– 5 –

Omdat hij een hekel had aan de sierlijke, gedetailleerd bewerkte meubels uit zijn kinderjaren en de statige Harrods-interieurs die de smaak van wijlen zijn vrouw waren geweest, had Tariq Hussein zijn huisje met Zweeds blank hout en roestvrij staal ingericht. Zijn marmeren vloer was alleen met een paar kelimtapijtjes bedekt.

Voor zijn ramen hingen houten jaloezieën. Wat bloemen betrof, had hij een enkele lelie of een enkele varen in een hoge zwarte pot. Een naakt van Giacometti stond alleen in een hoek.

‘Als dit huis van mij was,’ zei Marion, ‘zou ik vloerbedekking laten leggen en fluwelen gordijnen nemen.’ De kale kleedjes waren bijna helemaal versleten, en dat roestige ijzeren ding zag eruit alsof het van een schroothoop kwam. ‘Vindt u niet dat dit huis een beetje warmte nodig heeft?’

‘Het is warm genoeg voor mij.’

‘Als u naast de verwarming ook een van die grote gaskachels liet installeren, zou dat ook niet iets zijn om op te spugen?’

‘Spuug, spuug,’ zei meneer Hussein met moeizame humor. ‘Ik spuug erop. Ik wil het niet, mijn lieve jongedame. Ik doe het niet. Mijn huis blijft zoals het is.’

Marion vond het wel prettig om zijn lieve jongedame te worden genoemd, vooral dat ‘jonge’. Tariq Hussein was oud, maar niet erg oud, zoals mevrouw Reinhardt, niet ouder dan een jaar of zeventig. Hij was klein en slank en had weelderig wit haar en het profiel van een knappe havik. Als ze bij hem op bezoek kwam, zette hij altijd een pot sterke koffie en die dronken ze dan in de huiskamer die Marion een salon noemde. Ze bedankte hem voor zijn kerstcadeau en hij glimlachte. Kerst betekende weinig voor hem, maar hij hield zich aan de gewoonten van het land.

‘Als je in Rome bent,’ zei hij, onbegrijpelijk voor Marion, ‘doe dan zoals de Romeinen doen.’

Hij had zich enige jaren geleden voorgenomen om nooit meer dan vijf pond uit te geven aan cadeaus voor mensen die ze verwachtten, de werkster bijvoorbeeld, zijn chauffeur en de krantenjongen. Maar de inflatie was zo hoog opgelopen dat hij zich twee jaar geleden gedwongen had gezien de limiet op te trekken naar tien pond. Hij vond het niet erg om geld uit te geven, maar hij had zijn prioriteiten. Afgezien van de waarde van het huis had hij bijna vijf miljoen, een kapitaal dat snel toenam. Hij had dat geld verdiend met de bruidskledingwinkels die hij in Kilburn en Willesden had bezeten en die kortgeleden door zijn oudste zoon waren overgenomen. Terwijl hij naar Marion keek, die nu over haar vrienden de Littons praatte en over allerlei andere mensen van wie hij nooit had gehoord, vroeg hij zich af wat ze van hem wilde. Zou ze misschien denken dat hij arm was? Of was het omgekeerde het geval en dacht ze dat hij rijk was? Misschien hoopte ze dat hij met haar zou trouwen. Hij leek niet ouder dan zestig of misschien vijfenvijftig en zij was minstens veertig. Hoewel hij veel plezier aan haar bezoeken beleefde en stilletjes om haar lachte, was hij van plan er binnenkort een eind aan te maken. Hij was het aan zijn zoons verplicht om niet te hertrouwen. Zijn geld, dit huis en zijn huis in Derbyshire zouden onder hen worden verdeeld. Maar zelfs als hij over hertrouwen had gedacht, zou hij haar niet hebben gekozen. Al was het alleen maar omdat ze zo mager als zijn Giacometti was, en veel minder waardevol.

Terwijl ze meer koffie inschonk, praatte Marion maar door over iemand die Joyce heette en over een zekere Edmund die haar op de een of andere manier had misleid of bedrogen. Ze had die mensen en nog anderen kerstcadeaus gegeven en zelf alleen maar een hoofddoek van mevrouw Litton gekregen. Dat herinnerde haar eraan dat ze een cadeau voor hem had. Hij was erg mager, hij paste vast niet goed op zichzelf, en daarom was ze zo vrij hem iets te eten te brengen. Ze had het zelf klaargemaakt. Hij hoefde het alleen maar in plakken te snijden en met wat tafelzuur te eten. Ze had hetzelfde naar de Littons gebracht en die waren zo dankbaar geweest dat het ontroerend was.

Midden in Marions uiteenzetting over een konijnenhoudster die in Pinner woonde, stond meneer Hussein op en zei hij dat hij haar nu moest wegsturen. ‘Mevrouw Litton en mevrouw Reinhardt en mevrouw Pringle zullen niet weten waar u blijft.’

Marion wist niet wat hij daarmee bedoelde. Ze had hem meermalen verteld dat mevrouw Pringle dood was. Misschien had hij ze niet meer op een rijtje. Misschien was dit het begin van alzheimer, al was hij natuurlijk een Aziaat en zou er misschien niets achter zitten. Toen ze weg was, pakte Tariq Hussein zijn cadeau uit. In de rood-met-goudkleurige verpakking, het doorzichtige plastic en het vetvrije papier zat een beenham. Onmiskenbaar varkensvlees, dacht hij. Hussein, moslim en trouw moskeebezoeker, deinsde terug en schoof de ham een eindje van zich vandaan over de tafel van ebbenhout en zilver. Hij vond een lange kebabspies, stak die in de ham en droeg hem voor zich uit naar de keuken, waar hij hem in de afvalbak liet vallen. Hij kon de grappige kant er nu wel van inzien en vond het een mooi verhaal om aan zijn vrienden te vertellen.

