– 26 –
‘We hebben een uitnodiging voor Marion Melvilles verlovingsfeest gekregen,’ zei Heather tegen haar man. Hij was boekenplanken in hun nieuwe huiskamer aan het installeren. ‘De man met wie ze trouwt, woont naast je moeder. Wist je daarvan?’
‘Ik weet dat mijn moeder hoopte dat hij met háár zou trouwen.’
‘Je wilt er niet heen, hè?’
‘Misschien zou ik me er door duizend wilde paarden heen laten slepen. Vooral wanneer jij ze bereed. Als ik dit karweitje af heb, moeten we over onze huwelijksreis praten.’
Hij kreeg het karweitje niet af, want een telefoontje van zijn moeder, die hijgde dat ze een paniekaanval had, bracht hem naar Chudleigh Hill. De planken zouden nooit aan de muur komen en nooit een boek bevatten. Irene lag op de vloer, met naast zich de uitnodiging voor het feest, die daar was neergevallen of neergelegd. Edmund voelde haar pols, luisterde naar haar hart en zei dat ze niets mankeerde. Hij hielp haar overeind, terwijl ze tegen hem mompelde dat hij geen arts was.
‘Het is verbreking van een belofte,’ zei ze, toen ze in een fauteuil zat. ‘Ik ga beslist. Naar dat idiote verlovingsfeest, bedoel ik. Ik zal tegen iedereen zeggen dat hij... nou, dat hij...’
‘... met je gevoelens heeft gespeeld,’ zei Edmund. ‘Nee, dat doe je niet. Want als je niet ophoudt met die dreigementen, zeg ik tegen Barry dat hij het feest beter kan afzeggen of uitstellen en dat hij jou de volgende keer niet moet uitnodigen. En dan vertel ik hem ook waarom. Is dat duidelijk?’
Ze keek perplex naar hem op, en hij wist dat hij eindelijk had gewonnen. Hij gooide de uitnodiging in de prullenbak. ‘Heather en ik,’ zei hij, ‘zouden het erg op prijs stellen als je morgen op de thee komt. Je zult dan vast wel onthouden dat het Heathers huis is en dat jij de gast bent. Zullen we zeggen, om ongeveer halftwaalf?’
‘Dat lijkt me leuk, jongen,’ zei ze.
Toen hij wegging, dacht hij dat hij best eens vriendelijk kon zijn voordat hij wegging, of misschien verviel hij alleen maar in zijn oude lafheid. ‘Het is een geheim waar we op huwelijksreis naartoe gaan, maar ik wil het jou wel vertellen. In strikt vertrouwen. Niemand anders weet het, Heather ook niet.’
Het was aandoenlijk, die zichtbare vreugde van haar. ‘Ik zal het haar niet vertellen.’
‘Het heet Kanda. Op Sumatra. Strand en zon en schitterend groen oerwoud. Heel exotisch voor twee mensen die nooit oostelijker dan Griekenland zijn geweest.’
Meneer Hussein en mevrouw Iqbal accepteerden de uitnodiging. Meneer Hussein zei tegen haar dat het ‘een lachertje’ werd. Zijn zoons waren niet uitgenodigd. Marion moest Barry toegeven dat ze een broer had, maar ze zei dat hij teruggetrokken leefde, bijna een kluizenaar was. Hij zou niet komen als ze het hem vroegen. Ze nodigde Avice Conroy uit, want Avice zou niets negatiefs over haar kunnen zeggen, behalve dat ze een zieke vader had verzonnen en zoiets zei je niet op een feest. Avice stuurde een beledigende brief waarin ze de uitnodiging afwees en mededeelde dat ze haar testament had veranderd.
Marion voerde haar inmiddels regelmatige telefoongesprek met Ismay. Er werd opgenomen door een man. Ze nam aan dat het de vriend was die ze had gezien toen ze in Clapham was. Ze legde de telefoon neer zonder iets te zeggen. Voordat ze het opnieuw probeerde, vroeg ze zich af wat de gevolgen konden zijn als de vriend, die nogal capabel overkwam, de waarheid uit Ismay zou wringen en stappen zou ondernemen. Hij zou dat kunnen doen. Hij was advocaat, had ze gezegd. En Ismay was een arm klein ding zonder fut. Neem geen risico’s, Marion, maar blijf het proberen tot je haar te spreken hebt. Ze besefte dat ze zichzelf toesprak zoals Fowler ook deed; hij had haar verteld dat het een gewoonte van hem was. Toen ze het die avond opnieuw probeerde, nam Ismay op, en met het oog op de extra onkosten die ze als bruid zou hebben vroeg ze opnieuw om tweehonderd pond.
