– 22 –

De West End Weerwolf was gearresteerd. Hij werd niet van moord beschuldigd, maar zoals het in die gevallen gaat, wist iedereen (omdat de kranten het wisten) dat de politie alleen nog voldoende bewijs hoefde te verzamelen, en dat hij dan niet alleen van talloze aanvallen op jonge vrouwen in de westelijke woonwijken maar ook van de moord op Eva Simber zou worden beschuldigd. Hij heette Kevin Dominic Preston en kwam uit Hounslow. Hij was eenentwintig, werkloos schilder en behanger.

Ismay zag op de televisie dat hij in een politiebusje naar de rechtbank werd gebracht. Toen hij met een jas over zijn hoofd het gebouw in werd geduwd, drongen de mensen op en schreeuwden ze bedreigingen. Een vrouw in de menigte gooide iets in zijn richting en een politieman greep haar bij haar armen. Ismay zette de televisie uit. Ze vroeg zich af of Andrew ook had gekeken. Als hij van Eva had gehouden, zou hij willen dat haar moordenaar werd gepakt. Misschien was hij erg ongelukkig. Ze begreep nu iets. Je wilt alleen dat je minnaar ongelukkig is als hij ongelukkig om jou is, niet om iemand anders. De dood van je rivaal zou hem blij moeten maken, niet verdrietig, al zou dat hem tot een monster maken.

De eerste keer dat Irene haar door de zijdeur naar Barry’s achtertuin zag glippen, dacht ze dat Marion naar het verkeerde huis was gegaan. De tweede keer dat ze haar zag, toen ze gewoon op de voordeur af stapte en iets door de brievenbus riep, kreeg ze een paniekaanval. Haar hart ging tekeer, ze kreunde en stikte zowat, lachte en huilde. Ze belde Edmund, maar toen hij bij haar aankwam, was het voorbij en lag ze languit. Ze kon alleen nog maar fluisteren.

‘Is er iets gebeurd, moeder? Was het een shocktoestand?’

Ze ging het hem niet vertellen. ‘Ik heb vaak paniekaanvallen. Dat zou je na al die tijd moeten weten.’

‘Zal ik iets warms te drinken voor je maken? Iets te eten?’

‘Als dat het beste is wat je kunt aanbieden, besef ik weer eens dat je geen arts bent.’

Edmund ging terug naar Fulham, naar Beatrix, maar ook naar Heather en zij maakte alles goed. ‘Soms denk ik dat als we onze moeders konden kiezen ik liever de jouwe had dan de mijne.’

Heather lachte. ‘Die van mij is nog nooit zo kalm en... nou, gelukkig geweest als sinds jij voor haar zorgt. En ze plakt haar pil ook niet meer aan haar kauwgum vast.’

‘Daar krijgt ze de kans niet voor,’ zei Edmund.

In Chudleigh Hill belde Irene die avond haar zus, zoals ze elke week deed. ‘Weet jij toevallig of Marion Melville nog steeds op die konijnen van Avice past?’

‘O, ze werkt voor haar. Ze krijgt loon.’

‘Werkt ze voor haar?’ zei Irene verbaasd. ‘Als wat?’

‘Dat weet ik niet. Ze verzorgt de konijnen. Doet wat boodschappen. Maakt afspraken voor Avice, voor zover ze die heeft. Ze sláápt daar. Tenminste, soms. Niet zoveel meer sinds haar vader zo ziek is.’

‘Heb je Avices telefoonnummer voor me? Vroeger had ik het, maar ik ben het kwijt.’ Ze zei het op enigszins dreigende toon, alsof het nummer door een personeelslid was kwijt gemaakt en die daar nog spijt van zou krijgen. ‘Ik heb een pen. Ik wacht wel even.’

Zoals ze tegenwoordig meestal deed wanneer ze aan het telefoneren was, ging Irene voor het erkerraam van de salon zitten om het komen en gaan bij de buurman beter te kunnen zien. Joyce kwam met het nummer terug.

‘Hier heb ik het. Nou, hoe gaat het met je? Ik heb gehoord dat het gepaste antwoord daarop tegenwoordig “goed” is. Dat zeggen alle jonge mensen.’

‘Het gaat helemaal niet goed met me, Joyce. Ik heb net een paniekaanval gehad en ik heb erge pijn in mijn borst. Ik denk dat het pericarditis is.’

‘Lieve help. Als je Avice nu belt, is de kans groot dat Marion opneemt.’