Toen belde hij zijn chauffeur en vroeg hem om tegen één uur met de Rolls te komen voorrijden. Elegant gekleed in een lichtgrijs pak met een lila das, vertrok hij naar de Ivy om met zijn maîtresse Fozia Iqbal te gaan lunchen.

Het was gedaan om haar tegen Guy Rolland te beschermen, om haar veiligheid te waarborgen. Later vertelde Ismay veel dingen aan haar moeder, maar één ding vertelde ze niet: dat ze het niet erg zou hebben gevonden als Guy het met haar had gedaan, dat ze het préttig zou hebben gevonden. Hij was de man van haar moeder en het zou verkeerd zijn geweest. Dat waren de overwegingen die haar ervan hadden weerhouden om Guy openlijk aan te moedigen, al had ze het wel gewild, al was ze opgewonden van hem geworden, had ze gehoopt dat hij op een nacht naar haar kamer zou komen. Heather wist daar niets van. Heather zag alleen een man van vierendertig die haar dierbare zus, een meisje van vijftien, op een ongepaste manier aanraakte en kuste. Heather nam alleen maar aan dat haar zus daar net zo van walgde als zijzelf ervan gewalgd zou hebben.

Tenminste, ik denk dat het zo is gegaan, dacht Ismay. Ik denk dat het zo was. Ze besefte op dat moment dat ze niet over die gebeurtenissen van twaalf jaar geleden kon nadenken zonder eerst dat voorbehoud te maken. Dat geloof ik. Zo moet het zijn gegaan. Hoe kan het anders zijn gegaan? Ze had er met niemand over gepraat. Alleen zij en haar moeder wisten het en het was nu moeilijk na te gaan hoeveel Beatrix nog wist. Het was best mogelijk dat het allemaal volkomen uit de geest van haar moeder was verdwenen. Het had haar geest aangetast, verwond, verminkt en daarna was het weggezakt, zoals een ziekte weleens doet, met achterlating van onuitwisbare littekens.

In het begin van haar relatie met Andrew had ze erover gedacht het hem te vertellen. Ze hield van hem, zou altijd van hem houden, maar haar passie was naïef en kwam dicht bij aanbidding. Ze zag geen fouten bij hem en beschouwde hem als een rechtvaardige rechter, wijs, verdraagzaam en aardig. Nu ze hem beter kende, zei ze tegen zichzelf dat ze wel gek moest zijn geweest als ze zelfs maar daarover dacht, als ze zich zelfs maar voorstelde dat ze hem zoiets zou vertellen over Heather, die toch al zijn vijand was. Hoe dan ook, het had niets te maken met Andrew en alles met Edmund.

Maar moest ze Edmund dan vertellen dat ze er zeker van was dat Heather hun stiefvader had vermoord? Ze kon zich dat niet zien doen. Ze kon zich niet voorstellen dat hij en zij tegenover elkaar zouden zitten en dat zij het hem dan zou vertellen. Evenmin kon ze zich voorstellen wat het resultaat zou zijn. Het zou bijna zeker betekenen dat Heather en hij uit elkaar gingen. Hij leek haar een goed mens, maar was hij goed genoeg, grootmoedig genoeg, heilig genoeg, om Heather te nemen ondanks alles wat ze hem zou vertellen? Geen enkele man zou dat doen. En als hij het eenmaal wist, konden er nog meer dingen gebeuren. Als hij nu eens naar de politie ging? Hij was verpleegkundige, maakte in zekere zin deel uit van het medisch establishment; misschien zag hij het als zijn plicht om de politie te vertellen wat ze hem had verteld. Ze voelde een vreselijke aandrang het hem niet te vertellen. Niets te zeggen en de dingen op hun beloop te laten.

Wat dacht ze dat er kon gebeuren als ze het hem niet vertelde en hij met Heather trouwde? Dat Heather het nog een keer zou doen? Misschien alleen als Ismay in gevaar verkeerde, zoals ze in Heathers ogen toen in gevaar had verkeerd. Als iemand haar bedreigde, zoals Guy haar volgens Heather had bedreigd. Maar dat zou niet gebeuren. Ze was gelukkig. Ze had Andrew die van haar hield, een goede baan, veel vrienden en ze was jong. Haar moeder was natuurlijk wel een bron van zorgen, maar er deed zich geen crisis voor, niet met haar huisvesting of haar werk of de verzorging van haar moeder. De huidige regeling werkte goed en zou goed blijven werken zolang Pamela bereid was met Beatrix samen te wonen en haar nichtjes op de benedenverdieping woonden.

