– 25 –
Er was een kans dat Andrew nooit te weten zou komen dat Heather en Edmund boven waren. Een kleine kans, gaf Ismay toe, tenzij ze hen kon overhalen om op zijn komen en gaan te letten en zich te verstoppen als ze konden verwachten dat hij wegging of aankwam. Een restje trots of gezond verstand dat zich in haar had kunnen handhaven, verzette zich daartegen. Ze had het – nog net – bij Heather kunnen proberen, maar niet bij Edmund. Ze was er zeker van dat hij zou weigeren. Afgezien daarvan zou ze hem in de ogen moeten kijken als ze hem dat verzoek deed. Hij was vriendelijk, een van de vriendelijkste mensen die ze kende, maar ze herinnerde zich hoe hij haar had aangekeken toen die acht rozen werden bezorgd en ze ze vol verrukking had aangenomen. Het was geen minachtende blik geweest, maar wel een blik vol medelijden en droefheid.
Nog vier dagen voordat ze weggingen. Andrew was de hele dag weg, en als hij ’s avonds thuiskwam, waren Heather en Edmund er nog niet. Andrew had haar niet gevraagd wie er op haar moeder paste. Hij dacht nooit aan zulke dingen: zieken verzorgen, eten klaarmaken, boodschappen doen, schoonmaken. Die dingen werden gedaan, maar hij had er zichzelf nooit om hoeven bekommeren. Ze gebeurden, zoals er water uit de kraan kwam als je die opendraaide en er licht uit gloeilampen kwam als je op een knop drukte. Ze had hem verteld waar Pamela was, wie die nieuwe man van haar was en wanneer ze terug zou komen, maar hij had nauwelijks belangstelling getoond. Hij had haar moeder nog niet ontmoet.
Haar dagen met hem waren een soort huwelijksreis geweest. Of beter gezegd, het was duidelijk zijn bedoeling om de sfeer van een huwelijksreis te creëren. Ze voelde zich minderwaardig als ze met minder dan haar vroegere verrukking reageerde omdat haar zorgen haar zo moedeloos maakten. Ze was bang dat hij zou denken dat hij minder van haar hield. Als ze in zijn armen lag, als ze de liefde bedreven, kwam soms onwillekeurig de gedachte aan de chantage bij haar op, en die gedachte werd op de voet gevolgd door haar eeuwige twijfels en zorgen om Heather. De oorzaak van haar gespannenheid kon ze misschien wel voor Andrew verborgen houden, maar niet de gespannenheid zelf. Ze kon alleen maar tegen zichzelf zeggen dat het allemaal een beetje gemakkelijker zou zijn als Heather en Edmund weg waren. Intussen bereidde ze zich voor op het volgende telefoontje van Marion Melville. Waarschijnlijk zou ze nu twee keer zoveel moeten neertellen.
Michael Fenster zou Pamela donderdagmiddag vroeg terugbrengen. Ismay en Andrew zouden allebei op hun werk zijn. Omdat hij dan geen dienst had, zou Edmund thuis zijn om hen te ontvangen. Het liep anders, zij het aanvankelijk nog niet desastreus. Michael kwam op woensdagavond; hij ging met Pamela’s sleutel het huis in. Het was net zeven uur geweest en Ismay en Andrew zouden uitgaan, eerst naar een restaurant en dan naar een club, waar ze met Seb Miller en diens vriendin hadden afgesproken. Ismay was daar niet zo blij mee. Zeker, ze zou bij Andrew zijn, de nieuwe Andrew die ze aanbad en die haar aanbad, maar ze kon niet vergeten hoe ze zich tegenover Seb had vernederd: ze had hem gebeld en gesmeekt haar te vertellen waar zijn flatgenoot te vinden was. Maar als ze hem eenmaal had ontmoet, zou het de volgende keer gemakkelijker zijn.
Toen ze iemand hoorde binnenkomen, dacht ze eerst dat het Edmund was, al had ze gedacht dat die al thuis was. Ze bereidde zich erop voor Andrew binnen te houden tot Edmund naar boven was gegaan, maar toen hoorde ze Pamela’s stem en ging ze naar haar toe. Andrew volgde haar. Pamela was bleek en mager, maar ze kon lopen, al trok ze nog wat met haar been.
‘We komen een dag eerder, Issy. Ik had het je moeten laten weten, maar ik kon niet wachten tot ik thuis was.’
