– 13 –
In The Evening Standard van de vorige dag was ze een societyfiguur genoemd. Eva wist wat daarmee werd bedoeld – ze was een trouwe lezer van de bladen Hello en OK – maar ze had zichzelf liever beschreven gezien als ‘beeldschoon’ of ‘fascinerend’. Ze liet de krant op de vloer vallen en bereidde zich voor op haar rondje hardlopen.
Het woord ‘joggen’ was onaanvaardbaar voor Eva. Het deed haar denken aan een beest met zware poten, een nijlpaard of zo, of een fors persoon met dikke enkels en een buikje. Anderen gingen misschien joggen, maar zij ging hardlopen – lichtvoetig op zilverkleurige Ruco Line-schoenen en in een erg korte broek en een T -shirt zo wit als sneeuw. Eva had een aantal witte en lichtgekleurde T -shirts die ze niet waste maar liet stomen, en die ze weggooide als ze ze drie keer had gedragen. Ze rende elke morgen om het St James’s Park heen, behalve op donderdag. Op donderdag ging ze ’s morgens zwemmen en ’s middags naar yoga.
Eva had nooit een baan gehad of iets verdiend. Dat hoefde ook niet. Toen ze van haar Zwitserse kostschool terugkwam, droeg haar vader een portefeuille met betrouwbare maar enigszins avontuurlijke aandelen aan haar over en kocht hij de flat voor haar die uit de eerste en tweede verdieping bestond van een huis in een straat die evenwijdig met Vauxhall Bridge Road liep. Dat was natuurlijk erg aardig van papa, maar het was jammer dat het in Pimlico was. Eigenlijk moest je in Mayfair wonen, of misschien in Notting Hill, het Kensington-eind, ver van de route van het Carnival.
Ze droeg graag doorschijnende kleding, doorkijkbloesjes, transparante stoffen die ergens bij het midden van haar slanke witte dijen eindigden, kleding die de vorm van haar lichaam lieten zien, dat zo melkwit was als een marmeren beeld. Eva’s haar was niet donkerder dan gersthalmen en reikte tot het midden van haar smalle rechte rug. Ze was zo mager als een meisje van twaalf, met kleine borsten en een taille als een bezemsteel. Ze zou een kindsterretje kunnen zijn dat Tinkerbell speelde in Peter Pan . Als ze hardliep, droeg ze haar haar in vlechten, niet in twee maar zes vlechten, zodat het, als ze het losmaakte, helemaal gekruld was, als dat van een Spaanse infanta . Dan hing het als een lichte goudkleurige nevel om haar vleermuisgezichtje.
Ze liep elke dag hetzelfde rondje door het St James’s Park. Als ze van die route zou afwijken, zou ze bang zijn te verdwalen. Hoewel ze in Londen woonde en vond dat je nergens anders in Groot-Brittannië kon wonen, kende ze alleen Bond Street en een paar straten in Knightsbridge. Als ze hardliep, droeg ze alleen een flesje zuiver bronwater met zich mee. Ze had geen oog voor de bomen of bloemen, keek nauwelijks naar Buckingham Palace in de verte, en als iemand haar had gevraagd of je vanaf de brug het London Eye kon zien, en of er echt pelikanen waren, had ze geen antwoord kunnen geven. Ze werd in beslag genomen door haar eigen gedachten: of ze tijd zou hebben om later op de dag niet alleen haar gezicht te laten behandelen maar ook naar de pedicure te gaan, hoe weinig ze zou eten als ze met mama bij Fortnum’s lunchte, en waarom ze niet toestonden dat ze True, haar labrador, in Londen bij zich had.
Het was bijna negen uur toen ze naar haar auto terugliep, de Smart Mercedes die papa haar met Kerstmis had gegeven en die ze in Birdcage Walk had laten staan. Er zat een parkeerbon op de voorruit. Papa had gezegd dat hij haar parkeerboetes zou betalen, maar de laatste tijd deed hij daar moeilijk over, want het waren er zoveel. Evengoed was ze het gauw vergeten. Per slot van rekening was het maar een bon. Ze nam parkeerbekeuringen nooit serieus, tenzij ze een klem op haar wiel had.
Ze was weer thuis en maakte net haar haar los, toen de telefoon ging. Dat zou Andrew wel zijn. Ze liet het toestel twaalf keer overgaan. Dat was haar beleid: mannen in spanning laten. Eva nam altijd op met haar naam, want die vond ze gedistingeerd.