Ismay vroeg zich af of er iemand anders was van wie Heather hield, iemand die ze tot elke prijs zou willen beschermen of wreken, maar dat zou dan alleen Edmund zelf kunnen zijn. Was dat het waar ze vanaf het begin van Heathers liefdesverhouding bang voor was geweest? Dat Heather met Edmund zou trouwen en van hem zou houden, zich helemaal aan hem zou wijden, en als iemand hem kwaad deed – en dat zou vast weleens gebeuren – dat ze dan wraak op die persoon zou nemen? Het zou te maken kunnen hebben met zijn werk, een of andere autoriteitsfiguur die hem geen promotie gaf of ten onrechte ontsloeg. Stel nu eens dat iemand een rechtszaak tegen hem aanspande wegens nalatigheid? In de claimcultuur van tegenwoordig gebeurde dat zo vaak. En er zouden kinderen komen. Zou Heather wraak nemen op een kind dat haar kind had gepest of op het schoolplein met hem had gevochten? Of op een leraar die harde woorden tegen hem had gesproken? Je laat je meeslepen, zei ze tegen zichzelf, je slaat op hol. Dit zijn allemaal maar gissingen. Ze is geen psychopaat. Het is toch geen vaste regel dat iemand die eens heeft gedood opnieuw zal doden?

Maar ze zeggen dat het gebeurt. De eerste keer is het iets buitengewoons. De tweede keer is het gemakkelijker... Kon ik maar, dacht ze, Edmund laten beloven dat hij Heather niet in de steek zal laten, voordat ik het hem vertelde. Zelfs wanneer hij dat beloofde (wat niemand zou doen), zou hij zijn belofte verbreken als hij wist wat ze had gedaan. Ze kon het hem niet vertellen. Hij moest zijn risico nemen. En als Heather de man vermoordde die hem had ontslagen, of de dokter die zijn ziekte niet had opgemerkt, of de bestuurder van de auto die tegen zijn auto was gebotst, of het jongetje dat hun dochter pestte... Nou, dan zou zij, Ismay, zich daar de rest van haar leven schuldig over voelen.

‘Mijn zoon wil een appartement kopen,’ zei Irene. ‘Ik weet niet waarom. Ik zeg tegen hem dat hij al een huis heeft. Voor mijn gevoel is dit huis net zo goed van hem als van mij.’

Dat zei ze in het bijzijn van zowel Edmund als Marion. Eerder op de dag hadden Edmund en zijn moeder dit al uit den treure besproken. Zoals een andere vrouw opgewonden werd door seksueel verlangen of een geweldige traktatie waarnaar ze kon uitkijken, zo werd Marion gestimuleerd door familieruzies, alle soorten ruzies en in welke familie dan ook. Haar gezicht had een kleur aangenomen die haar jonger maakte; haar wangen waren rood en haar ogen straalden. Irene daarentegen zag er bleek, zelfs zwak uit. Ze was formeel gekleed in een lange zwarte bloes over een lange zwarte rok, met opgestoken haar dat zorgvuldig op zijn plaats werd gehouden door zilveren spelden. Ze zat daar als een beeld dat het geduld voorstelde en zich verwonderde over de grillen der mensen. Op haar schoot lagen de kralen die ze aan een draad reeg.

‘Je zou toch denken dat hij hier alles heeft wat hij maar wil,’ zei ze. ‘Hij hoeft geen vinger uit te steken. Al zeg ik het zelf, het eten is hier zo goed als alles wat door die Jamie Oliver wordt klaargemaakt.’ Ze keek Marion aan. ‘Je weet wie ik bedoel.’

‘O, ja,’ zei Marion. ‘Eerlijk gezegd vind ik dat jij beter kookt.’

‘Ik maak het huis ook schoon, van onder tot boven. Ik maak de bedden op, de ramen blinken als... als diamanten, ik was, ik strijk, ik doe alles voor hem.’

Een ogenblik dacht Edmund dat zijn moeder zichzelf ging vergelijken met een televisiester die de kunst van het wassen op het scherm demonstreerde, maar in plaats daarvan zei ze: ‘Wat vind jij, Marion, van dat idee dat hij weggaat, dat hij op zichzelf gaat wonen? Heb je ooit zoiets belachelijks gehoord?’

‘Ik bespreek dit liever niet waar Marion bij is,’ zei Edmund.

‘Waarom nou weer niet?’

‘Geloof me, Edmund,’ zei Marion, ‘ik heb alleen maar jouw belang op het oog. Wie weet? Per slot van rekening ben ik zo goed als makelaar en kan ik misschien helpen.’

‘Marion, je dwingt me te zeggen dat ik je hulp niet nodig heb. Ik heb niemands hulp nodig. Ik ga hier weg zodra de aankoop van mijn appartement rond is, en dat is alles.’

Edmund had al meer gezegd dan hij in het bijzijn van Marion van plan was te zeggen, en ging nu naar boven, waar hij Heather belde. Hij vertelde haar dat er ruzie was geweest, maar dat hij evengoed van plan was te verhuizen. Hij zat in zijn slaapkamer en herinnerde zich wat Heather had gezegd: natuurlijk zou ze bij hem intrekken zodra hij dat appartement in Crouch End in bezit had. Wat was het gemakkelijk geweest om dat appartement te vinden en hoe soepel ging het nu allemaal. Hij bedacht ook dat hij moest nagaan welke maat Heathers ringvinger had... en dat hij een aanzoek moest doen.

Beneden vond de tactvolle Marion dat ze maar beter van onderwerp kon veranderen en begon ze over Avice Conroy te praten. Sinds Kerstmis had ze haar drie keer in haar huis in Pinner opgezocht, en ze had ook een keer op de konijnen gepast toen Avice naar iemands begrafenis in Harrogate moest. Avice zelf was erg zwak, vond Marion, al was ze natuurlijk kras voor iemand van tachtig. En wat die konijnen betrof... Ach, mensen waren nu eenmaal verschillend, hè?