‘Nee,’ zei Irene. ‘Ik zie haar net bij de buurman naar binnen gaan.’

Marion was op weg naar Barry toe, maar ze had het bandje en de halva niet meegebracht. Ze had de ingrediënten voor de halva: honing, sesamzaadjes, noten en saffraan verzameld maar had toen in een voetnoot in het kookboek gezien dat het een Turkse lekkernij was. Naar het bandje wilde ze eerst eens zelf luisteren voordat ze het aan Barry gaf. Ze had het uit zijn plastic doosje gehaald en bekeken. Was het niet vreemd, een zwart cassettebandje zonder opschrift in een doosje met de afbeelding van een man met een tulband die op een blauw meer aan het zeilen is? Misschien was het toch niet Rainy Season Ragas . Dat zou net wat voor Fowler zijn! Ze had nu geen tijd om het na te gaan, met al dat heen en weer gedraaf tussen Pinner en West Hampstead.

Ze had geen tijd om plannen te maken voor een manier om Barry’s huis ongezien binnen te komen. Ze moest maar hopen dat ze geluk had, en dat geluk had ze niet. Irene zat in haar erker te telefoneren. Toen ze Marion zag, zwaaide en glimlachte ze. Het was het soort glimlach, dacht Marion, waarmee je mensen zogenaamd geruststelde als je ze eigenlijk wilde verraden. Misschien had Irene slechte dingen over haar verteld aan Barry.

Als ze dat had gedaan, bleek het niet uit zijn gedrag. Hij had zijn armen al om haar heen voordat de buitendeur goed en wel dicht was, en terwijl ze zich dicht tegen hem aan drukte, mompelde ze in zichzelf: vraag me dan. Toe dan. Vraag me. Doe een aanzoek.

Avice zat op een voetenbankje en verzorgde Figaro met een kam en met een rubberen borstel die stekels op de bovenkant had en daardoor wel wat op een zee-egel leek. Het konijn zat doodstil, toonde geen blijdschap, geen afkeer, reageerde ook niet toen Avice moest opstaan om de telefoon op te nemen.

‘Wat ben je toch een rare,’ zei ze.

‘Is Marion Melville daar, Avice?’ Irene wist heel goed dat ze daar niet was.

‘Ze is natuurlijk een vriendin van jou. Dat was ik vergeten. Zal ik je het nummer van haar mobiele telefoon geven? Ik begrijp niets van die dingen, maar ik begrijp dat je met zo’n ding iemand overal te pakken kunt krijgen.’

Geïnspireerd zei Irene: ‘Waar zegt ze dat ze is, Avice?’

‘Wat sla je een vreemde toon aan. Als je het weten wilt: ze bezoekt haar vader. Die ligt in het ziekenhuis.’

‘Hij is dood,’ zei Irene.

‘Dat moet dan erg plotseling zijn gebeurd.’

‘Hij is al twintig jaar dood.’

‘O.’ Avice zei haar abrupt gedag en ging peinzend verder met het verzorgen van haar konijnen. Het was Susanna’s beurt. Omdat ze zich niet kon concentreren, trok ze met de kam een pluk vacht mee, en Susanna vluchtte meteen het hok in. Nadat ze zich uitgebreid bij het dier had verontschuldigd, vond Avice een pen en schreef op het telefoonblok: morgen met Karkashvili praten.

Pamela ging naar het revalidatiecentrum, waar ze elke dag fysiotherapie kreeg. Als haar herstel volgens verwachting verliep, zou ze na twee weken naar huis mogen. Het revalidatiecentrum bevond zich in Berkshire, en ze hadden Pamela voorgesteld met een ambulance te gaan, maar Michael Fenster stond erop haar met de auto te brengen.

‘We kunnen nog een paar weken blijven,’ zei Edmund.

‘Maar jullie kunnen in jullie flat.’ Ismay probeerde niets van haar ontzetting te laten blijken.

‘Maandag pas,’ zei Heather. ‘We kunnen al onze spullen overbrengen. Dan kunnen we nog steeds hier bij mama blijven.’

‘Maar ik red het gemakkelijk,’ wierp Ismay tegen. ‘Nu Ed ervoor zorgt dat mama regelmatig haar pillen inneemt, is het een gewoonte voor haar geworden. Het komt wel goed met haar. Ik kan tussen de middag thuiskomen. Het is maar voor korte tijd.’

‘Issy, we blijven. We blijven zo lang als nodig is. En vertel ons nu alles over Michael. Is hij bij haar terug? Komt hij hier bij haar wonen? Hij was vroeger gek op mama – alleen was ze toen anders.’