‘Eva Simber.’
Het was de stem van een vrouw. Vreemd, want de enige vrouw die haar op haar vaste telefoon belde, was mama. ‘Ik ben Heather Litton. U zult niet van me hebben gehoord. U kent me niet.’
‘Nee,’ zei Eva. ‘Zeg, ik komt net terug van hardlopen en ik wil graag onder de douche. Wat wilt u?’
‘Mijn zus heet Ismay. Ismay Sealand. Van háár hebt u vast wel gehoord.’
Eva werd voorzichtig. Op een toon die ze beslist niet op de Zwitserse kostschool had geleerd, zei ze: ‘Nou en?’
‘U gaat om met Andrew Campbell-Sedge, nietwaar? Nee, ik weet dat. Hij was de vriend van Ismay. Ze waren zo goed als verloofd.’
Toen ze zweeg, zei Eva: ‘En?’
‘Houdt u van hem?’
‘Of ik wát?’
‘Ik kan dit niet door de telefoon doen,’ zei Heather Litton. ‘Kunnen we elkaar ontmoeten? Ik wil erg graag met u praten.’
‘Waarover praten? Ik kén u niet. Ik weet niet wat u wilt.’
‘Ik wil dat u hem opgeeft.’
‘U bent niet goed bij uw hoofd,’ zei Eva. ‘Ik ga nu ophangen. Goedemorgen.’
Eva, die niet zo geraffineerd en gereserveerd was als ze de mensen wilde laten geloven, voelde zich een beetje geschokt. Wat moest ze Andrew vertellen als hij belde? Moest ze zelfs haar eigen regel overtreden en hem bellen? Ze speldde haar pas gekrulde haar op haar hoofd vast en stapte onder de douche. Ze verstond al heel lang de kunst om haar lichaam zo te draaien dat ze onder een hete douche kon staan zonder dat haar hoofd nat werd. Je zag er zo afschuwelijk uit met een badmuts, ook al zag niemand het.
Misschien zou het een goed idee zijn om Andrew te bellen en het hem te vertellen, of misschien ook niet. Of moest ze het papa vertellen? Papa zou tegen haar zeggen dat ze het gewoon moest vergeten. Hij zou dit behandelen zoals hij al haar problemen en die van haar moeder en haar zus behandelde. ‘Vrouwengedoe,’ noemde hij dat. Of ‘een storm in een wodka breezer’, wat hij erg grappig vond. Hij wilde dat ze met Andrew trouwde. Andrew zou een ‘goede partij’ zijn, zoals hij op zijn ongelooflijk ouderwetse manier nog dacht. Geld moest trouwen met geld, vond hij, en Andrew was iemand die het op een goede dag tot het hooggerechtshof zou brengen. En op een andere mooie dag zou hij, omdat hij uit het juiste hout gesneden was, misschien wel voorzitter van het Hogerhuis worden, of als die positie niet meer bestond, minister van Justitie. Het liet Eva koud. Ze wilde niet met iemand trouwen, maar alleen plezier maken met veel mannen en haar foto in de kranten zien.
Ze draaide een-vier-zeven-een, trots op zichzelf omdat ze het had onthouden, en kreeg te horen dat ze die ochtend om 9.31 uur was gebeld, waarna het nummer van de beller werd genoemd. Ze noteerde het, meer om zichzelf ervan te overtuigen dat ze echt volwassen en efficiënt was dan om er iets mee te doen. De laatste die ze zou willen spreken, was die vrouw.
Heather en Edmund hadden al hun draagbare bezittingen naar hun twee kamers boven de winkel in Rochester Row gebracht en geïnstalleerd. Om acht uur waren ze daar helemaal klaar mee. Ze gingen naast elkaar zitten, met mokken thee op tafel. Heather vertelde hem over het telefoongesprek dat ze had gevoerd.
‘Ik wil absoluut met haar praten, Ed. Ik dacht dat ik zelf ook kan gaan hardlopen. We zouden wat meer beweging moeten nemen, weet je, jij en ik. We bewegen veel te weinig. Ik zou een rondje door het St James’s Park kunnen rennen. Toen ik belde, was ze net terug van hardlopen, dus ik denk dat ze om halfacht begint, en omdat ze daar woont, denk ik dat ze naar het St James’s Park gaat.’
