– 14 –
Edmund hoorde Heather de telefoon neerleggen. Hij was in de huiskamer van hun appartement en was bezig met de weinige schilderijen die hij uit Chudleigh Hill had meegenomen. Hij poetste het glas, vernieuwde de schilderijkoorden en hing ze op. Heather was in het halletje.
‘Ik kon jullie horen,’ zei hij toen ze binnenkwam. ‘Jullie klonken heel vriendelijk.’
‘Als we dat zijn, is dat toch ook beter?’
Hij draaide zich om en keek haar aan. Ze had een dieprode kleur op haar voorhoofd en wangen. Hij had haar nooit zo meegemaakt en besefte dat hij getuige was van een krachtige emotie die op de een of andere manier haar gezicht veranderde, al zou hij niet weten wat voor emotie het zou kunnen zijn. Angst? Schaamte? Medelijden? Nee, woede.
‘Wat is er?’
‘Niets,’ zei ze, en haar stem was laag en langzaam. ‘Eigenlijk niets.’
‘Ze wil hem niet opgeven? Nee, natuurlijk niet. Heb je ooit serieus gedacht dat ze dat zou doen?’
‘Ik hoopte het.’ Heather slaakte een kreet van woede, van razernij, en balde haar handen tot vuisten. Hij had nooit eerder meegemaakt dat ze haar zelfbeheersing verloor en keek verbaasd naar haar. ‘Ik hoopte dat ze een... nou, een goede daad zou doen. Ze houdt niet van hem. Dat heeft ze min of meer gezegd.’ Ze werd kalmer en haalde diep adem. ‘Je zei dat we vriendelijk klonken. Ze praat nu tegen me alsof ik een vriendin van haar ben. Ze noemt me bij mijn naam. Maar ze geeft geen duimbreed toe. Ze wil hem houden.’
‘Dat verbaast me niet.’
Ze keek hem aan en hij verwachtte een reactie die hij nog niet bij haar had meegemaakt, geschreeuw, verwijten, woede, misschien zelfs beledigingen. Maar ze deed haar lippen weer op elkaar, streek met haar vingertoppen over haar verhitte wangen en kwam naar hem toe om hem te kussen.
‘Ik probeer het opnieuw, Ed. Ik kan het niet opgeven.’
‘Dat zie ik.’
‘O ja, dat vergat ik je nog te vertellen. Issy’s handtas is gestolen, haar Marc Jacobs-tas.’
‘Wie is Marc Jacobs?’
‘Je praat net als een oude rechter. Die weten ook nooit wie iemand is. Het is een ontwerper. Gelukkig heeft ze haar sleutels nooit in haar tas, maar de dief heeft wel al het andere in handen gekregen, haar portefeuille met nogal wat geld erin en drie creditcards, haar mobieltje, haar agenda. Het is gebeurd toen ze in de metro stapte.’
‘Misschien leidt al dat gedoe haar van Andrew af.’
‘Nee,’ zei Heather. Ze dacht, zij het met genegenheid, dat hij typisch een man was, met het oordeel van een man.
Eva had het Andrew niet verteld en ze had het papa ook niet verteld. Toen Andrew haar kwam halen om uit eten te gaan, hadden ze wat grappen gemaakt over het feit dat zij een societyfiguur was genoemd en op een gegeven moment had hij zo hard gelachen dat zijn gezicht lelijk rood was aangelopen. Ze had tegen hem geschreeuwd dat hij niet zo grof en zo ordinair moest zijn en in het daaropvolgende uur niet veel zin meer gehad om met hem te praten. En haar vader zou haar waarschijnlijk aanraden naar de politie te gaan. Papa hield bijna evenveel van de politie als van het leger en vond het prachtig dat er tegenwoordig zoveel agenten met vuurwapens rondliepen.
Trouwens, als ze het Andrew vertelde, zou ze ook over haar eigen gevoelens voor hem moeten praten. Hoe jong ze ook was, Eva was het soort meisje dat geloofde dat je beter niet aan een man kon laten zien wat je voor hem voelde en dat het fataal was als je hem liet geloven dat je tot elke prijs bij hem wilde blijven. Trouwens, dat wilde ze niet, en ze wist ook niet precies wat ze voor hem voelde. Als die Heather bleef aandringen, zou ze hem waarschijnlijk opgeven, gewoon om moeilijkheden te vermijden. Als ze aandrong, en het zag ernaar uit dat ze dat zou doen.
Twee dagen na hun ontmoeting had ze opnieuw gebeld. Het was vroeg in de morgen en Eva lag nog in bed, want het was donderdag, de dag waarop ze naar het zwembad en haar yogales ging. Heather vroeg of Eva nog had nagedacht over wat ze in het park had gezegd.
‘Nee, dat heb ik niet. Ik heb het je gezégd. Het zijn jouw zaken niet. Trouwens, hij gaat niet naar je zus terug.’
‘Is hij nu bij jou?’
