– 29 –
Het had al het andere uit haar hoofd moeten verdrijven, en een tijdlang deed het dat ook. Haar ring was zo mooi, de diamant zo groot dat ze er even aan twijfelde of hij echt was.
‘Natuurlijk is hij echt,’ zei hij lachend. Alsof een serieuze man, iemand die iets betekende, een meisje iets anders zou geven dan de kostbaarste edelstenen!
Ze was duizelig van geluk. Eva was weg, de negentienjarige Kieron Thorpe was weg, of blijkbaar weg. Maar zelfs op dat moment wist ze dat ze net onder de oppervlakte van haar bewustzijn waren gebleven. Moest er dan altijd een addertje onder het gras zijn?
Andrew zette de aankondiging van hun verloving in The Daily Telegraph . Ze las het keer op keer; het was zo geweldig om hun namen bij elkaar te zien staan: Andrew Jefferson, zoon van de heer en mevrouw Campbell-Sedge, en Ismay Lydia, oudste dochter van mevrouw en wijlen James Sealand. Maar toen ze de krant opensloeg om de rubriek met verlovingen te zoeken, zag ze weer een foto van Eva. Die foto stond bij een rechtbankverslag. Kieron Thorpe was officieel in staat van beschuldiging gesteld.
Opeens had ze het gevoel dat deze opwindende tijd, deze glorieuze tijd waarin ze werd gefeliciteerd en gefêteerd en bemind, van beperkte duur zou zijn, binnenkort zou vervagen en geleidelijk helemaal verdwijnen. En dan moest ze de confrontatie met Heather aangaan. Na al die tijd moest ze het nu eindelijk weten en moest ze in actie komen. Zou dat het eind van haar verloving zijn, het eind van alles wat heerlijk en goed en stimulerend in haar leven was?
Haar schoenen waren iets blauws, de rok was iets ouds, en de panty die ze voor vijftig pence op de markt van Church Street kocht, was iets nieuws. Ze zei tegen zichzelf dat ze een parelsnoer dat ze van Avice had gepikt zou teruggeven, dus dat zou kunnen doorgaan voor iets geleends. Bruiden werden geacht een beetje te laat te komen om de indruk te wekken dat ze verlegen en een beetje onwillig waren, maar in haar zenuwen kwam Marion op tijd, zelfs een beetje te vroeg. Barry’s zus en de politieman die Ambury heette, waren de getuigen. De huwelijksvoltrekking verliep zonder problemen. Ze had de gebruikelijke gevoelens van bruiden die vooral graag getrouwd wilden zijn – de ceremonie achter de rug, de verbintenis wettig. Want dat wilde ze: veel meer dan dat ze verlangde bemind en begeerd te worden, een duizelig gevoel van onwezenlijkheid, een droom te mooi om waar te zijn.
Toen ze de trap van de burgerlijke stand af kwam, moest ze zich aan Barry’s arm vasthouden, en evengoed struikelde ze bijna over de zoom van haar roze rok. Ze zag de wereld, straten, huizen, mensen, gezichten, een hond, bomen, auto’s en bussen door een lichtgouden waas, al had de zon die door de novembermist heen scheen daar ook iets mee te maken. Ze had het voor elkaar. Ze was de echtgenote van deze rijke man met zijn Mercedes en zijn huis van twee miljoen pond en ze zou nooit meer gebrek lijden. Ze kon alle bedrog en kruimeldiefstal achter zich laten. Alle leugens en uitvluchten. Voortaan kon ze het zich veroorloven een goed mens te zijn, en dat zou ze dan ook worden, een stralend toonbeeld van goedheid, vooral voor mensen als Irene Litton en die zus van haar. Ze zouden haar bewonderen. Ze zou een geweldige vrouw worden genoemd. Dat is mevrouw Fenix, een geweldige vrouw.
In de taxi kroop ze tegen Barry aan en zei: ‘Mag ik je iets vertellen, liefste?’
‘Wat dan, een bekentenis?’
God mocht weten wat hij verwachtte. ‘Ik weet niet wat je ervan zult denken,’ zei ze om hem nog even in spanning te houden.