Ismay kuste haar en stelde Michael Fenster en haar aan Andrew voor. Glimlachend, een beetje verlegen, gaf Michael hem een hand en zei: ‘Aangenaam kennis te maken.’ Ismay zag wat geen van de anderen zou opmerken: Andrew trok zijn bovenlip een beetje op, zijn gebruikelijke reactie op ongepastheid. Toen stelde Pamela de vraag waaraan Ismay ondanks al haar angstige voorgevoelens en dreigende fantasieën geen moment had gedacht.
‘Zijn Edmund en Heather er ook, Issy?’
Ze voelde dat ze donkerrood werd. Het was nog net te horen dat Andrew, naast haar, zijn adem inhield. ‘Ik weet het niet,’ zei ze.
‘Nou, jullie gaan blijkbaar uit. We zullen jullie niet ophouden,’ zei Michael. ‘Ik haal even Pams koffer op.’ En hij deed iets waarmee hij ooit Ismays bewondering zou hebben geoogst: hij tilde Pamela in zijn armen en droeg haar de trap op. Ze hoorde Heathers stem toen hij boven was.
Andrew maakte de voordeur open. Hun taxi was achter Michaels auto gestopt. Andrew ging naar buiten, zei tegen de chauffeur dat hij hem niet nodig had, kwam terug, duwde Ismay het appartement weer in en deed de deur achter hen dicht. Ze dacht, ik zeg niet dat ik het kan uitleggen. Dat doe ik niet. Daartoe zal ik me niet verlagen. Hij zal niet hierom bij me weg gaan. Ze zei niets.
‘Ga zitten.’
Ze dacht dat hij haar zou vragen wat ze tot haar verdediging had aan te voeren. Dat vroeg hij niet. ‘Wat is er toch met jou, Ismay? Ben je werkelijk zo nauw verbonden met die twee, zo verlíéfd op dat stel, dat je tegen mij liegt, mij bedriegt, alles in het werk stelt om de waarheid voor me verborgen te houden, de waarheid dat ze al die tijd dat ik hier was hierboven woonden? Waarom? Soms omdat dat saaie, ordinaire, burgerlijke stel, die proléten, je helemaal in hun ban hebben?’
‘Het spijt me,’ zei ze.
‘Het spijt je. Die woorden zouden impliciet moeten betekenen dat je het niet meer zult doen, maar in jouw geval is dat niet zo. Je hebt het al eerder gedaan. En nu denk je natuurlijk dat je het opnieuw kunt doen.’
‘Het zal nooit meer gebeuren, Andrew. Ze gaan morgen weg. Ze trekken morgen in hun nieuwe appartement.’
De telefoon ging. De stem van Marion Melville zei: ‘Hallo?’ Dit is het uiterste, mijn apocalyps, mijn hel, dacht Ismay. Nu ga ik op de vloer liggen schreeuwen. Natuurlijk deed ze dat niet. ‘Ik kan nu niet praten. Kun je terugbellen?’ Ze legde de hoorn neer.
‘Was dat je zus?’
‘Nee.’
‘Het kost me moeite iets te geloven van wat je zegt. Laat me volstaan met tegen je te zeggen dat ik nu wegga. Alleen. Ik weet niet wanneer ik terugkom, als ik al terugkom. Ik kan niet met die mensen onder één dak leven.’
De vorige keer dat hij wegging, had ze gehuild. Ze had onbedaarlijk gehuild, de hele nacht gesnikt, op de vloer gelegen en bittere tranen vergoten. Om de een of andere reden was het nu anders. Ze zei het hardop tegen de lege kamer: ‘Ik kan hier niet tegen,’ en toen kon ze er toch een beetje tegen, met droge ogen, kalm, haar blik op de rozen gericht, de verse, de dode en de stervende rozen, allemaal in één vaas, zo lang bewaard omdat ze het niet over haar hart kon verkrijgen de verwelkte bloemen weg te gooien.
Toen haar zus de kamer binnenkwam, toonde Beatrix voor het eerst in jaren een klein beetje emotie. Ze stak haar hand uit naar Pamela, die niet wist of ze hem moest schudden of vastpakken en hem toen maar naar haar lippen bracht. Beatrix keek met gefronste wenkbrauwen naar haar hand en raakte de plek aan waarop Pamela’s lippen hadden gerust. Toen bood ze haar een bonbon aan.
‘Dat heb je nooit eerder gedaan,’ zei Pamela.
Beatrix knikte Michael enigszins vriendelijk toe.
‘Dit moet jouw werk zijn, Edmund,’ zei Pamela. ‘Ik hoop dat je niet van plan bent weg te gaan.’