‘Ze is vierentachtig,’ zei Irene met een droefgeestige stem, en toen: ‘Ik denk dat hij zich met dat meisje gaat verloven. Ik begrijp niet waarom ze niet hier kunnen wonen. Niet dat ik het zou toestaan voordat ze getrouwd waren.’

‘Ik zou geen hoge dunk hebben van een meisje dat met een man ging samenleven met wie ze niet getrouwd was onder het dak van zijn moeder.’ In het besef dat haar zin in het honderd was gelopen, verbeterde Marion hem: ‘Ik bedoel, ik zou geen hoge dunk hebben van een ongetrouwd meisje dat met een ongetrouwde man samenwoonde in het huis van zijn moeder.’

‘O nee, Marion?’ zei Irene weemoedig. Ze zuchtte. ‘Ik wilde dat de dingen anders waren gelopen.’

Marion wilde niet dat het gesprek die kant op ging, want het suggereerde dat ze aan de kant was gezet. Ze nam haar toevlucht tot haar zielenpoten en praatte over die arme oude meneer Hussein, zijn schamele meubilair, zijn ene lelie en zijn kinderloosheid. Wat was hij blij geweest met die ham!

Irene onderbrak haar. ‘Ik maak dit halssnoer voor jou, Marion, al vraag ik me af of het helemaal jouw kleur is. Zou malachiet misschien beter zijn?’

Marion, die geen idee had wat voor kleur malachiet was, zei: ‘Alles wat jij maakt, zal vast en zeker prachtig zijn. Mag ik kijken?’

Irene hield haar lusteloos het onvoltooide halssnoer voor.

‘Ik weet niet wanneer het af is. Ik kan niet werken als ik van streek ben. Je kunt nu maar beter rennen, Marion. Ik heb vreselijk last van maagzuur, of misschien is dit het begin van een maagbreuk.’

‘Rennen’ was iets wat Marion voortdurend deed. Het lag niet in haar aard om te wandelen of te slenteren. Ze ging in razende vaart naar huis, draafde Chudley Hill af en door Acol Road naar Lithos Road. Haar woning was een beetje armoedig, maar ook netjes en er hing een prettige bloemengeur van luchtverfrisser.

Irenes opmerking dat ze maagzuur had, herinnerde haar eraan dat het tijd werd om te kijken hoe het met de morfine gesteld was. Toen haar moeder een jaar eerder was gestorven, was er een heel ongeopend flesje morfinesulfaat tussen de medicamenten blijven staan, en ook een al geopend flesje waar nog ongeveer de helft in zat. Als een brave burger had Marion het halflege flesje met alle overgebleven buisjes en potjes en pakjes aan de verpleegster meegegeven, maar omdat niemand erom vroeg, had ze het ongeopende flesje gehouden. In die tijd had ze overwogen het op mevrouw Pringle uit te proberen, met de redenering dat ze haar alleen maar een genadige dienst bewees door haar ‘in slaap te brengen’, want dat was een vredig einde. Marion zou bijvoorbeeld een beetje op haar eigengemaakte rum baba kunnen doen, of op een plakje tarte tatin . Ze nam altijd zulke delicatessen mee naar het huis aan Arkwright Road. Maar mevrouw Pringle was haar voor en kreeg een nog veel genadiger einde dan Marion in gedachten had gehad, met dat attente testament van haar.

Volgens het principe dat je een blad het best in een boom kon verbergen, had ze de morfine eerst in haar nachtkastje gezet. Maar toen ze zo’n zes maanden later een middeltje tegen indigestie wilde nemen en per ongeluk naar de morfine greep, scheelde het niet veel of ze had de verzegeling van het flesje verbroken en de dop opengedraaid. Grote goden, het had haar dood kunnen worden! Ze zette de morfine achter in de badkamerkast, bij dingen die niemand zou innemen, onder andere een flesje handlotion en wat Dampo. Zodra ze thuis was, keek ze of het er nog stond. Het stond er nog. Natuurlijk. Wie zou het hebben weggehaald?

Nou, Fowler misschien. Die zou alles drinken waarvan hij dacht dat het hem kon bedwelmen of stimuleren. Toen mevrouw Pringle was gestorven en ze hier pas woonde, was hij een keer naar binnen gegaan terwijl zij uit was en had hij een heel blik zilverpoets en een halve fles Lancôme eau de toilette gedronken. Het zou nu niet zo gemakkelijk meer zijn om binnen te komen, zelfs niet voor hem, want ze had de sloten laten vervangen. Toch kon ze maar beter voorzorgsmaatregelen nemen. Ze vond een stapeltje zelfklevende etiketten in de la met briefpapier, schreef giftig, niet innemen op een ervan, voegde er inwendig aan toe en plakte het etiket op het morfineflesje.

‘Je vindt het misschien kinderachtig,’ zei Andrew, toen hij na zijn douche in Ismays slaapkamer terugkwam, ‘maar ik vind het niet erg prettig om alles met die twee te delen. Ik hou er niet van om in de rij te staan voor de badkamer. En ik hou er helemaal niet van om hier terug te komen als ik ergens met jou geweest ben en die twee op de bank te zien zitten, en om na een halfuur te moeten opstaan en te moeten zeggen: “Nou, welterusten. Ismay en ik gaan nu naar bed.”’

‘O, schat, je bedoelt toch niet echt dat je je geneert?’

