– 24 –

Dat zuivere, volmaakte geluk was weg. Het had niet meer dan een paar uur geduurd. Als ze de zaak nuchter onder ogen probeerde te zien, wist Ismay dat het Andrews schuld was, niet de hare. En het had ook niets met Edmund en Heather te maken. Die hadden niets anders gedaan dan belangeloos op de bovenetage blijven om op Beatrix te passen terwijl ze eigenlijk veel liever in hun eigen nieuwe appartement zouden zijn. Andrew had haar bang gemaakt. Zonder haar openlijk te bedreigen had hij duidelijk gemaakt dat hij zo van Edmund en Heather gruwde dat hij niet met hen onder één dak wilde blijven. Terwijl hij nog steeds dacht dat ze in Crouch End woonden, een heel eind van Clapham vandaan, sprak hij vaak over hen. Dan noemde hij Edmund ‘die mannelijke verpleegster’ en Heather ‘je kleine gorgo van een zus’. Ismay protesteerde, maar niet erg krachtig.

Hoewel hij er bijna elke avond was, was hij nog steeds niet bij haar komen wonen, maar ze was voortdurend bang dat hij zou ontdekken dat Heather en Edmund boven woonden. Na haar mislukte poging schaamde ze zich er diep voor dat ze haar zus het gevoel had gegeven dat ze hen graag weg wilde hebben. Het deed haar pijn aan Heathers gekwetste reactie terug te denken, haar onderdrukte verontwaardiging. Ze zou er nooit meer op zinspelen dat ze dat wenste, en toch wilde ze het zo graag dat haar verlangen ongetwijfeld duidelijk te zien was, ook als ze het niet uitsprak. Ze droomde dat Andrew het zou ontdekken en fantaseerde over zijn woedende reactie en verwijten. Hij zou haar van bedrog, leugens en intriges beschuldigen.

En dan was er ook nog die bedreiging van Marion Melville. Ze had niets meer van haar gehoord, maar de eerste week was nog niet voorbij. Telkens wanneer de telefoon ging, dacht ze dat zij het was. Als Andrew ontdekte wat voor bedreiging het was, dus dat er een bandje bestond waarop Ismay zei dat haar zus de dood van hun stiefvader had veroorzaakt, zou hij niet verrast zijn – hij haatte Heather genoeg om het te geloven – maar hij zou meteen ook niets meer met de hele familie Sealand te maken willen hebben. Misschien ging hij niet naar de politie, al was het waarschijnlijk dat hij dat wel zou doen, en hij zou Ismay nooit meer willen zien. Ze was daarvan overtuigd, was daar nog meer van overtuigd dan van de woede waarin hij zou uitbarsten als hij ontdekte dat Heather en Edmund in het huis woonden.

Toch was hij verleidelijk aardig voor haar geweest sinds hij terug was – niet dat ze nog verleid hoefde te worden. Er kwamen elke dag rozen, een op de eerste dag, twee op de tweede dag, enzovoort. De chrysanten waren gauw doodgegaan. Zijn liefdesspel was beter dan het ooit geweest was, alsof er geen Eva was geweest, en hij wekte de indruk dat hij volstrekt monogaam was en dat altijd was geweest. Hij ging met haar eten in restaurants waarvan ze zou hebben gedacht dat ze veel te duur voor hem waren. Hij lachte om haar protesten.

‘Niets is te goed voor jou, mijn liefste,’ zei hij, en toen citeerde hij iets op quasi-dramatische toon. ‘Al het mijne is het jouwe.’

Als ze op het punt stonden om uit te gaan en ze nog even op hem moest wachten, ging ze in de hal staan luisteren of er geluid van boven kwam. Ze hoopte dan uit alle macht dat niet een van hen de trap af zou komen of door de voordeur zou binnenkomen, maar ze wist niet wat ze zou doen als dat gebeurde. Ze stelde zich voor dat ze voor Edmund op de knieën zou vallen en hem zou smeken zich te verstoppen, en dat hij dan berustend, zij het met minachting, zijn schouders ophaalde. En Marion – stel nu eens dat Andrew de telefoon opnam en ze hem een hint gaf van het doel van haar telefoontje? Een kleine hint die anderen zou ontgaan maar die Andrew onmiddellijk zou oppikken en analyseren, waarna hij haar, Ismay, vragen zou stellen die ze met geen mogelijkheid zou kunnen beantwoorden.