‘Hij is net weg.’ Dat was niet waar. Eva wist dat het zwak van haar was Heather Littons vragen te beantwoorden, maar ze wilde niet dat de vrouw dacht dat ze geen seksuele relatie met Andrew had. ‘Weet je wat hij me heeft verteld?’ Ze voelde zich geroepen hatelijk te zijn. ‘Hij zei dat hij nu niet weet hoe hij zich zo lang met je zus in het openbaar heeft kunnen vertonen.’
‘Dat geloof ik niet,’ zei Heather.
‘Geloof maar wat je wilt. Het is waar.’ Eva ging rechtop in bed zitten. Ze wilde dat er iemand was die haar koffie en sinaasappelsap en toast bracht, zoals thuis bij mama en papa. ‘Zeg, waar maak jij je eigenlijk druk om? Andrew was niet jouw vriendje.’
‘Mijn zus betekent veel voor me. Ik hou er niet van haar te zien lijden.’
‘Nou, als ze lijdt, vind ik dat jammer. Het was niet mijn bedoeling haar verdriet te doen. Ik kan het niet helpen dat Andrew verliefd op mij is geworden.’
Eva was zich er vaag van bewust dat ze zo langzamerhand... nou ja, op vriendschappelijke voet met Heather kwam te staan. Dat kon ze niet helpen. Hoewel Heather niet veel ouder was dan zij, had ze iets moederlijks, een redelijke en geduldige manier van praten die Eva niet van haar leeftijdgenoten gewend was en nog minder van haar eigen moeder. ‘Ze komt er wel overheen, Heather,’ zei ze nogal wanhopig. Het gebruik van die voornaam maakte het erger. ‘Mensen komen er altijd overheen. Ze ontmoet wel iemand anders.’
‘Dat dacht ik vroeger ook, maar nu weet ik het nog zo net niet. Ik denk van niet.’
‘Mensen komen er altijd overheen,’ zei Eva weer. ‘Ik moet nu gaan.’
‘Weer naar St James’s Park?’
‘Nee. En ik wil niet dat je me overal volgt. Is dat duidelijk, Heather? Ik wil dat niet. Dat is intimidatie.’
‘Goed, dan bel ik je morgen.’
Eva zei daar niets op. Ze zei Heather gedag en legde de telefoon neer.
Avice keek op van het pocketboek dat ze las en zei tegen Marion dat meneer Karkashvili donderdag kwam lunchen.
‘Dat is een interessante naam,’ zei Marion alsof ze hem nooit eerder had gehoord.
‘Ja, het is een Georgische naam.’ Avice legde nogal neerbuigend uit dat ze het nu over Georgië in Azië en niet over Georgia in de Verenigde Staten had. ‘Zijn grootvader kwam hierheen uit Tiflis of hoe ze dat tegenwoordig ook noemen.’
Marion wachtte af. Ze had nu al meer dan een week gewacht. Maar Avice was nog druk bezig met de naam van haar notaris. ‘Als het aan mij had gelegen, had ik er een meer Engelse naam van gemaakt. Carter, bijvoorbeeld, of Carville.’
‘Gaan jullie uit lunchen of eten jullie hier?’
Avice aarzelde zo lang dat Marion zich afvroeg of ze eigenlijk wel antwoord wilde geven. Ten slotte zei ze: ‘Ik weet het niet, Marion. Ook als we ergens anders eten, moet hij hierheen komen. Het probleem is dat Figaro hem niet graag mag.’
‘Ik hoop dat hij nooit iets onaardigs tegen hem heeft gedaan,’ zei Marion met gepaste verontwaardiging. ‘Konijnen zijn net olifanten. Ze vergeten nooit iets.’
‘Hij heeft nooit de kans gehad,’ zei Avice op een toon alsof je nooit kon weten wat voor schanddaden haar notaris zou plegen als hij zijn gang kon gaan.
‘Ik kan met Figaro naar de eetkamer gaan zolang hij hier is. Als ik daar wat van dat fluitenkruid heb dat hij zo lekker vindt, gaat hij daar graag naartoe.’
‘Dat is een idee.’
Haar toon was neutraal en niet enthousiast. Marion wachtte, en plotseling begreep ze het. Avice dacht na. Avice legde het stukje rood lint dat van een doos bonbons was gekomen als boekenlegger tussen de bladzijden en dacht over haar voorstel na. Niet het voorstel om Figaro in veiligheid te brengen, maar dat andere voorstel dat ze had gedaan toen ze het nieuws van Deirdres dood had gekregen. Marion kon haar aarzeling begrijpen. Het zou om een groot bedrag gaan en ze kende Marion nog niet zo lang. Maar wie anders kon ze het vragen? En hoe groot zou het bedrag moeten zijn? Het zou onverstandig zijn het aan notaris Karkashvili te vragen, vooral omdat hij blijkbaar een dierenhater was. Moest ze Avice een duwtje in de goede richting geven? Nog niet. Als Karkashvili donderdag kwam, moest ze binnenkort een besluit nemen.
