie weken ziek en er was sprake van dat hij naar het ziekenhuis moest, want de behandeling sloeg niet aan. Net toen onze huisarts erover begon dat hij naar het ziekenhuis moest, ging het beter met Guy. Mijn moeder was veertien dagen bijna niet het huis uit geweest, ze was thuis gebleven om voor hem te zorgen, maar op die donderdag – het was eind augustus – leek het weer bijna beter met hem te gaan, al was hij nog zwak. Mijn moeder wilde een schooluniform met me gaan kopen, een paar onderdelen van het schooluniform, een rok en een blazer. Het was nog zomervakantie. We gingen om ongeveer twee uur ’s middags weg. Heather ging niet mee, want ze zou nog naar een vriendinnetje gaan. Kort nadat we weggingen, belde dat vriendinnetje, Greta, blijkbaar op om te zeggen dat Heather niet kon komen, omdat ze met haar ouders weg moest. En dus was Heather met Guy alleen in huis.
Ze hadden elkaar nooit gemogen. Heather wilde altijd zo min mogelijk met hem te maken hebben, en hoewel hij in het begin had geprobeerd aardig voor haar te zijn, had hij dat na verloop van tijd opgegeven. Ik weet niet wat er in het huis gebeurde tussen het moment waarop dat vriendinnetje belde en, laten we zeggen, vier uur ’s middags. Ik neem aan dat Heather het weet, maar niemand anders kan het weten. Om ongeveer vier uur ging Guy naar boven om in bad te gaan. Sinds het beter met hem ging, nam hij meestal ongeveer om die tijd een bad. Daarna trok hij dan zijn ochtendjas aan, kwam hij beneden bij ons zitten en at hij met ons voordat hij weer naar bed ging. Soms zat hij in de tuin. Het was warm. Op die donderdag stond hij op om zijn bad te nemen in de badkamer die op de slaapkamer van mijn moeder en hem uitkwam. Er waren openslaande deuren van de badkamer naar een balkon, maar natuurlijk is het nu allemaal anders.
Ik weet niet waar Heather was, misschien in haar eigen kamer, naast de zijne. Waarschijnlijk kwam ze uit die kamer toen ze hem uit bed hoorde komen. Ze zal hebben gehoord dat hij langzaam naar de badkamer liep en de kraan liet stromen. Toen ze er zeker van was dat hij in het bad zat, ging ze naar de badkamer. Misschien zag hij haar niet – ze zal heel stilletjes naar binnen zijn gegaan – maar toen hij haar zag, neem ik aan dat hij haar op luide toon heeft gevraagd wat ze moest, en dat hij tegen haar heeft gezegd dat ze weg moest gaan. Ze pakte zijn voeten vast en trok ze naar boven. Ik weet niet of je weet wat er gebeurt als iemand dat met je doet. Je hoofd gaat onder water. Guy’s hoofd ging onder water en hij zal vast wel hebben tegengesparteld, maar hij was verzwakt door de griep. Je probeert de zijkanten van het bad met je handen vast te grijpen en je hoofd boven water te krijgen, maar daar is kracht voor nodig en Guy was erg zwak...’
Was dat niet veel giswerk? Hoe kon ze precies weten wat Heather had gedaan? Misschien alleen omdat het niet anders had kunnen gaan. Ze zette de cassetterecorder stop en ging naar de hal. Het was daar nu heel anders dan toen het huis als één geheel werd bewoond. Er was een muur gebouwd om de hal in tweeën te verdelen. De ene helft leidde naar de trap en de bovenetage, de andere helft fungeerde als gang van de benedenetage. Ze stond bij de voordeur in die hal en keek langs de trap omhoog. Die trap was nog hetzelfde. Hier waren haar moeder en zij binnengekomen toen ze van het winkelen terugkwamen. Er had daar een tafel gestaan, een wandtafel, meestal met een vaas bloemen. Ze hadden hun draagtassen naast die tafel op de vloer gezet, langs de trap omhooggekeken en Heather gezien.