‘Dat niet precies. Wat ik bedoel is dat ik een beetje spontaniteit zou willen. Ik zou het bijvoorbeeld met je op de bank willen doen. Op de vloer – waarom niet? In het bad. Ik wil niet behandeld worden als de helft van een oud getrouwd echtpaar dat bij kennissen blijft slapen.’

‘Zo is het niet, Andrew.’

‘Zo is het precies. Of wilde je me vertellen dat je je niet stilhoudt omdat zij er zijn? Dat je er niet op let dat het bed niet gaat kraken? Dat je niet bang bent dat een van hen in de badkamer is als je daarheen gaat? Dat zou nog eens gênant zijn.’ Andrew had zich nu aangekleed. Hij keek in de spiegel om zijn das te strikken. ‘En zeg nou niet dat het bij mij net zo erg is. Je weet dat Seb meestal in zijn kamer blijft. Trouwens, ik kan niet in mijn flat wonen zonder zijn huur.’

‘Ik wilde helemaal niets zeggen.’ Ismay stond op. Ze vroeg zich af of de badkamer vrij was, maar ze wist dat als ze het Andrew zou vragen hij weer met een stroom protesten zou komen. ‘Edmund heeft een appartement gevonden. Hij denkt dat hij binnenkort het koopcontract kan tekenen. Hij en Heather zijn verloofd en zodra hij kan verhuizen, doet hij dat en gaat zij met hem mee.’

‘En hoelang duurt dat nog? Het is mijn ervaring dat die zaken alleen snel beklonken zijn als mensen met eigen geld voor een huis betalen. Iemand die ik uit de advocatuur ken, heeft een jaar moeten wachten tot hij een koopcontract voor een huis kon tekenen.’ Hij draaide zich om, stak zijn armen uit en hield haar naakte lichaam tegen zich aan. ‘Ik hou van je. Ik hou ervan om je zo vast te houden wanneer ik maar wil. Ik wil met je alleen zijn en ik wil geen jaar wachten.’

‘Natuurlijk duurt het geen jaar, schat.’ Ismay pakte haar ochtendjas van het bed en trok hem aan. ‘April, zegt Edmunds notaris.’

‘Moet je jou toch eens zien. Je moet iets aantrekken om naar de badkamer te gaan. Voor het geval het vriendje van je zus je ziet. En over een halfuur zitten we met zijn allen om de keukentafel, als twee getrouwde stellen die een gîte in de Dordogne delen. O, alsjeblieft. Maar dat doe ik niet. Niet deze keer. Ik ga nu weg en ik neem onderweg wel iets in een Starbuck’s.’

Maar ze waren verloofd, Edmund en Heather, dacht ze toen hij weg was. Ze zouden trouwen zodra ze eigen woonruimte hadden. Heather zou weggaan en Andrew kon bij haar intrekken. Het zou niet lang meer duren, op zijn hoogst een paar maanden. Dit komt allemaal wel goed, zei ze tegen zichzelf. Het komt wel goed. En toen ze naar de badkamer liep, langs Heathers deur die op een kier stond, ving ze een glimp op van Edmund en Heather die daar stonden zoals zij en Andrew enkele ogenblikken geleden hadden gestaan. Ze wendde vlug haar ogen af, maar eerst had ze nog gezien dat Heather naakt was en dat Edmund zijn armen om haar heen had. Het verschil was dat ze elkaar kusten.

Achteraf geloofde Ismay dat ze verliefd was op Guy. Hij was haar type, of beter gezegd, het prototype van haar type, de eerste van een kleine serie die eindigde met Andrew. Slanke, lange, donkere mannen met fijne trekken en mooie handen. Toen haar moeder voor het eerst met Guy Rolland thuiskwam, hadden Heather en zij zich verzet. Ze waren trouw aan de nagedachtenis van hun vader en konden absoluut niet begrijpen dat Beatrix, bijna negenendertig, de leeftijd van de liefde misschien nog niet helemaal te boven was. En in die houding was bij Heather geen verandering gekomen. Ze mocht Guy net zomin als ze later Andrew zou mogen. Nu Ismay erover nadacht, zag ze dat haar zus op dezelfde manier op beide mannen reageerde. En ze had zich ook vijandig opgesteld tegen Ismays andere vriendjes die tussen hen in gezeten hadden, al was haar afkeer toen minder groot geweest. Kwam het doordat ze allemaal een beetje op Guy leken?

De eerste avond dat Guy met Beatrix mee naar huis kwam, waren ze naar de schouwburg geweest. Guy bracht haar thuis. Het was nog maar hun tweede afspraakje; het eerste was dat diner met Pamela en Michael geweest. Guy was marketingmanager in de firma waar Pamela toen werkte. Ze had hen niet willen koppelen, zei ze later, en het was ook moeilijk voor te stellen dat ze Guy als een geschikte echtgenoot voor haar zus kon hebben gezien. Al was het alleen maar omdat hij vijf jaar jonger was dan zij en Beatrix er sinds de dood van haar man oud voor haar leeftijd uitzag. Misschien had Pamela, die toen nog maar net in de dertig was, zelf een oogje op hem gehad, had Ismay zich afgevraagd, en had ze gedacht dat Beatrix geen concurrentie vormde.