Het restaurant in Pinner was Italiaans en heette La Mandritta. Het leek Marion, die belde om te reserveren, niet erg chic. De man die de telefoon opnam, klonk alsof hij het niet gewend was dat mensen telefonisch een tafel reserveerden. Zeker niet voor de lunch, zei hij.
‘De meesten komen gewoon op de bonnefooi.’
Dat klonk niet goed, vond Marion, maar wat maakte het haar uit? Zij ging daar niet eten. Ze zou thuis blijven met die konijnen en ze zou notaris Karkashvili ontmoeten als hij met Avice terugkwam om haar testament te veranderen. Toen Avice weg was om hem in La Mandritta te ontmoeten, deed Marion een van haar dansjes. Ze trippelde in een soort flamencostijl door de huiskamer en wilde dat ze wat muziek had. Haar dansje maakte de konijnen aan het schrikken. Zodra ze met haar armen zwaaide, vluchtten ze door de flap naar hun hok.
De vorige avond was ze moedeloos naar bed gegaan. Het was nu meer dan een week geleden dat ze voor het laatst in Lithos Road was geweest, want het had haar verstandig geleken om dicht bij Avice te blijven. Avice was de hele avond verdiept geweest in wat ze ‘de nieuwe Julie Myerson’ noemde, terwijl Marion televisiekeek, met het geluid erg zacht om Avice niet te storen. Om tien uur hadden ze allebei warme chocolademelk gedronken en toen had Avice voor het eerst gesproken over de gebeurtenissen die voor de volgende dag op het programma stonden. Marion spitste haar oren. Maar Avice zei alleen dat ze dacht dat notaris Karkashvili uiterlijk om drie uur in het huis terug zou zijn, en zou Marion dan thee willen zetten?
Een halfuur later zat ze in bed en masseerde ze haar gezicht met antirimpelcrème, toen Avice aanklopte en binnenkwam. Marion keek haar behoedzaam aan. Ze had net een besluit genomen. Ze zou de volgende dag naar huis gaan en misschien niet terugkomen. Avice, die de foto’s van Figaro en Susanna bij zich had die Marion die dag van de drogist had gehaald, vroeg of ze kon gaan zitten.
‘Het is jouw huis,’ zei Marion niet erg gracieus.
‘Ja, maar jouw kamer.’
‘Wilde je iets?’
‘Eh, ja. Lieve help, ik vind dit zo gênant. Ik ben zo bang dat je nee zult zeggen. Daarom heb ik het dagen uitgesteld... nou, weken.’
Marion wist het nu. ‘Je hoeft je voor mij niet te generen.’
‘Nou, dat zeg je misschien niet meer als je hoort wat ik je te vragen heb.’
O, schiet nou op, dacht Marion. Gooi het eruit.
‘Als je het niet op je kunt nemen, moet je het meteen zeggen.’ Avice haalde diep adem en gooide het eruit. ‘Weet je nog dat ik over Deirdres dood hoorde, en dat jij toen zei dat ze met haar testament geld had moeten nalaten aan iemand die voor haar kat zou zorgen?’
‘O ja?’ zei Marion.
‘Ja, dat zei je, Marion. Nou, wil je het?’
Zeg hoeveel, bad Marion. Hoeveel? ‘Wil ik wat, Avice?’
‘Voor Figaro en Susanna zorgen als ik... als ik er niet meer ben? Vijftigduizend pond, dacht ik. Zou dat genoeg zijn?’
Marion had liever twee keer zoveel gehad, maar ze durfde niet om meer te vragen. Daarmee zou ze het hele plan in gevaar brengen. ‘Ik vind dat erg royaal, Avice,’ zei ze met een nederige, onderdanige stem, en toen zei ze, al kostte het haar meer zelfdiscipline dan ze ooit eerder aan de dag had gelegd: ‘Mag ik je morgenvroeg mijn antwoord geven?’ Ze kon het niet laten eraan toe te vroegen: ‘Morgenvroeg meteen.’
Op een toon die iemand anders aandoenlijk zou hebben gevonden, zei Avice: ‘Konijnen worden bijna nooit meer dan zes jaar oud, weet je, en die van mij zijn nu bijna twee.’
Toen ze uit het restaurant terugkwamen, was de thee klaar. Marion schonk in en presenteerde koekjes als een dienstmeisje. Notaris Karkashvili was een slanke, niet erg grote man die met zijn kleine bleke gezicht op de Russische president Poetin leek. Hij keek Marion steeds aan met een blik die leek te zeggen: ga weg, ga weg, laat ons alleen. Hij glimlachte niet en bedankte haar ook niet. Met grote waardigheid gaf Marion hem het laatste koekje, en toen zei ze tegen Avice: ‘Ik ben met Figaro in de eetkamer, als je me nodig hebt.’ En ze pakte het tegenspartelende konijn op en ging weg, zodat de twee anderen de regelingen konden treffen die haar zouden verrijken, want om halfacht die ochtend had ze ja gezegd. ‘Ja, ik wil het wel doen. Natuurlijk wil ik het.’
En ook gáúw verrijken, geloofde Marion, denkend aan de morfine.