‘Morgen,’ zei Edmund. ‘We moeten wel. We hebben negen maanden gewacht tot we in ons appartement konden.’
Heather bracht hun een fles champagne en vier glazen. ‘Om je thuiskomst te vieren.’ Ze keek Pamela veelbetekenend aan en zei: ‘Misschien iets...?’
‘Niet precies,’ zei Pamela. ‘Michael heeft me gevraagd met hem te trouwen. Hij zegt dat hij hier bij mij en Beatrix komt wonen, of dat we in zijn huis kunnen gaan wonen, en Beatrix ook, maar dat wil ik niet.’
‘Ze zegt dat ze mij dat niet wil aandoen. Maar ik zou het niet zo erg vinden. Ik ben altijd gek op Bea geweest.’
‘Ik hoop dat hij bij me blijft. Ik hoop dat hij mijn – ik zal niet zeggen vriendje – mijn minnaar wordt. Voor altijd, of wat we daar ook maar mee bedoelen.’
Edmund hief zijn glas. ‘Op jullie. Ik zou een huwelijk kunnen aanbevelen. Mij bevalt het wel. Maar ik weet wanneer ik verslagen ben.’
De ochtendjas van het postorderbedrijf en de afbeelding van de sultan met zijn bruid werden door Barry in ontvangst genomen met een dankbaarheid die Marions verwachtingen overtrof. Hij stond erop de ochtendjas over zijn broek en overhemd te dragen en trok hem pas uit toen hij zich ging verkleden voordat ze uitgingen. Terwijl hij boven was, keek Marion eens goed om zich heen in de huiskamer. De boeken, die ze nooit eerder goed had bekeken, waren vooral geschiedenissen van India en biografieën van Britse en Indiase beroemdheden. Maar er waren ook werken over forensisch wetenschappen bij, een paar verslagen van pathologisch-anatomische onderzoeken en nogal veel boeken over waargebeurde misdaden, vooral over mannen die hun vrouw vermoord hadden. Omdat ze achterdochtig van aard was, en net als haar broer Fowler criminele neigingen had, vroeg ze zich voor het eerst af hoe mevrouw Fenix aan haar eind was gekomen. Misschien was het verstandig dat te vragen. Trouwens, wat had Barry gedaan voordat hij met pensioen ging? Ze meende dat Irene haar had verteld dat hij ambtenaar was geweest.
Barry kwam tevoorschijn en reed met haar naar St John’s Wood, waar een nieuw Indiaas restaurant was dat Pushkar heette. Hij droeg een wit jasje over zijn broek met krijtstreepje, en had ook een witte muts op waarmee Marion geen enkele moeite zou hebben gehad als ze zich niet in het gezelschap van zoveel authentieke Indiase gasten hadden bevonden. Ze had de indruk dat twee of drie van hen elkaar geamuseerd aankeken. Hij schrok een beetje toen ze hem naar de dood van zijn vrouw vroeg. Hij antwoordde: ‘Haar hart,’ en begon toen over de ochtendjas van het postorderbedrijf te praten. Ze vond dat hij zijn hoofddeksel had moeten afzetten terwijl ze aten, maar ontspande zich een beetje toen ze zag dat niemand anders dat had gedaan.
Ondanks het niet helemaal goed verlopen begin werd het een van hun betere avonden. Barry had haar maar één keer poesje genoemd, en hij was merkwaardig stil en maakte een nerveuze indruk. Terwijl ze madrasrundvlees en sag ghosht aten, pijnigde ze haar hoofd, op zoek naar iets om te zeggen. Ze vroeg hem of hij de lila trui mooi vond. Glimlachend antwoordde hij: ‘Prachtig,’ en toen viel die ongewone stilte weer.
‘Ik wil je iets vragen, Barry,’ zei ze.
Hij keek haar peinzend aan.
‘Het is... Nou, wat voor werk had je te doen toen je...’ Haar zin raakte weer in de knoop en ze probeerde het opnieuw. ‘Ik bedoel, wat was je...?’
Barry onderbrak haar. ‘Ik wil jóú iets vragen,’ zei hij met een diepe, serieuze stem.
Hij moest er op de een of andere manier achter zijn gekomen dat ze geld aan Ismay Sealand vroeg of zelfs dat ze met die morfine aan de gang was geweest. In dat geval was het uit. Ze zei niets. Ze keek hem alleen maar aan met de innemende timide ogen van het kleine diertje waarmee hij haar identificeerde.