‘Nou, probeer het maar, poesje.’ Hij klonk gespannen. Misschien dacht hij dat ze bigamie had begaan of een lesbische verhouding had.
‘Weet je, lieveling, ik heb mijn appartement aan Fowler gegeven. Hij heeft niets, kan nergens heen, en jij en ik... nou, we hebben zoveel.’
Barry had zijn arm al om haar middel en gaf er nu een kneepje in. Hij was al vergeten dat ze had beloofd hem te raadplegen. ‘Jij bent een engel, weet je dat? De edelmoedigste vrouw die ik ken.’
Hij en zij en Alan Ambury en Barry’s zus Noreen aten tiffin in een Sri Lankaans restaurant, met een bruidstaart en overal bloemen. Nadat ze tien minuten voor de gracieuze gastvrouw had gespeeld, ging Marion naar de damestoiletten. Fowler was in de woning getrokken zodra zij weg was gegaan. Ze belde hem met haar mobieltje.
‘Ik heb het voor elkaar. Ik ben mevrouw Fenix,’ zei ze.
‘Gefeliciteerd. Ik heb nooit gedacht dat het zou lukken. Niet als het erop aankwam.’
‘Ik ook niet,’ zei Marion.
Heather keek bewonderend naar Ismays ring en zei dat ze blij voor haar was. Ze wist hoeveel Ismay van Andrew hield. Ze waren al lange tijd bij elkaar en moesten elkaar goed kennen. Het ontging Ismay niet dat ze ‘voor haar’ zei, en dat haar zus niet zei dat Andrew aardig was, of iemand die ze graag als zwager had. Dat kon ze haar niet kwalijk nemen. Heather loog nooit. Of beter gezegd, Heather had nooit meer gelogen sinds ze zich bij de leugen van hun moeder aansloot en ronduit nee zei op de vraag van inspecteur Fenix of ze die middag thuis was geweest. Daarna had ze altijd de waarheid gesproken en dus zou ze dat nu ook doen.
‘Ik zag de aankondiging in de krant. Marilyn op mijn werk liet hem aan me zien. Ze zei dat je wel erg deftig moest zijn, en ik zei dat jij niet deftig bent, maar Andrew wel.’
‘Inderdaad.’
Ismay hield plotseling ongelooflijk veel van haar zus. Wat deed het er toe wat ze dertien jaar geleden had gedaan? Ze was een kind geweest, amper een tiener. Nee, dat deed er niet veel toe, maar wat ze afgelopen zomer had gedaan wel. Wat ze voor mij heeft gedaan, dacht ze, voor mij. En het heeft gewerkt. Het heeft Andrew bij mij teruggebracht en nu ben ik met hem verloofd en word ik zijn vrouw. En als we vijftig jaar getrouwd zijn, zal ik aan deze tijd terugdenken en me herinneren dat ik het allemaal aan mijn zus te danken heb. Nee, zo zal het niet gaan. Ik zal terugdenken aan Kieron Thorpe, die vijftien jaar in de gevangenis heeft gezeten voor wat zij voor mij heeft gedaan.
‘Ik heb een fles wijn meegebracht. Zullen we een glaasje nemen?’
Toen Ismay de fles openmaakte en twee glazen vulde, besefte ze hoezeer ze die wijn nodig had bij wat ze op het punt stond te doen. Want nu wist ze dat ze het moest doen, en wel vandaag, vanavond, voordat Heather en Edmund weggingen.
‘Weet Andrew dat je hier bent?’
‘Natuurlijk weet hij dat, Heather. Zo’n hekel heeft hij niet aan je. Hij draait wel bij.’ Ze had haar waarheidslievende zus een leugen verteld en Andrew ook. Hij wist niet dat ze hier was. Hij dacht dat ze op het feestje was van een collega die wegging. Ik heb deze wijn nodig. Ik zou niet zo moeten leven, maar ik leef zo, en als ik met Andrew getrouwd ben, zal ik altijd zo leven. Om kracht te vinden voor de leugens die ik hem moet vertellen. Om me te pantseren tegen de leugens die hij mij vertelt. Zijn ontrouw en mijn dagelijkse stress. Doe ik dat niet, dan kom ik in een gekkenhuis terecht of ga ik aan de prozac. ‘Heather,’ zei ze, ‘kunnen we praten? Ik moet je iets vragen.’