In dat geval had ze zich niet grondiger kunnen vergissen. Dat eerste afspraakje leidde tot een tweede en al gauw waren Guy en Beatrix een paar, een stel. En Ismay ‘viel’ op hem. Ze hield het verborgen; ze schaamde zich ervoor. Hij was van haar moeder en hoe jong ze ook was, Ismay begreep dat haar moeder Guy nodig had, hem zelfs verdiende, na al die jaren waarin ze hun vader had verzorgd en haar langdurige verdriet om zijn dood. Trouwens, ze was nog maar dertien en zag eruit als een kind. Zo moest Guy haar hebben gezien, als een kind. Heather daarentegen, elf jaar oud, begon er al als een vrouw uit te zien. Maar ze was kinderlijk, onschuldig, zelfs naïef, vond Ismay. Op school deed Heather erg haar best. Ze werkte serieus, haar ogen te dicht bij het boek dat ze las, haar handschrift langzaam, weloverwogen en rond. Heather praatte veel meer over hun dode vader dan zij en haar moeder. ‘Papa’ mocht dan niet meer in leven zijn, maar voor Heather was hij er nog, een rots om op te steunen, de perfecte man en het ideaal waaraan alle mannen in haar eigen leven zouden moeten voldoen.

‘Waarom moest papa doodgaan?’ was een vraag die ze nog weleens stelde. Ze verwachtte geen antwoord. Ze wist dat er geen antwoord was.

Wekenlang sprak ze niet tegen Guy. Om hem recht te doen – en Ismay was alleszins bereid hem recht te doen – hij deed echt zijn best om ‘het ijs te breken’, zoals hij het noemde. Hij was niet dom. Hij bracht geen cadeautjes voor Heather mee en noemde haar geen schat, zoals hij Beatrix en Ismay al gauw noemde. Hij vroeg haar niet hoe het op school ging, en trouwens ook niets anders, behalve om haar mening. Ze was bijna twaalf, maar hij praatte tegen haar alsof ze tien jaar ouder was, zorgde dat hij te weten kwam welke dingen ze op school en na schooltijd deed en probeerde met haar over die dingen te praten. ‘Probeerde’ was het woord, dacht Ismay. Hij slaagde er nooit in. Heather leerde Spaans en Ismay herinnerde zich – met verdriet en een zekere angst – dat Guy met Heather over Spanje had gepraat, en over de geschiedenis van dat land en de valkuilen van de Spaanse subjunctief, en over tennis en Andre Agassi en Pete Sampras, en over koken, waar ze al goed in was. Heather negeerde hem niet. Ze antwoordde met ‘ja’ of ‘nee’ of ‘weet ik niet’.

Ismay herinnerde zich de eerste keer dat hij haar had gekust. Hij en haar moeder waren toen verloofd en zouden een maand later trouwen. Toen ze zich verloofden, verwachtte Ismay dat Guy bij hen zou komen wonen. Elk verloofd stel dat ze kende of tegenkwam, woonde samen. Maar Guy ging nog steeds met Beatrix uit, bracht haar thuis en gaf haar een halfuur later haar afscheidskus. Op een avond kuste hij Ismay ook. Ze wist heel goed van films en televisie hoe mannen vrouwen kusten op wie ze verliefd waren en zo was Guy’s kus niet. En zo kuste hij haar moeder ook niet.

Ismay vroeg Heather waarom hij volgens haar met Beatrix wilde trouwen. Hij gedroeg zich niet alsof hij dat wilde. Hij zei alleen dat hij het wilde en trof alle regelingen.

‘Ik denk dat hij een huis wil om in te wonen,’ zei de twaalfjarige Heather.

‘O, doe niet zo stom,’ zei Ismay. ‘Wat ben je toch een kleuter. Mannen trouwen niet met vrouwen om een huis te hebben. Hij heeft een flat. Pam zei dat hij goed verdient. Ik hoorde haar dat tegen mama zeggen toen hij hier voor het eerst kwam.’

‘Ons huis is mooi en groot. Het is veel waard. Zijn flat is klein, met maar één slaapkamer. Dat heb ik hem horen zeggen. Ik denk dat hij een hoge hypotheek heeft. Jij weet niet eens wat een hypotheek is, hè?’

‘Natuurlijk wel.’ Ismay interesseerde zich niet voor de praktische dingen die Heather altijd zo boeiden. ‘Ik weet het wel,’ zei ze, al wist ze het eigenlijk niet. ‘Als hij zoveel van dit huis houdt, waarom komt hij hier dan niet wonen? Ze zijn verloofd. Het is normaal om samen te wonen als je verloofd bent.’

Hun oma leefde toen nog. ‘Oma zegt dat hij daarvoor te veel respect voor mama heeft.’ Heather lachte. ‘Ik zou denken dat je juist wilt samenwonen als je respect voor iemand hebt. Zal hij geen respect voor haar hebben als ze getrouwd zijn?’

‘Hij houdt niet van haar,’ zei Ismay. Ze had dat nooit eerder onder woorden gebracht. Nu ze het had uitgesproken, wist ze dat het waar was.

‘Misschien trouwt hij dan niet met haar. Ik hoop van niet. Zonder hem zouden we beter af zijn, jij en ik en mama.’

Ismay en Heather gingen naar de bruiloft, maar ze waren geen bruidsmeisjes. Beatrix vond dat wel een mooi idee, maar Heather weigerde er zelfs over te denken. Ze vond het verschrikkelijk om bijzondere kleren te dragen. Zodra Guy in huis was en daar echt woonde, veranderde Heather. Na een paar jaar werd ze de typische tiener, humeurig, onhandelbaar en geïsoleerd. Ze wilde met niemand omgaan behalve met Ismay, en ze klampte zich aan Ismay vast, sloot zich op alle mogelijke terreinen bij haar aan. Het ‘ik’ verdween bijna uit haar vocabulaire, verdreven door ‘we’. Het was ‘we willen geen ontbijt’ en ‘we hebben vannacht niet goed geslapen’, en soms zelfs ‘we zijn verkouden’. Toen Guy op een dag met Ismay praatte over het soort werk dat ze dacht te gaan doen als ze klaar was met haar opleiding, en waar ze dan zou willen wonen, zei Heather: ‘We zullen samen ergens wonen. Dat zullen we altijd doen.’