Hij slikte en werd rood. Hij pakte een vork van de tafel en legde hem weer neer. ‘Marion,’ zei hij, en toen zweeg hij en wendde zijn ogen af.
‘Ja?’ Ze wist nu wat mensen bedoelden als ze zeiden dat hun hart in hun keel klopte.
Nu kwam het. Ze wachtte ademloos af. ‘Ik hou van je,’ zei hij. ‘Wil je met me trouwen?’
Ze was tweeënveertig en het was haar eerste aanzoek. Ze had hier naartoe gewerkt, maar nu het zover was, wist ze niet wat ze moest doen. Instinctief zou ze het willen uitschreeuwen van vreugde, maar ze kon zich inhouden. Langzaam, bevend, knikte ze. Ze knikte op een heel onkarakteristieke manier, bijna verlegen, alsof ze van ontzag vervuld was. Later zou ze zich afvragen wat nu had kunnen gebeuren, maar voordat Barry iets kon zeggen of doen, kwam er een Indiase man naar hun tafel en sprak haar aan. Het was meneer Hussein.
‘Goedenavond, mevrouw Melville.’
Marion kreeg zichzelf weer onder controle. Ze was er vrij zeker van dat hij niet alleen naar hen toe was gekomen om haar te begroeten. Tot nu toe was hij over het geheel genomen nogal grof tegen haar geweest. Hij was naar hen toe gekomen om Barry te vertellen dat zijn kleding niet helemaal gepast was, maar toen hij haar herkende, deed hij dat niet.
‘Wilt u me niet aan uw vriend voorstellen?’
‘Geen vriend, meneer,’ zei Barry. ‘Niet meer. Haar toekomstige echtgenoot. Mevrouw Melville heeft me zojuist de eer bewezen me haar hand te schenken.’
Zoals zijn zoon ook deed, keek meneer Hussein alsof hij een bijna onbedwingbare vrolijkheid nog net kon inhouden. Marion wist niet waarom. Ze vond Barry’s toespraakje ontroerend. Hij en meneer Hussein praatten even over de naam van het restaurant, die blijkbaar ook de naam van een plaats in India was. Barry was natuurlijk nooit in Pushkar geweest, maar hij wist er veel van.
‘Mooi meer,’ zei hij, ‘en de Slangenberg.’
Meneer Husseins lippen trilden even. ‘En niet te vergeten het internationaal vermaarde kamelenfestival.’
‘Mevrouw Melville en ik gaan daar misschien op onze huwelijksreis naartoe.’
‘Ideaal,’ zei meneer Hussein met een stralende glimlach. ‘Natuurlijk weet u dat het een heilige stad van de hindoes is en dat daar dus alcohol, vlees en zelfs eieren verboden zijn. In tegenstelling tot,’ voegde hij eraan toe voordat hij naar mevrouw Iqbal terugliep, ‘dit restaurant.’
Hoewel ze wist dat het onverstandig was, ja zelfs krankzinnig, had Ismay de halve nacht op Clapham Common rondgelopen. Er gebeurde niets. De mensen die ze tegenkwam, letten niet op haar. Een van hen was Fowler Melville, die op onbekend terrein was, maar hij kende haar niet en zij kende hem niet. Ze liepen elkaar in tegenovergestelde richting voorbij, als een fier fregat en een vuile coaster die elkaar in de nacht passeren.
De volgende morgen ging ze meer dood dan levend naar haar werk. Ze durfde Andrew niet op zijn mobieltje te bellen, en durfde nog minder naar Seb Miller in Fulham te bellen om hem opnieuw te vragen waar Andrew was. Toen ze thuiskwam, was er een boodschap voor haar ingesproken. Dat moest Andrew zijn, dat moest... alsjeblieft, God. Het was Marion Melville, met een zelfverzekerde stem die vlotter klonk dan anders.
‘Oké, tweehonderd per week, alsjeblieft. Morgen. Zelfde tijd, zelfde plaats. Bel me even om dit te bevestigen.’
Als Andrew er nu eens was geweest en de telefoon had opgenomen of zelfs naar de boodschap had geluisterd? Maar zelfs als hij hier was geweest en de telefoon had opgenomen, was dat beter dan dat hij er helemaal niet was. Alles was beter dan dat hij er niet was. Laat op de avond herinnerde ze zich dat dit de dag was waarop Heather en Edmund het huis hadden verlaten. Ze zouden nu in hun eigen appartement zijn. Met hun twee sleutels per persoon, hun nieuwe spullen en hun nieuwe telefoon. Ze had het nummer opgeschreven en zou hen moeten bellen. Een hele tijd zat ze bij de telefoon en deed niets. Pam moest boven zijn, maar ze belde haar ook niet. Om negen uur liep ze over straat om tweehonderd pond uit de geldautomaat te halen. Het was dom om dat in het donker te doen, maar ze trok zich niets meer van zulke dingen aan.