‘Wat ga je tegen haar zeggen?’
‘Kijk niet zo. Ik zal aardig zijn. Ik wil uitzoeken hoe serieus haar gevoelens voor Andrew zijn, en als het niet serieus is, als het voor haar alleen maar een avontuurtje is, ga ik haar overhalen hem op te geven.’
‘Waarom zou ze?’
‘Ik weet niet waarom, Ed, maar ik denk dat ik dat wel zou doen, als het me werd gevraagd zoals ik het haar ga vragen en als ik niet van die man hield. Niets zou me ertoe kunnen brengen jou op te geven. Trouwens, dat heeft niemand me gevraagd. Als iemand het vroeg, zou ik het niet doen. Maar dat komt doordat ik van je hou.’
Toen Edmund haar uitgebreid had gekust en had gefluisterd dat ze nú naar bed moesten gaan, zei ze: ‘Ik ga een beroep doen op haar betere ik. Ik ga tegen haar zeggen dat ze erg mooi is – haar foto staat in The Evening Standard en ze is erg mooi – en ik ga zeggen: “Jij zou iedereen kunnen krijgen, dus alsjeblieft, geef hem omwille van mijn zus nou op.”’
‘Dan is het nog niet gegarandeerd dat hij naar Ismay teruggaat of dat ze hem terug wil.’
‘Dat wil ze,’ zei Heather.
‘Ik ben aan het hardlopen,’ zei Eva op de verontwaardigde toon die iemand zou aanslaan om te zeggen dat ze een afspraak met de koningin had. ‘Ik kan nu niet zomaar stoppen.’
‘Vijf minuten,’ zei de vrouw. ‘We kunnen vijf minuten op dat bankje zitten.’
‘Jij bent degene die me belde!’
‘Ja. Omdat je door de telefoon niet wilde praten, ging ik op zoek naar je. Alsjeblieft, ga nou even zitten.’
Eva, die deze ochtend een roze satijnen jumpsuit droeg, ging met tegenzin zitten, nadat ze de zitplaats eerst zorgvuldig had schoongeveegd. Ze ergerde zich mateloos aan deze onderbreking van haar ochtendtraining. De vrouw naast haar behoorde tot een categorie waarvoor ze alleen maar grote afkeuring had. Het was haar een raadsel hoe een meisje van in de twintig een voet buiten de deur kon zetten zonder oogmake-up te gebruiken. En om dan ook nog korte nagels te hebben waaraan nog nooit een manicure had gewerkt! Ze zag de trouwring aan de linkerhand. Er moest iemand met haar getrouwd zijn, maar vast niet iemand die zij, Eva, een tweede blik waardig zou keuren. Alleen iemand die erg onvriendelijk was, zou haar dik noemen, maar ze zou nooit meer in maatje 38 passen, als ze daar ooit al in had gepast. Mooi haar, of tenminste, dat zou het zijn als ze het goed liet knippen. Nu ze de balans van Heather Litton had opgemaakt, liet Eva haar blik rusten op de knieën van de vrouw, die gehuld waren in wat waarschijnlijk een Gap-spijkerbroek was. ‘Nou?’ zei ze. ‘Wat is er?’
In plaats van een antwoord kreeg ze een vraag. ‘Heb je Andrew over mijn telefoontje verteld?’
‘Wat heb jij daarmee te maken?’
‘Ik wil graag weten of je het hem hebt verteld.’
Eva haalde haar schouders op. ‘Nee. Nee, dat heb ik niet gedaan. Ik vond het allemaal te belachelijk. Ik bedoel, mij vragen mijn vriendje op te geven vanwege iemand anders van wie hij genoeg heeft. Waarom zou ik het hem vertellen?’
‘Dat doet er niet toe. Hou je van hem?’
‘Dat gaat je niets aan.’
‘Oké, dat is zo. Eigenlijk zijn het mijn zaken niet. Het zijn de zaken van jou en mijn zus en Andrew. Ik weet het, ik bemoei me met dingen van anderen, maar ik denk dat ik daar een goede reden voor heb.’ Heather keek haar heel ernstig aan en Eva zag oprechtheid in haar blauwe ogen. ‘Maar als je van hem houdt,’ ging ze verder, ‘als je bij hem wilt blijven en misschien met hem wilt trouwen... Nou, dan zou ik daar begrip voor hebben. Ik hou van mijn man en niemand zou me kunnen overhalen hem op te geven. Hij is de grote liefde van mijn leven. Maar als het alleen maar voor de lol is, als je op hem valt en het is seks en zo, en verder niets, nou, dan kun je hem toch opgeven en een ander zoeken?’