Ismay zat voor het eerst op Guy’s knie toen hij aanbood haar met haar huiswerk te helpen. Het was scheikunde en ze moest een deel van het periodiek systeem leren. Guy, die scheikunde had gehad, riep haar bij zich, dan konden ze samen in het boek kijken. ‘Kom maar hier,’ zei hij. ‘Kom maar op mijn knie zitten.’

Beatrix was erbij. Heather ook, en die trok meteen een lelijk gezicht. Ismay ging op Guy’s knie zitten en herinnerde zich direct dat ze nooit op de knie van haar vader had gezeten. Dicht naast hem, ja, zijn arm om haar heen, in bed bij hem en haar moeder toen ze nog klein was, op de armleuning van zijn stoel, tegen hem aan leunend, maar nooit op zijn knie. Als ze dat had gedaan, zou dat dan ongeveer zo hebben aangevoeld als nu? Ze dacht van niet, schrok van het idee, want met Guy’s arm om haar heen, zijn slanke dijen onder haar slanke delicate dijen, voelde ze... niet iets nieuws, dat niet echt; het was een gevoel dat ze een of twee keer had gehad toen ze op de televisie het soort film zag dat alleen na negen uur mag worden uitgezonden.

Als ze Heather over dat gevoel had verteld, over die onverklaarbare opwinding, zou Guy dan nu nog in leven zijn geweest? Ze moest daar niet aan denken. Ze had het Heather nooit verteld en haar moeder evenmin. Voor zover Heather wist, vond ze het onaangenaam dat Guy zijn arm om haar heen legde, haar kuste, haar zijn lieveling en zijn engel noemde. Ze vond dat echter niet onaangenaam. Omdat ze zo jong was, en uiteraard onervaren, dacht ze dat ze verliefd op Guy moest zijn. Ze wist pas dat het niet zo was toen hij dood was. Ze voelde zich tot hem aangetrokken en verlangde naar hem, dat was alles.

Het was interessant, dacht ze later vaak, dat alle mensen een eigen type hebben dat meer aantrekkingskracht op hen uitoefent dan alle andere types. Ze had gedacht dat het type waartoe Heather zich aangetrokken voelde een man zou zijn die op hun vader leek of op zijn minst eigenschappen van hem had. Daarom had ze, toen ze Edmund voor het eerst ontmoette, bijna de afschuwelijke fout begaan van pure pret in lachen uit te barsten. Hij was even lang als Bill Sealand, had hetzelfde postuur, en hoewel hij heel andere trekken en een andere haarkleur had, had hij wel dezelfde soort stem en dezelfde manier van doen. Door dat alles wist ze dat hij geschikt voor Heather was, zoals ze ook wist dat Andrew geschikt voor haar was.

Vanaf het begin had ze medelijden met Beatrix. Het arme oude mens maakte geen schijn van kans. Ze wist wel dat het de typische reactie van een tienermeisje op de minnaar van haar moeder was geweest. Wat ziet hij in haar? Hij kan niet verliefd op haar zijn. Ze is oud, ze ziet er niet uit, ze heeft zich laten gaan. Daarentegen was het niet zo’n typische reactie dat ze dacht dat hij de voorkeur aan haar, Ismay, gaf. Guy begon haar te kussen als hij ’s morgens wegging en ’s avonds thuiskwam. Gewoon een kus op de wang of op beide wangen. Maar ze merkte dat die kussen subtiel veranderden. Als haar moeder erbij was, gaf hij haar een kus zoals hij Pamela gaf, of de vriendin van haar moeder die naast hen woonde, meer een luchtkus die nauwelijks de huid raakte. Maar als hij en zij alleen waren, bleven zijn lippen een paar seconden langer en kwamen ze dichter bij haar mond. Hij kwam altijd om een uur of zes thuis en als het enigszins kon, zorgde ze dat ze dan in de hal was. Op donderdagavond had ze tennislessen, en die sloeg ze meer en meer over om maar in de hal te kunnen zijn als Guy thuiskwam. Als haar moeder tevoorschijn kwam op het moment dat Guy zijn sleutel in het slot omdraaide, voelde Ismay een scherpe, bijna paniekerige teleurstelling, en ook afkeer. Heather was er vaak, maar Guy nam geen notie van haar. Dat wil zeggen, hij zei: ‘Hallo, Heather’, en glimlachte naar haar, maar het weerhield hem er niet van om Ismay die kussen te geven, die zich inmiddels naar haar mond hadden verplaatst. Ismay wist dat hij dacht dat Heather te jong was om zich daar druk om te maken. Heather kon het niet begrijpen. Toen het te laat was, vroeg ze zich soms af waarom Heather niets tegen haar had gezegd, iets in de trant van: ‘Je moet je niet op die manier door Guy laten kussen.’ Indertijd had ze hetzelfde gedacht als Guy. Het maakt niet uit dat Heather erbij is, Heather telt niet mee.