Marion zou bellen. Op de een of andere manier wist ze dat. Naast al haar angsten had ze nu ook geldzorgen. Ze verdiende niet genoeg om zo’n zware aanslag op haar financiën te kunnen verdragen. Toch was het ondenkbaar dat ze nee tegen Marion zou zeggen, of melodramatisch tegen haar zou zeggen dat ze maar doen moest wat ze niet laten kon. Als ik hem opnieuw verlies, overleef ik het niet. Dan wordt het mijn dood.

De volgende dag was het zaterdag. Andrew was in Fulham terug om zijn spullen in te pakken voor de verhuizing. Hoewel ze zich had voorgenomen Edmund niet te benaderen, bleef ze op een plaats waar ze hem op de trap zou kunnen horen. Zodra ze hem hoorde, ging ze naar de hal.

‘Dus Andrew en jij zijn weer bij elkaar,’ zei hij, en hij glimlachte. Zo te zien was hij blij voor haar.

‘Ja.’ Na die begroeting kostte het haar moeite te zeggen wat ze op haar hart had. Toch ging ze hakkelend verder. ‘Ik heb nog een week vakantie tegoed. Die kan ik vanaf maandag over een week opnemen. Als je dat wilt, kunnen Heather en jij dan...’

‘Heather heeft me verteld hoe je erover denkt,’ zei hij.

Jullie vertellen elkaar alles, dacht ze. Dat doen jullie zonder aarzeling, zonder angst. Wat zijn jullie toch gelukkig. Ze zei niets, maar wendde haar ogen af, bang dat ze zou gaan huilen. Hij sloeg zijn armen om haar heen en drukte haar tegen zich aan.

‘We gaan vrijdag weg. Heather heeft een verzorgster gevonden die blijft tot Pam terug is.’

De deurbel ging. Het was de bezorger van Andrews acht rode rozen. Ze hield ze bij haar gezicht, met hun fluweelzachte koelte, hun geur als van frisse natte bladeren. Een doorn schramde haar wang. Toen ze het appartement weer binnenging, hoorde ze de telefoon. Ze wist al dat het Marion was voordat ze opnam.

‘Is hij daar? Ik zou er niet de oorzaak van willen zijn dat je ertoe komt dat...’ Het was weer een van die zinnen die Marion niet de baas kon, en ze begon opnieuw. ‘Ik wil je niet in verlegenheid brengen. Ik kan opnieuw bellen.’

‘Hij is er niet,’ zei Ismay.

‘Goed, dan heb ik dus weer honderd pond tegoed.’ Alsof ze een legitieme schuld komt innen, dacht Ismay. ‘Ik kan naar je toe komen of we kunnen ergens afspreken.’

Ismay wilde haar niet meer in haar huis hebben. Ze besmette het. Trouwens, Andrew zou kunnen komen. Ze wist niet hoe lang hij erover zou doen om zijn spullen op te halen. Seb had een auto. Seb kon hem brengen en dan zou het niet lang duren. Plotseling had ze een idee. ‘Waarom kom ik niet naar jou toe?’

Natuurlijk wilde ze dat niet. ‘Ik zie je om elf uur midden op de Hungerford Bridge.’

Ismay had genoeg thrillers gelezen en genoeg politieseries op de televisie gezien om te weten dat chanteurs altijd maatregelen nemen om te voorkomen dat hun slachtoffers de politie meebrengen naar de ontmoetingspunten. Het zou bijvoorbeeld verstandiger zijn als Marion en zij elkaar nooit meer ontmoetten, en zij het geld ergens zou neerleggen waar Marion het kon ophalen. Marion had om bankbiljetten van drie (of zelfs vier) verschillende coupures moeten vragen, afkomstig uit verschillende geldautomaten. Die slordigheid of onwetendheid van Marion maakte haar duidelijk dat de vrouw naïef of onervaren in dit soort dingen was, of beide, maar ze moest onder ogen zien dat het geen verschil maakte. Ze zou hiermee net zomin naar de politie gaan als naar Andrew.

Het kwam goed uit (en het was ook vreemd, want hij betaalde voor al hun uitstapjes en luxes) dat ze in de tijd dat Andrew bij haar weg was minder geld had uitgegeven dan toen hij bij haar was. Misschien omdat hij er niet was om haar kapsel te bewonderen, of nieuwe kleren die ze zou kunnen kopen. Als gevolg daarvan zou ze een tijdje aan Marions eisen kunnen voldoen. Maar niet lang, geen maanden... Ze huiverde bij het idee. Toch moest ze dat. Andrew mocht dat bandje onder geen beding te horen krijgen. Marion, gaf ze toe, had haar slachtoffer verstandig uitgekozen. Ze had een nog betere keuze gemaakt dan ze zelf wist.