Ismay bedacht hoe anders ze was en wat haar had laten veranderen. Als Edmund hen alleen liet, kon ze het dan nú aan Heather vragen? Kon ze het erop wagen en tegen Heather zeggen: ‘Jij was hier die middag alleen, jij was in je kamer, de kamer die nu van Pamela is. Kwam er iemand het huis in? Kwam Michael? Of was er al die tijd niemand anders dan jij?’ Edmund zou niet weggaan. Heather en hij stonden op het punt te gaan zitten en aan hun avondeten te beginnen. Ze kon tegen Heather zeggen: ‘Wil je later even beneden komen? Ik wil je iets vragen.’ Maar dan zou Edmund meekomen. Het was onmogelijk.

Het is altijd onmogelijk geweest, dacht ze. Ik heb twaalf jaar de tijd gehad om het te doen, nu dertien jaar, en ik heb het niet gedaan. Ik zal het nooit weten, want ik heb nu eenmaal niet het lef om het haar te vragen. Dat lef heb ik nooit gehad. En zal ik ook nooit hebben.

‘Als ik voor acht uur bij Pam wil zijn, moet ik nu gaan.’

‘Zeg tegen haar dat Ed en ik morgen komen,’ zei Heather.

Ze schonk een glas wijn in en startte het bandje. Wat ze ook had verwacht, geen vrouwenstem. De eerste woorden van de vrouw zeiden haar niets. ‘Mijn stiefvader heette Guy Rolland. Hij was drieëndertig toen hij met mijn moeder trouwde, en zij was achtendertig.’ Marion zette het bandje stop. Dit was heel iets anders dan de traditionele hindoemuziek waarover Barry haar had verteld. Ze voelde een steek van teleurstelling. Met romantische liederen uit India zou ze Barry misschien een duwtje in de juiste richting kunnen geven.

Later wist ze niet waarom ze niet was opgehouden met luisteren. Barry kwam eten (‘Om het nestje van mijn poesje te zien’), maar ze had nog twee uur de tijd voordat hij kwam, tijd om haar trainingspak weer aan te trekken en naar de hmv te rennen om een cd te kopen. Ze hadden daar vast wel muziek uit India en ze kon betalen met haar Visa-card. Toen ze bedacht dat ze dan die jurk moest uittrekken, en later weer aantrekken, deed ze het toch maar niet. Woedend op Fowler, drukte ze weer op de knop van het apparaat. De stem zei: ‘De vader van Heather en mij was drie jaar dood.’ Heather. Die naam trok Marions aandacht. Ze zette het bandje stop en spoelde het terug. Ze kende een Heather. Ze kende maar één vrouw die zo heette en ze was er zeker van dat ze nooit een tweede zou ontmoeten.

Ze speelde het bandje weer af, hoorde ‘Heather’, hoorde niets over de identiteit van de spreekster, maar toen kwam er een naam die ze heel goed kende. ‘Edmund, ik moet je dit vertellen, en dit leek me de beste manier om het te doen.’ Er ging een duizelingwekkende stoot adrenaline door Marion heen. Ze nam een slok van haar sauvignon en luisterde naar de rest.

Barry kwam een beetje te vroeg, bewonderde haar in de jurk en gaf haar een van zijn natte kussen. Marion dacht dat hij een beetje van haar eenvoudige woning was geschrokken, maar misschien was dat des te beter. Nu zou hij misschien nog meer haast hebben om haar hieruit te redden. Ze had haar dekbed uitnodigend opgeslagen en het, net als de gordijnen, met luchtverfrisser besproeid, maar dat was niet precies een uitnodiging. Ze wist inmiddels dat het maar twee kanten op kon: een huwelijk of niets.

De lams- vindaloo was een groot succes en Barry scheen te denken dat de chutney niet uit een potje kwam maar door haarzelf was gemaakt. Toch kon Marion zich niet concentreren, zoals ze anders wel kon wanneer ze bij Barry was. Het bandje zat haar in de weg. Frasen en uitdrukkingen die ze had gehoord, gingen steeds weer door haar hoofd. Die Guy die in bad stierf, Heather in een natte jurk, water op haar schoenen, de vrouw die Beatrix heette – hun moeder? – die gek werd, het andere meisje, de zus, die Heather niet alleen wilde laten voor het geval ze het nog een keer deed. Maar wie was die zus? Marion nam zich voor dat ze opnieuw naar het bandje zou luisteren als Barry weg was. Misschien was uit de tekst af te leiden waar die zus woonde en hoe ze heette. Misschien kon ze ook gewoon uitzoeken of Heather een zus had. Maar natuurlijk, die had ze. Marion herinnerde het zich. Het kwam allemaal weer bij haar op. Heather had het over een zus gehad. Irene had haar genoemd tijdens dat diner, die avond dat Heather om een glas wijn had moeten vragen, en later nog eens, toen ze zei dat haar zus een zenuwinzinking had.