Ze stond er nooit bij stil waartoe het kon leiden, wat er zou kunnen gebeuren, al ging ze in haar verbeelding wel een stap verder, een heleboel stappen verder. Guy zou op een nacht naar haar slaapkamer kunnen komen. Ging Beatrix maar eens ergens heen, op vakantie bijvoorbeeld, in haar eentje of met Pamela. Of met Jill en Dennis, de buren. Ze bedacht een scenario waarin Beatrix en Guy van plan waren op vakantie te gaan en Heather en zij bij Pamela zouden logeren. Op het laatste moment kon Guy niet mee. Hij had het te druk op zijn werk. Maar Beatrix kon wel, en ze ging alleen, of misschien nam ze Heather mee, en haar oude schoolvriendin Rosemary. Guy zou de hele dag naar zijn werk zijn, maar ’s avonds zou hij thuiskomen, en dan zou zij er zijn en die eerste nacht zou Guy...

Dat was een fantasie en het gebeurde niet. Maar als ze alleen waren (of soms met alleen Heather erbij), werden Guy’s kussen net zoals die in het soort films dat Heather en zij niet zonder begeleiding mochten zien. Zijn tong die haar mond verkende, zijn handen op haar borsten. De eerste keer dat het gebeurde, zag Heather het. Ze stond in een hoek van de hal, waar de telefoon op een tafel stond, alsof ze van plan was iemand te bellen. Ismay meende zich te herinneren dat ze een nummer begon te draaien toen Guy haar had begroet. Ze begon dat nummer te draaien en legde de telefoon zachtjes neer toen Guy Ismay in zijn armen nam. Ze keek en zag ongetwijfeld wat er gebeurde, maar Ismay was te verrukt en opgewonden geweest om het te zien.

Zo ging het drie keer. Heather was er de eerste en tweede keer bij, maar de derde keer niet. Inmiddels liet Ismay hem blijken dat ze het prettig vond wat hij deed, ze reageerde op hem, beantwoordde zijn kussen. Daarna had Guy het blijkbaar drukker op zijn werk, want hij kwam later thuis. Er gingen weken voorbij zonder die kussen. En toen kreeg hij griep. Beatrix noemde het griep, dacht dat het echt een virus was, het soort waarvan je koorts, hoofdpijn, een zere keel en slijm in de longen krijgt. Het was midden in de zomer, de tijd waarin niemand geacht wordt ziek te zijn. De eerste dag ging Guy naar zijn werk, maar moest hij met een taxi naar huis worden gebracht. Hij zakte in de hal bijna in elkaar. Ismay en Beatrix moesten hem tussen hen in naar boven helpen en hem ondersteunen tot ze hem op bed konden krijgen. Beatrix dacht dat de dokter niet zou komen. Het was juli, maar het virus woedde in alle hevigheid en de halve praktijk had het. De dokter zou tegen hem zeggen dat hij paracetamol of aspirine moest nemen, veel moest drinken en zich warm moest houden. Dat laatste was niet moeilijk, want er was een hittegolf begonnen en de temperatuur van de buitenlucht zat niet ver onder die van Guy. Maar de dokter kwam en zei dat ze opnieuw zou komen. Als Guy niet vooruitging, moest hij misschien naar het ziekenhuis.

Ismay hielp Beatrix hem te verzorgen. Heather wilde dat niet. Ismay droeg kannen vers water en glazen sinaasappelsap naar boven. Omdat hij de lakens drijfnat maakte met zijn zweet, verschoonde Beatrix ze elke dag. Hij zat dan huiverend in een stoel, met dekens om zich heen. Ismay had weer een fantasie: als hij beter werd en zijn gezondheid en kracht terug had, zou hij zijn armen naar haar uitstrekken, en als ze er dan in wegzakte, zou hij haar naast zich in het bed trekken. Haar moeder zou dan natuurlijk boodschappen aan het doen zijn.

Toen ze daar jaren later aan terugdacht, geloofde ze dat ze eigenlijk maar weinig van hem gehouden moest hebben, want ze maakte zich nooit zorgen om hem. Zijn ziekte duurde een maand en in al die tijd sliep ze net zo goed als anders en dacht ze nooit aan hem, afgezien dan van die fantasie waarin hij de liefde met haar bedreef. Ze besefte toen ook dat ze nooit een echt gesprek met Guy had gehad. Ze praatten nooit. Afgezien van Spanje en Spaans, marketing (wat dat ook mocht zijn) en sport op televisie, wist ze niet waar hij van hield. Ze zag hem nooit een boek lezen of naar muziek luisteren. Hij had bedrijfskunde gestudeerd, dus hij moest daar iets van weten, maar ze wist ook niet wat dat voor een vak was. De boekhouding bijhouden en dat soort dingen, dacht ze, dingen in het archief stoppen. Het enige waaraan ze dacht, was dat ze de liefde met hem zou bedrijven, al wist ze niet eens hoe dat was, en ook niet – hoewel de elementaire feiten haar bekend waren sinds ze vijf was – hoe je daarbij te werk ging. Als ze van hem had gehouden, zou de mogelijkheid toch bij haar zijn opgekomen dat hij misschien dood zou gaan? Zou ze zich dan niet zoveel zorgen hebben gemaakt dat ze niet kon eten of slapen en geen van de dingen kon doen die ze anders altijd deed?

Natuurlijk stierf hij. Niet het virus maar het badwater werd zijn dood. Hij verdronk, zijn knappe gezicht verbleekt door langdurige onderdompeling, zijn donkere haar golvend. Zijn lange witte handen net onder het oppervlak van het afkoelende water.