‘Goed. Wat is er? Als het om Andrew gaat, ja, ik zal op jullie bruiloft komen. Ik wil zelfs wel bruidsmeisje zijn – of bruidsdame, zoals ze zeggen als het bruidsmeisje getrouwd is – en ik zal zo aardig mogelijk tegen Andrew zijn, maar weet je, Issy, ik kan niet instaan voor Ed.’
‘Het gaat niet om Andrew. Het gaat om Eva Simber.’
Heather sloeg haar heldere, kalme blauwe ogen naar Ismay op, onschuldige kinderlijke ogen. ‘O, ja, die arme Eva. Ik heb begrepen dat ze iemand voor die moord hebben opgepakt. Hij is nog maar negentien. Ik heb haar ontmoet, weet je. Ik heb met haar getelefoneerd, maar ik heb haar ook echt ontmoet.’
‘Je hebt haar gevraagd Andrew op te geven.’
Heather keek verrast omdat ze het wist. ‘Ja. Daarom ging ik met haar praten. Ze was niet iemand met wie ik zou omgaan, en dat was andersom zeker het geval.’
Ismay kwam nu adem tekort. Hyperventileren, noemde men dat, en ze wist nu wat het betekende. Het tastte haar stem aan, en ze kwam eerst niet boven fluisteren uit. Ze probeerde het opnieuw. Ze keek Heather aan en haalde diep adem, maakte haar vuisten los en legde haar handen plat op haar knieën. Ze probeerde kalm te spreken. De woorden die ze gebruikte, de woorden alleen al, schokten haar.
‘Heb jij haar vermoord, Heather?’
In Heathers ongelovige blik zag ze het antwoord, maar ze drong aan.
‘Heb je dat gedaan?’
‘Of ik Eva heb vermoord?’ zei Heather hard. ‘Ben je gek geworden?’
‘Niet boos worden.’
‘Natuurlijk word ik boos als je me zoiets vraagt. Wat voor vraag is dat nou? Natuurlijk heb ik haar niet vermoord,’ zei Heather. Ze werd zelden boos, maar als ze boos werd, was Ismay bang voor haar woede. ‘Waarom vraag je zoiets? Ik kan het niet geloven. Dacht je dat ik naar een park ging om iemand te wurgen? Dacht je dat ik op zo’n idee zou komen? Dat ik zoiets zou doen? Als die vraag van mama kwam, zou ik het niet vreemd vinden, maar van jou wel.’
Met een klein, bijna nederig stemmetje zei Ismay: ‘Jij vertelt nooit leugens, hè?’
‘Soms wel, kleintjes, bijvoorbeeld dat ik ergens niet heen kan, als ik dat wel kan, dat soort dingen, maar nee, ik doe mijn best om geen leugens te vertellen.’
‘Weet je waarom ik dacht dat je Eva hebt vermoord?’
‘Om de reden waarom ik met haar heb gepraat, denk ik. Om haar Andrew te laten opgeven.’
‘Ja, dat. Ik dacht dat je haar voor mij had vermoord.’
‘Nou, hartelijk dank. Ik ben geen psychopaat. Voor de goede orde, Issy: de laatste keer dat ik met haar praatte, dacht ik dat ze op het punt stond hem op te geven. De keer daarop zou ze akkoord zijn gegaan. Ik weet dat vrij zeker, maar er kwam geen volgende keer, want ze werd vermoord door Kieron Thorpe.’
‘Het spijt me,’ zei Ismay.
‘Je hebt geen van je vrienden van die moord verdacht, hè? Je verdacht Pam er niet van. Je verdacht mij. Je dacht dat ik het had gedaan, vanwege Guy.’
Hier had ze dertien jaar op gewacht. De waarheid zou nu op tafel komen; dat wist ze. Het zou thuis moeten gebeuren, in het huis waaruit Andrew haar weg zou halen, niet hier in dit nieuwe, mooie, pas ingerichte appartement. De waarheid kan overal worden verteld, zei ze tegen zichzelf, de waarheid heeft geen huis, en ze vroeg zich af of ze dat zelf had bedacht of ergens had gelezen.