Ismay ging de kamer weer in en zette de cassetterecorder weer aan. ‘Heather kwam naar beneden. Ze droeg een roze katoenen jurk en de voorkant was nat, zowel onder als boven. Haar schoenen waren ook nat. Ik weet niet meer wat ze zei. Misschien zei ze niets. Mijn moeder zei: “Hoe kom je zo nat, Heather? Waar ben je geweest?”
Toen zei Heather: “In de badkamer. Ga maar naar boven.” We gingen naar boven. Mijn moeder ging voorop. Ze zei later tegen me dat ze had gedacht dat een van de buizen lekte. Daar hadden we al eerder problemen mee gehad. We gingen de badkamer in. Ik weet niet meer of er overal water was. Dat moet wel. Het bad zat vol water en Guy lag erin. Hij lag onder water en hij was dood.’
Dat was de eerste keer dat ze ooit het naakte lichaam van een man had gezien. Vreemd dat het die eerste keer meteen een dode man was. Dood leek Guy erg jong, een jongen nog. Beatrix gaf een schreeuw, zakte toen op haar knieën en huilde en mompelde. Ze sloeg haar beide handen voor haar mond. Ismay keek en wendde toen haar ogen af, bevend over haar hele lichaam. Ze strompelde naar de slaapkamer van haar moeder en viel op het onopgemaakte bed. Beatrix kwam binnen en Heather kwam stilletjes met haar mee. Zo was het gegaan. Ismay ging terug naar de cassetterecorder.
‘Mijn moeder vroeg Heather wat er gebeurd was en Heather zei dat ze het niet wist. Toen vroeg ze haar waarom ze naar de badkamer was gegaan. Heather en ik gingen nooit naar die badkamer. Het laatste wat Heather zou hebben gedaan, was naar de badkamer gaan terwijl Guy daar naakt was. Toch had ze dat gedaan. Ik kwam pas later op het idee dat Heather misschien iets met zijn dood te maken had. Heather zei niets toen mijn moeder ernaar vroeg. Toen vroeg mijn moeder haar of ze in haar eigen kamer was geweest toen Guy was opgestaan. “Ik ging de badkamer in,” zei Heather. “Ik was daar even en hij was dood. Hij was zoals hij nu is.” Mijn moeder gaf een schreeuw toen Heather dat zei en klampte zich aan mij vast. Ze zei tegen me: “Bel de dokter. Nee, bel een ambulance. Draai het alarmnummer.”
Ik kon het niet. Ik was mijn stem kwijt. Na een tijdje belde mijn moeder Pamela en Pamela kwam. Ik denk dat zij een ambulance heeft gebeld. De politie kwam uiteindelijk ook. Ik weet niet wie daar om heeft gevraagd. Het was toen avond. Het waren een inspecteur en een gewone rechercheur, geloof ik. De inspecteur had een vogelnaam, Sparrow of Peacock, maar nee, geen van die namen. Ik weet niets meer van de rechercheur, behalve dat hij jong was.
Er kwam een ambulance met twee broeders, en die haalden Guy’s lichaam weg. Of misschien was het geen ambulance. Misschien is er een dokter geweest. Ik weet het niet meer. Voordat de politie kwam, zei mama tegen Heather: “Die mensen die komen, zullen vragen stellen. De politie zal komen en ze zullen vragen stellen.” Heather zei niets. Ik denk dat ze doodsbang was. Mama dacht even na en zei toen: “Je was met ons de stad in. We waren alle drie aan het winkelen. Je klaagde dat Issy er zo lang over deed om kleren te passen.” Heather keek haar heel vreemd aan. Even leek ze net een oude vrouw. “O ja?” zei ze.