‘Wat is er, poesje?’ zei Barry. ‘Je bent zo stil. Geef ouwe Barry eens een knuffeltje.’

En dus ging Marion naast hem op de bank zitten, legde haar hoofd op zijn schouder en trok haar benen op, zodat hij zijn hand op haar dij kon leggen. Ze had geprobeerd haar hoofd op zijn schoot te leggen, maar daar reageerde hij onbehaaglijk op en daarom had ze een fatsoenlijker houding aangenomen. Nu hij had gezegd dat hij van haar hield en nooit iemand als zij had gekend, had ze er alle vertrouwen in dat het aanzoek niet lang meer op zich zou laten wachten, maar er gebeurde niets en om elf uur gebruikte hij, enigszins boven zijn theewater, haar telefoon om een taxi te bestellen.

‘Ik mag dan met pensioen zijn,’ zei hij raadselachtig, ‘maar het zou toch niet goed zijn wanneer iemand als ik boven de limiet zat.’

Marion zag kans hem een hartstochtelijke afscheidskus te geven en zwaaide hem uit toen de taxi wegreed. In elk geval was Fowler niet komen opdagen. Ze deed de afwas. Marion zou net zomin naar bed zijn gegaan terwijl de vuile afwas nog op het aanrecht stond als dat ze Barry bijzonderheden over Fowlers leven zou vertellen. En zo vervelend was de afwas nu ook weer niet. Het werkje gaf haar de kans om rond te dansen, borden op te pakken, glazen te laten balanceren, kopjes op elkaar te stapelen en ten slotte haar armen uit te strekken om dingen op hoge planken te zetten. De inmiddels koude restanten van de curry zette ze in de koelkast, en de koude rijst bewaarde ze ook. Dat zou haar avondeten van de volgende dag zijn. Nu Avice haar eruit had gegooid en uit haar testament had geschrapt, kreeg Marion het krap. Nog een paar weken en ze zou een werkzoekende zijn, levend van een of andere uitkering.

Misschien kan ik de jurk verkopen, dacht ze. Voordat ze naar bed ging, draaide ze het bandje nog eens.

Ismay stapte op Clapham South uit de metro en begon naar huis te lopen. Ze dacht aan de vrouwen van haar leeftijd die in Hammersmith, Acton en Shepherds Bush woonden en die zich veiliger voelden nu Preston achter de tralies zat. Zelfs dit deel van de stad was westelijk genoeg om riskant te zijn. Zolang hij vrij rondliep, was ze zich er de hele tijd van bewust geweest dat ze voorzichtig moest zijn: op goed verlichte plaatsen lopen, bij voorkeur plaatsen waar veel mensen kwamen, nooit binnendoor gaan door steegjes of donkere smalle straten.

Er liepen nooit veel mensen in hun straat. Er stonden wel auto’s langs de stoepranden aan weerskanten. Iemand (een man) had eens tegen Ismay gezegd dat als er een stuk uitschot, zoals hij het noemde, op haar af kwam, ze op de motorkap van een auto moest springen en moest schreeuwen. Ze geloofde niet dat ze op een auto kon springen, en als ze zo’n veiligheidsmaatregel probeerde, zou haar belager vast beter kunnen springen dan zij. Maar nu Preston achter de tralies zat, was het veiliger op straat. Ze kwam bij het huis met de ananassen op de hekpaaltjes en beklom de treden onder de glazen overkapping naar de voordeur.

Zodra ze binnen was, rook ze het, iets wat ze hier in geen maanden had geroken. Sigarettenrook. Er kwam hier niemand die rookte, behalve één persoon. Het was of haar hart in haar ribbenkast omhoogkwam en tegen de botten stootte. Omdat haar mond droog was, klonk het gilletje dat ze slaakte bijna als een zucht. Met een bevende hand maakte ze haar eigen deur open.

Andrew zat op de bank. Hij rookte een sigaret en las The Evening Standard .