Andrew en zij hadden niet ‘gepraat’. Ismay dacht aan alle psychotherapeuten en consulenten en Lieve Lita’s die hun cliënten aanraadden ‘het uit te praten’, en blijkbaar niet begrepen dat er mensen, veel mensen, waren die dat gewoon vertikten, die een voorstel in die richting afdeden met ‘er valt niets te praten’ en hun kaken op elkaar hielden of wegliepen. Andrew was een van hen. Het liefst zou ze willen dat ze bij elkaar gingen zitten en dat ze hem openhartig kon vertellen hoe ze zich voelde, hoe vreselijk ze eronder leed als hij wegging. En dat hij dan een verklaring zou geven, een reden waarom hij haar zo gebruikte. Ik moet wel een masochist zijn, dacht ze, en ze wist dat hij tegen haar zou zeggen dat ze dat was. Zou hij toegeven dat hij sadistisch kon zijn? Ze zou ook, bekende ze zichzelf, met Heather moeten praten en eindelijk, na al die jaren, de waarheid over Guy’s dood uit haar los moeten krijgen. En Eva’s dood. Dat leek haar eerder mogelijk dan dat ze met Andrew zou praten.
Als Marion Melville geld van haar zou
blijven eisen – en er was geen reden waarom ze dat niet zou doen –
zou er een moment komen waarop ze met Heather moest praten. Op de
een of andere manier wist ze dat haar zus niet tegen haar zou
liegen. Als ze het haar rechtstreeks vroeg, zou Heather haar de
waarheid vertellen. En wat zou ze met de waarheid doen als ze die
had gehoord? Naar de politie gaan? In gedachten ging ze terug naar
die nazomerdagen toen Guy pas dood
was en de politie haar moeder, Heather en haarzelf had ondervraagd.
Ze hadden voorzichtig met haar en Heather gepraat en niets over hun
omgang met hun stiefvader gevraagd. Ze hadden zich geconcentreerd
op de vraag waar ze die middag waren geweest. Twee rechercheurs en
hun chef hadden korte tijd met hun moeder gesproken. Ze wist hun
namen niet meer, behalve dat de inspecteur een vogelnaam had gehad.
Sparrow of Swift of Parrot. Nee, geen van die namen. De
rechercheurs hadden hen geloofd toen ze zeiden dat ze met zijn
allen aan het winkelen waren geweest om een schooluniform te kopen.
Beatrix, slim als ze was, had gezegd dat Heather met hen mee was
gegaan, maar buiten was blijven wachten toen ze de winkel in
gingen.
Waarschijnlijk zouden ze nu met pensioen zijn, die rechercheurs. Waarom dacht ze nu aan hen, terwijl ze in geen jaren aan hen had gedacht? Omdat ze, als het bandje in hun handen kwam, hen of hun opvolgers terug zou zien. Daar moest ze niet aan denken, en toch had ze het liever dan dat het bandje in Andrews handen viel. Zodra hij het had gehoord, zou hij weggaan en niet meer terugkomen. Maar de politie zou wel komen, zodra hij met hen had gesproken.
Haar spaargeld was bijna op. Nog één envelop met tweehonderd pond voor Marion Melville en het was afgelopen. Het einde van al hun levens, haar leven en dat van Heather en Edmund, haar moeder en Pam en misschien zelfs Michael. Maar niet van Andrew. Andrew zou weggaan en een ander klein blondje vinden. Marion bezat de macht om dat alles tot stand te brengen. Niets kon haar tegenhouden. Ismay kon haar laten zwijgen door haar duizenden ponden te betalen, zolang dat doorging – maar het kon niet doorgaan. Ze had het geld niet.
‘Je wilt niet dat hij me ontmoet, hè?’ zei Fowler. ‘Dat is niet erg aardig, niet nu ik een hele doos floppydisks voor je heb meegebracht.’
Die had hij in een afvalbak bij het Dorchester Hotel gevonden, regenboogkleurige, blijkbaar niet gebruikt.
‘Daar heb ik niets aan,’ zei Marion. ‘Ik heb geen computer.’
‘Als ik er een kan vinden, krijg je hem als trouwcadeau van me.’
‘Niemand gooit een computer in een afvalbak. En nee, ik wil niet dat hij je ontmoet. Ik mag dan verloofd zijn, maar dat is nog geen huwelijk, hè? Verlovingen kunnen worden verbroken en jij bent erg genoeg om een man op andere gedachten te brengen.’