Het was net een spel. Ik liet me meeslepen, ik, vijftien jaar. Ik zei: “Je was het zat omdat ze geen blazer in jouw maat hadden.” “Goed,” zei ze. Ma zei: “Nee, Heather, het was niet zoals Issy zegt. Je ging met ons mee, maar je ging de winkel niet in. Je stond buiten te wachten terwijl Issy dingen aanpaste.” Heather haalde haar schouders op en zei: “Ik was bij jullie. Dat is eenvoudiger, hè?” En dat was alles. Dat was alles wat ze zei en wat ze ooit heeft gezegd. De inspecteur met de vogelnaam en de rechercheur kwamen en zeiden dat er een onderzoek zou komen. Ze geloofden alles wat we zeiden, de sympathieke, verstandige maar diepbedroefde weduwe, haar goed opgevoede tienerdochters. We zeiden de dingen die we hadden gerepeteerd.
Mijn moeder en ik wisten dat we de politie
de waarheid moesten vertellen – dat wil zeggen, wat we allebei
dachten – maar dat konden we niet. Het ging om Heather, haar
dochter, mijn zusje. Mijn moeder had haar man verloren, een man van
wie ze had gehouden, in elk geval had ze van hem gehouden toen ze
pas met hem getrouwd was, maar Heather was belangrijker voor haar.
Veel belangrijker. We begrepen toen allebei waarom ze het had
gedaan. Mijn moeder zei dat ze min of meer van Guy en mij wist, dat
ze daar een vermoeden van had. Ze had dingen gezien. “Je had het me
moeten vertellen,” zei ze, en ze klonk erg kwaad. Ik zei niets. Wat
had ik tegen zijn vrouw kunnen zeggen? Ze had erover gedacht van
Guy te scheiden, maar ze had nog geen woord tegen hem gezegd en nu
was het te laat. Als ze hem had verlaten – of buiten de deur gezet,
want het was haar huis – als ze dat had gedaan, zou hij nog in
leven zijn en zou Heather niet schuldig aan iets zijn. We hebben
het nooit iemand verteld. We hebben het er heel moeilijk mee gehad,
afzonderlijk en samen.
We hebben samen gehuild. Als het mogelijk is dat verdriet en
afschuw iemands hersenen aantasten – en volgens al die oude
toneelstukken en opera’s kan dat – is dat bij mijn moeder
gebeurd.’
Daar hield ze op. Dit alles was niet nodig. Als het er ooit van kwam, hoefde hij alleen maar te weten wat Heather had gedaan. Ze hoefde hem niet over het onderzoek te vertellen, over de rechterlijke uitspraak dat het een ongeluk was geweest en dat Guy die blauwe plekken op zijn enkels door iets anders had opgelopen. Per slot van rekening was er niemand anders dan Guy in het huis geweest. Beatrix was met haar twee dochters aan het winkelen geweest. Ze waren met zijn drieën thuisgekomen.
En Heather? Wat hadden haar moeder en zij tegen Heather gezegd? Het antwoord was: ze hadden er niet over gepraat. Na een jaar begon Beatrix tekenen van schizofrenie te vertonen en werd ze krankzinnig. Ismay sprak nooit meer over de manier waarop Guy was gestorven, want ze was bang dat Heather open kaart zou spelen, haar de waarheid zou vertellen. Hoe graag ze het ook wilde weten, ze was er bang voor dat Heather het haar zou vertellen. Ze kon zich geen situatie voorstellen waarin ze het Heather ronduit vroeg en Heather zou zeggen dat ze het had gedaan. Ja, ze had Guy verdronken. Om te voorkomen dat Ismay door Guy werd verkracht. Niet eens zozeer uit afkeer of haat, maar om haar dierbare zus tegen haar stiefvader te beschermen.
En Heather was daarna hetzelfde als ervoor. Nou, misschien niet helemaal hetzelfde. Ze was kalmer, evenwichtiger, iemand aan wie je je angsten kon toevertrouwen in de wetenschap dat ze veilig bij haar waren en verborgen zouden blijven. Geen gorgo, zoals Andrew haar noemde, maar een kalme vrouw die ouder leek dan haar jaren, de vrouw van wie Edmund zoveel hield.