‘Een hele toespraak,’ zei Eva.
Heather ging verder alsof Eva niets had gezegd. ‘Hij is twee jaar bij mijn zus geweest en ik denk dat ze bij elkaar gebleven zouden zijn, misschien wel voor altijd, als hij jou niet had ontmoet. Je hebt hem op dat kerstfeest bij zijn ouders ontmoet, nietwaar?’
‘En als dat nu eens zo is?’
‘Ik weet dat het zo is. Toen begon hij Ismay te... verlaten. Dat was het begin. Het is geen erg lange tijd. Als je hem nu opgeeft, zou het niet zo’n grote breuk zijn. Je kent hem nog geen zes maanden.’ Heather keek haar aan en Eva was zich er heel goed van bewust dat ze er veel beter uitzag dan de andere vrouw. ‘Ik smeek het je, Eva. Hij betekent toch niet zoveel voor jou? Voor mijn zus betekent hij alles. Haar hart is gebroken. Toen hij wegging, nam hij alles weg wat het leven voor haar de moeite waard maakt. Hij zou naar haar teruggaan als jij er niet was.’
Eva stond op en schudde heftig met haar hoofd. ‘Ik geef hem niet op. Dat wíl ik niet.’ Ze merkte dat ze als een kribbig kind klonk, maar dat kon haar niet schelen. ‘Als hij het wist, zou hij denken dat ik gek was. Niemand doet zoiets. Niemand geeft een man op omdat iemand die ze niet kent het haar vraagt. Dat is krankzinnig.’
‘Jij zou de eerste kunnen zijn.’
Eva begon te hardlopen. Ze riep over haar schouder: ‘Volg me niet. Ik wil je nooit meer zien.’ Ze voelde zich geïnspireerd tot de ergste belediging die ze kon bedenken en riep over haar schouder: ‘Je bent zo sáái.’
Als Ismay had kunnen horen wat Heather zei, zou ze daar volledig mee hebben ingestemd. Natuurlijk zou ze Andrew terugnemen. Ze hield van hem. Niets kon dat veranderen. Eva Simber kon niet van hem houden, nog niet. Ze kende hem nog maar hooguit zes maanden. Ismay vergat dat zijzelf op het eerste gezicht verliefd op Andrew was geworden, op het moment dat ze hem aan de andere kant van die kamer met al die mensen zag. Net als Heather had ze Eva’s adres in het telefoonboek gevonden en had ze Sark Street, SW1, in haar stratengids van Londen opgezocht. In tegenstelling tot Heather had ze geen idee wat ze tegen Eva Simber zou zeggen, zelfs niet of ze ooit zo ver zou gaan haar aan te spreken. Misschien zou ze alleen maar kijken waar ze woonde, wat rondlopen en een glimp van haar opvangen als ze thuiskwam (of uitging). Het was ook mogelijk, dacht ze ongelukkig, dat ze Andrew zou zien. Dat zou verschrikkelijk zijn, maar tegelijk ook heerlijk.
Zodra het idee bij haar was opgekomen, had ze geen rust meer tot ze het had uitgevoerd. Pamela, nu haar bondgenote, was de enige met wie ze erover praatte, en die raadde het haar sterk af.
‘Wat schiet je daarmee op? Je maakt jezelf alleen maar ongelukkiger.’
‘Ik zou niet ongelukkiger kunnen worden.’
‘Dan kun je beter blijven zoals je bent. Als ze je ziet, heeft ze alleen maar minachting voor je, en als hij je ziet, wordt hij alleen maar kwaad. Mensen vinden het niet prettig om achtervolgd te worden. Ze noemen het al gauw intimidatie.’
‘Weet je wat, Pam? Dat kan me niet schelen. Het kan me gewoon niet schelen.’