‘Ik heb geen geld,’ zei Marion. ‘Je hoeft me daar niet om te vragen. Er is ook geen gin. Ik zal eerlijk tegen je zijn, Fowler. Op dit moment heb ik maar honderd pond per week om van te leven, en dat is alles. Ik moet mijn gemeentebelastingen betalen, en de waterrekening of hoe ze dat ook noemen. Jij hebt geen weet van die dingen.’

‘Toen we klein waren, gaf je me een keer al je zakgeld omdat ik een Bounty wilde. Je leende me een pond vijfenzestig, zodat ik een verjaardagscadeau voor mama kon kopen.’

‘Ja, en dat heb ik nog steeds niet teruggekregen.’

‘Waar komt die honderd pond vandaan? Van de ouwe kerel?’

‘Wie geen vragen stelt, krijgt geen leugens te horen,’ zei Marion. ‘Je kunt hier vannacht blijven, als je wilt, maar er is niets te drinken in huis en ook niets te eten, behalve witte bonen uit blik.’

Op weg naar het metrostation Embankment had ze spijt van het impulsieve aanbod dat ze had gedaan. Als Barry haar nu eens naar huis bracht...? Nou, daar moest ze zich later maar zorgen over maken. In de hal boven aan de roltrap zag ze haar kaartje in de machine verdwijnen. Ze wilde dat het een retourkaartje was. Kon ze lopend teruggaan? Het was een heel eind. Toen lag daar, door niemand opgemerkt, de oranje plastic hoes van een Freedom Pass. Marion pakte hem op en liep doelbewust naar het loket, alsof ze hem wilde inleveren. Natuurlijk was ze dat allerminst van plan. Zodra ze wist dat ze uit ieders gezichtsveld was verdwenen, veranderde ze van richting en liep naar de uitgang. In de hoes zat het pasje zelf met de identiteitskaart. Dat pasje werd verstrekt aan mensen van boven de zestig. Die mochten in heel Londen gratis met metro, bussen en regionale treinen rijden.

Ze had het geluk dat dit een pasje was van een donkerharige vrouw die jaren jonger leek dan ze was. Die foto moest zijn genomen toen ze een jaar of dertig was, dacht Marion. Het stond haar tegen om bijna twintig jaar aan haar leeftijd toe te voegen, maar nood brak wet, daar was ze zich heel goed van bewust. Trouwens, niemand keek naar je pasje als je dat gebruikte, dat was haar al vaak opgevallen, en het was haar ook opgevallen dat mensen alleen maar even met zo’n pasje naar de chauffeur hoefden te zwaaien als ze instapten.

Ismay stond al op het midden van de brug te wachten. Zoals gewoonlijk waren daar veel mensen. Ze zei niets, en Marion zweeg dus ook maar. Ze gaf Marion een envelop. Het was misschien een beetje riskant om het geld te tellen met al die mensen in de buurt, maar Marion wierp toch een blik in de envelop om te kijken of het erin zat.

‘De volgende keer moet het meer zijn,’ zei ze. ‘Ik zei dat we zouden zien, en ik heb... nou, ik heb gezien. Honderd is niet genoeg. Daar kan ik niet van leven.’

‘Hoeveel?’

‘Ik bel je als ik een besluit heb genomen.’

Ismay draaide zich om en liep in de richting van de South Bank. Met een goed gevoel keek Marion naar de rivier in de ochtendzon, het London Eye, het paleis van Westminster en de Royal Festival Hall. Het was een mooie dag, zoals dagen in het midden van oktober vaak zijn. Als ze het werk van Wordsworth had gekend, zou ze misschien hebben gezegd dat de aarde niets schoners te geven had. Dat gevoel had ze.

Ze ging gratis naar Finchley Road terug. Terwijl ze weg was, waren al haar pakjes van postorderbedrijven aangekomen. Fowler had ze aangenomen en op het aanrecht gelegd. Een halfuur was ze aangenaam bezig het linnengoed op te bergen, de lakens op haar bed door lichtblauwe te vervangen en de kasjmieren truien aan te passen. Ten slotte besloot ze de lila trui aan te doen als ze die avond naar Barry ging.