‘Jij hebt Guy vermoord, nietwaar? Je hebt hem toch verdronken? Ik heb me al die jaren toch niet vergist? Het was toch niet Michael? Michael was die middag toch niet in het huis?’
Heather keek haar rustig aan. Haar gezicht was niet meer verontwaardigd of ongelovig, maar bedroefd, alsof ze jarenlang een groot verdriet met zich mee had gedragen, en misschien had ze dat ook wel. ‘Nee, je hebt je niet vergist,’ zei ze. ‘Michael... God, nee.’ Er viel een stilte. Ze zaten daar als twee mensen die elkaar net hebben ontmoet en elkaars taal niet spreken. Toen zei Heather: ‘Ik denk dat je je alleen hebt vergist in de reden.’
‘Je deed het voor mij. Omdat je dacht dat ik tegen Guy beschermd moest worden. Je dacht dat ik het onprettig vond dat hij avances maakte. Maar dat vond ik niet onprettig. Ik moedigde hem juist aan. Ik was vijftien – wat wist ik nou? Toen werd hij ziek. Hij was erg ziek, weet je, hij had vreselijk hoge koorts. Ma dacht dat hij dood zou gaan. Ik moet erg egoïstisch zijn geweest. Ik vond het alleen jammer dat hij niet bij me kon zijn. Ik hoopte altijd dat hij ’s nachts naar mijn kamer zou komen, en zijn ziekte... nou, daardoor werd dat uitgesteld. Je hebt niet veel geduld als je een tiener bent.’
‘Dat weet ik,’ zei Heather. ‘Ik bedoel dat ik dat allemaal weet, alles wat je zegt.’
Ze was erg bleek geworden. Heather had meestal een gezonde kleur, de huid gebruind en de wangen roze, maar nu was al die kleur uit haar gezicht weggetrokken. Er verschenen lijnen tussen haar wenkbrauwen en boven haar jukbeenderen. Ze leek op slag tien jaar ouder. Ismay zag dat ze haar handen tot vuisten balde.
‘Ik weet hoe je over Guy dacht,’ zei ze, ‘en hoe hij over jou dacht.’
‘Dat kan niet. Je was dertien.’
‘Ik weet het omdat hij het mij heeft verteld. Ik weet niet hoe ik dit moet zeggen, Issy, maar hij was niet... nou, niet een goed mens. Vroeger zeiden ze van zo iemand dat hij verdorven was. En verdorven was hij. Guy was een pedofiel.’
Ismay wist niet waarom ze zich als zijn verdedigster opwierp. Ze vond Heather onrechtvaardig. ‘Je kunt een man geen pedofiel noemen omdat hij op een meisje van vijftien valt dat haar best doet om aantrekkelijk voor hem te zijn. Want dat deed ik. Ik lag min of meer voor hem op de loer. Als hij mij benaderde, kwam het van twee kanten.’
Ze aarzelde, besefte plotseling dat ze het deed, dat ze er met Heather over praatte. Het onmogelijke gebeurde, datgene waarvan ze zeker had geweten dat ze het nooit zou doen. Ze deed dat onmogelijke en Heather gaf antwoord, de bleke, diepgetroffen Heather met haar gebalde vuisten en starende ogen.
‘Ik denk dat ik verliefd op hem was,’ zei Ismay. ‘Hij was een soort voorloper van Andrew. Andrew lijkt een beetje op hem, vind je niet?’
‘Meer dan een beetje,’ zei Heather. Ze liet zich naar voren zakken, liet haar schouders slap hangen in een bewuste poging zich te ontspannen. Haar stem klonk nu kalmer. ‘Daarom kostte het me zoveel moeite met hem te praten. Ik vond het moeilijk gewoon aardig tegen hem te zijn, en natuurlijk merkte hij dat. Maar soms zag ik hem op de benedenverdieping zitten en dan dacht ik even dat Guy daar zat.’ Het leek plotseling of ze het koud had, maar ze huiverde niet. ‘Ik haatte Guy,’ zei ze.
‘Wil je me vertellen wat er die dag is gebeurd?’