De volgende avond organiseerde ze een receptie voor een cliënt. Dat was in Westminster en het was om halfnegen afgelopen. Het was een mooie avond, om negen uur nog licht, en ze besloot te gaan lopen. Ze zou Horseferry Road nemen en Vincent Square oversteken. Het was daar stil, met weinig verkeer. Maunsel Street was een tuin met lentebloemen en het gras op het plein was zo groen als een parkiet. De tranen verzamelden zich achter haar ogen en liepen geluidloos over haar wangen. Ze had niets anders dan de rug van haar handen om ze mee weg te vegen. Ik zal ‘een en al tranen’ zijn, dacht ze, ik zal in steen veranderen, zoals die vrouw die al haar kinderen verloor. Dat was een vrouw uit de Griekse mythologie, maar ze wist niet meer hoe ze heette of wat er met haar was gebeurd.
Toen ze in Vauxhall Bridge Road liep, kwamen er verhalen over de West End Weerwolf bij haar op. Het meisje dat hij had geprobeerd te wurgen, had hem beschreven. Jong, niet erg groot, bruin haar, gladgeschoren. Er waren duizenden mannen die aan dat signalement voldeden. Trouwens, hij viel ’s nachts aan en hoewel het negen uur was geweest, was het nog licht. De enige mensen op straat waren twee Aziatische mannen van middelbare leeftijd, een jong meisje dat vlug liep, en een vrouw met een kind in een buggy. Ze stak de straat over en vond Sark Street achter het metrostation Pimlico.
Eva had haar appartement boven in een wit huis met zuilen en traptreden voor de deur. Achter alle bovenramen brandde licht. Ismay liep dapper het trapje op naar de twee bellen en las Eva’s naam. Ik kan aanbellen en haar naar beneden laten komen om met haar te praten, dacht ze. Ik kan haar mijn tranen laten zien. Ze hield haar wijsvinger, trillend van angst, een paar centimeter van de bel vandaan, verloor toen de moed en ging de treden weer af. Eva zou toch niet thuis zijn. Meisjes als Eva waren ’s avonds nooit thuis, zelden voor drie uur ’s nachts. Het betekende niets dat er licht brandde.
Ismay ging terug naar Vauxhall Bridge Road, vond een kleine eenvoudige cafetaria waar twee stellen, twee mannen en een meisje alleen zaten, en nam een kop koffie. Ze zat een hele tijd achter haar koffie, terwijl het buiten donker werd. Felverlichte rode dubbeldekkers reden voorbij. Een brandweerwagen bulderde met zijn sirene aan in de richting van de Embankment. Ze had op de receptie niets te eten en nogal veel te drinken gehad. Ze kocht een muf broodje en een chocoladereep. Toen liep ze naar Sark Street terug, waar niemand op straat was en waar Eva’s lichten nog brandden, net als toen ze daar eerder was.
Het had geen zin om daar te blijven. Het had nooit zin gehad om daarheen te gaan. Ze kwelde zichzelf met de gedachte dat Andrew nu in een schemerig verlichte gelegenheid, waar zachte muziek klonk, met Eva aan het dansen was. Andrew kon goed dansen, vooral de tango. Ze liep terug naar station Pimlico en stapte in de metro naar Brixton.
Het was veel drukker in de metro dan ze had verwacht en ze maakte geen kans op een zitplaats. Ze stapte in Stockwell uit en zag dat het perron van de Northern Line stampvol stond. Het was al een hele toer om op dat perron te komen. Dat betekende altijd maar één ding: dat hier toch zeker zo’n twintig minuten geen Northern Line-metro was gestopt en dat de passagiers intussen van de straat of, zoals zij, van de Victoria Line, naar het perron waren gestroomd. Uit de luidsprekers kwamen de gebruikelijke onverstaanbare bekendmakingen, ditmaal met een Chinees accent en gestoord door een oorverdovend geknetter. Wat de stem ook had gezegd, er kwam een metro, en die nam ongeveer een derde van de wachtenden mee. Binnen een minuut of twee kwam er een hele menigte door de ingang, voor het merendeel jonge mannen, dronken en luidruchtig. Er kwam weer een metro en deze keer ging ze mee. Ze werd naar binnen gestuwd, van alle kanten geduwd en meegetrokken, en stond even later tegen de deuren aan de andere kant, waar ze zich uit alle macht aan een van de stangen vastklampte.
De metro kwam met een schok in beweging. Ze greep naar haar handtas om de riem aan haar schouder te hangen. Hij was weg.