Toen ze in bed lag, maar waarschijnlijk niet zou kunnen slapen, vroeg ze zich af of hij ergens een ander meisje in reserve hield. Iemand die hij na weken van afwezigheid kon bellen: ‘Hallo, met mij. Kan ik komen?’ Sinds hij terug was, waren de dingen anders dan voordat hij wegging. Hij was aardiger voor haar, en autoritairder, terwijl zij minder goed voor zichzelf kon opkomen. Ze hield meer van hem dan ooit. Ten slotte viel ze in slaap. Ze droomde dat hij terug was, dat hij de kamer in was gekomen om haar te vertellen dat Heather dood was.
Ze nam de metro naar Waterloo en liep vanaf de South Bank de Hungerford Bridge op. Marion nam ook de metro, maar voor haar was het gratis, want ze gebruikte de Freedom Pass die ze op station Embankment had gevonden. Nadat ze de kaart had gebruikt om op Finchley Road door de tourniquet te komen, was ze in de metro bang dat er controleurs zouden instappen. Dan moest ze zich eruit zien te redden, want het was duidelijk dat ze niet Hilary Cutts van drieënzestig was. Natuurlijk was er bijna nooit controle; ze kon zich maar één keer herinneren. Het feit dat ze zich zorgen maakte, zat haar nog meer dwars dan die specifieke angst zelf. Ze maakte zich anders nooit zorgen. Misschien nu wel omdat ze in Fowlers daklozenkrant had gelezen dat de gegevens van alle metropasjes tegenwoordig in een database werden bewaard. Nou, het zou de oplossing zijn als ze in Baker Street uitstapte om een andere metro te nemen. En dan moest ze oppassen dat ze niet in de Bakerloo-metro stapte.
De metro kwam en ze stapte in. Er kwamen geen controleurs binnen, maar voor alle zekerheid sprong ze in Charing Cross uit de metro. Ze dacht steeds aan de database. Ze huppelde over de Strand en liet de Freedom Pass in een afvalbak vallen. Jammer, maar het was te riskant om hem te gebruiken. Wat zou het grappig zijn als Fowler hem vond. Hij zou hem vast naar haar toe brengen. Dat deed hij altijd, als een kat die een muis naar zijn baasje brengt. Ze lachte nog steeds in zichzelf toen ze Ismay op de brug tegenkwam.
Het meisje leek net een slachtoffer van hongersnood of een overlevende uit een concentratiekamp: bleek, flets, wallen onder de ogen. Marion zei opgewekt: ‘Goedemorgen,’ en stak haar hand uit voor het geld, haar linkerhand, zodat Ismay de ring kon zien die ze droeg, een prachtige ring met een robijn waarvan Barry zei dat hij uit Delhi kwam. Ismay legde de envelop zwijgend in haar hand. ‘Zoals je kunt zien, ben ik na onze vorige ontmoeting verloofd. Binnenkort ben ik mevrouw Barry Fenix. Ik vertel je dit, opdat je weet wie het is als ik je bel.’
Marion wist niet precies welke reactie ze bij haar slachtoffer hoopte los te maken, maar in elk geval niet dat ze in tranen uitbarstte en over de brug wegrende. Marion haalde glimlachend haar schouders op en keek een aantal voorbijgangers aan om te laten zien hoe volwassen, verstandig en beheerst ze was.
Ismay nam een bus naar huis. Ze was nog geen tien minuten terug toen Andrew binnenkwam. Onwillekeurig slaakte ze een gilletje. Ze liet zich door hem in zijn armen houden en kussen, maar dat was alles wat ze deed, haar hoofd slapjes tegen zijn schouder, bevend van zoveel tranen. Toen ze eindelijk naar hem opkeek, moest ze zich met enorm veel inspanning dwingen te zeggen: ‘Andrew, we moeten praten.’
‘O, lieveling,’ zei hij, ‘alsjeblieft, niet dat afschuwelijke cliché. Daar kan ik niet tegen. Kom, doe iets aan je arme gezicht. Ik ga met je lunchen in de Fat Duck.’