‘De dag waarop ik hem verdronk?’ Het was vreselijk om haar dat zo openlijk met die grimmige koude stem te horen zeggen. ‘Mag ik nog wat wijn? Ik zei dat een keer tegen mijn schoonmoeder en toen zei ze dat ze nooit eerder had meegemaakt dat een gast in haar huis om iets vroeg. Sorry, nu ben ik tijd aan het rekken.’
‘Maar je hebt hem verdronken?’
‘Ja. Natuurlijk. Ik zal het je vertellen. Ik zal het niet meer uitstellen en het je nu meteen vertellen.’ Heather nam een lange, langzame slok van haar wijn en huiverde een beetje. Toen begon ze. ‘Je weet nog dat ik die middag weg zou gaan. Ik zou gaan tafeltennissen bij mijn vriendin Greta. Guy lag in bed. Ik denk dat hij sliep. Ik weet het niet. Ik ging die kamer nooit binnen als hij er was. Greta belde en zei dat ik niet kon komen, want ze moest met haar moeder naar haar oma in het ziekenhuis. Ik ging de tuin in. Weet je nog, die schommel die we hadden? Ik ging daarop zitten met een boek dat ik aan het lezen was. Het was Tess of the d’Urbervilles en ik vond dat het saaiste boek dat ik ooit had gelezen. Maar ik las het uit – o ja, ik las het uit. Om de een of andere reden kan ik een boek waarin ik ben begonnen niet wegleggen voor ik het uit heb.
De balkondeuren stonden open en kort voor vier uur zag ik Guy in zijn ochtendjas het balkon op komen. Hij zag me en riep: “Hallo, Heather. Mooie dag, hè?” Dat was het, maar ik gaf geen antwoord. Ik keek niet op. Even later hoorde ik het water stromen. Ik zal dat geluid altijd blijven horen, Issy, dat water, dat stromende water. Niet dat ik niet van water hou, de zee en zwemmen en zo, maar het schijnt een buitensporig grote rol in mijn leven te spelen. Hoe dan ook, daar zat ik dan, ik probeerde dat trieste ellendige boek te lezen en al gauw hield het water op met stromen en wist ik dat Guy in bad moest liggen.
Toen Guy de vorige dag beneden was, was ik in hun kamer geweest om een kam te lenen, want ik kon de mijne niet vinden. Toen ik daar was, moet ik mijn vest hebben uitgetrokken en op een stoel hebben achtergelaten. Het was een warme dag, maar het werd koeler en ik had mijn vest nodig. Ik was die kamer nooit binnengegaan als ik wist dat Guy daar was. Maar hij was daar niet; hij lag in bad.
Ik ging naar boven, naar hun slaapkamer. Ik zag mijn vest niet liggen. Mama had het in mijn eigen kamer gelegd, maar dat wist ik niet. De deur van de badkamer stond wijd open. Hij moet me hebben gehoord, al maakte ik zo min mogelijk geluid. Hij riep: “Heather, wil je me de shampoo even brengen?” Dat wilde ik niet. Ik geloofde niet dat hij zijn haar zou wassen in het bad. Maar ik bracht de shampoo toch. Ik weet niet waarom.’
‘Hij lag in het bad en hij riep jou bij zich? Een meisje van dertien? Heather, is dat waar?’
‘O, ja, het is waar. Dit is allemaal waar. Je weet dat ik niet zal liegen. Ik ging naar de badkamer en hij lag in het bad en het bad zat vol schuim. Je weet hoe het met een schuimbad is. Je kunt iemands lichaam niet zien. Ik weet nog dat ik daar blij om was. Later kon je het wel zien, toen het schuim weg was. Ik zette de shampoo op dat plankje bij de kranen, zonder hem aan te kijken. En toen zei hij iets tegen me. Iets afschuwelijks, tenminste, dat vond ik toen. Het wás ook afschuwelijk als je bedenkt hoe oud ik was. Ik bedoel, hoe jóng. Ik dacht, ik maak hier nu een eind aan, voor het te laat is, en ik pakte zijn voeten op en trok ze omhoog. Zijn hoofd ging onder water en... de rest weet je al.’