Fowler nam de laatste gin uit Marions koelkast en de laatste paar centimeter tonic uit de fles. ‘Heb je hem over mij verteld? Weet hij zelfs dat ik besta?’
‘Als je het dan moet weten: ik heb hem gezegd dat je een kluizenaar bent.’
‘Was dat maar waar,’ zei Fowler, en hij stak een sigaret op. ‘Weet je wat een baliekluiver is?’
‘Nee.’
‘Dat is iemand als ik. Een nietsnut, een schooier, een lanterfanter, een uitvreter, een zwart schaap, een straatslijper, een zwerver, een bietser, een bedelaar, een...’
‘O, hou op.’
‘Straks. Een baliekluiver is al die dingen. En zijn familieleden betalen hem om weg te blijven. Ja?’
‘Als jij denkt dat ik jou ga betalen om je van Barry te laten wegblijven, staat je een teleurstelling te wachten.’
‘Ik vraag niet om geld,’ zei Fowler. ‘Of eigenlijk wel, maar niet meer dan anders.’ Vuil, ongekamd en ongeschoren als hij was, keek hij haar met de kristalheldere ogen van de onschuld aan. Zo had hij haar ook aangekeken toen hij zes was en het op een deel van haar zakgeld had voorzien. ‘Ik wil deze woning.’
Andrew had een auto gehuurd en ze zouden het weekend naar een hotel buiten de stad gaan. In de brochure zag het er luxueus uit, een verbouwd landhuis. Ooit had koning Karel I er zijn toevlucht genomen, en later had de eigenaar koning George III te logeren gehad. Het werd omringd door een terrein van acht hectare, en het had een minerale bron, een fitnessruimte en een zwembad. Voordat ze konden vertrekken, moest Ismay haar wekelijkse zwijggeld aan Marion Melville betalen. Tweehonderd pond, dat was bijna alles wat ze op haar rekening had staan tot ze over een week haar salaris kreeg. Terwijl Andrew nog in bed lag, liep ze naar de geldautomaat. Ze had het gevoel dat dit de laatste week van haar leven was. Marion zou de volgende keer om nog meer geld vragen, en daar kon ze niet aan voldoen. Andrew zou het bandje over de post krijgen, of waarschijnlijk zou Marion geen risico nemen en het hem persoonlijk overhandigen. Ismay stelde zich de gevolgen voor. Ten eerste zou hij het soort onderzoek instellen waar hij zo goed in was, het demoraliserende soort verhoor dat hij haar ook had afgenomen over het feit dat ze Edmunds en Heathers aanwezigheid in het huis voor hem verborgen had gehouden, maar dan veel erger. Ze kende hem zo goed. Ze stelde zich zijn half gespeelde verbazing voor, het kruisverhoor dat hij haar zou afnemen, zijn dreiging dat ze natuurlijk wel begreep dat hij dit niet zomaar door de vingers kon zien, dan zijn weloverwogen besluit om naar de politie te gaan en ten slotte zijn afscheid. Vaarwel, dit was het einde, er was niets aan te doen, maar ze zou er wel begrip voor hebben dat hij in zijn omstandigheden, in zijn positie, moeilijk kon omgaan met iemand wier zus...
Ze had met Marion afgesproken dat ze elkaar eerder zouden ontmoeten dan de vorige keren. En niet op de Hungerford Bridge maar op het metrostation Clapham Common. Ze kon niet te lang wegblijven. Andrew zou toch al achterdochtig zijn. Hij zou willen weten waar ze geweest was en wat ze had gedaan. Als ze had gewinkeld, wat had ze dan gekocht? Ze wist toch dat ze dit weekend weg zouden gaan?
Ze nam het geld op. Dat bracht het totaal van het geld dat die vrouw haar had afgeperst op zeshonderd pond. Ze ging bijna nooit naar het station Clapham Common, omdat Clapham North dichter bij haar huis was, maar ze had daar haar hele leven gewoond en er was daar dus niets wat haar kon verrassen. Of misschien toch iets wat tijdelijk uit haar geheugen was verdwenen. Phoenix Road. Ze kwam langs het eind van die straat, met het café op de hoek dat The Phoenix heette, zag de naam en vroeg zich af waarom die plotseling zo belangrijk voor haar was, van zoveel betekenis voor haar leven zoals dat nu was, van zo’n vitáál belang. Iets op het uithangbord van het café? Ze dacht van niet. Op dat bord zag je alleen maar een vogel die nogal sterk op een fazant leek boven rode en gele vlammen uitvliegen. Dat was het niet...
Natuurlijk. Het kwam plotseling bij haar op. Phoenix was de naam van de politie-inspecteur die maar één keer naar het huis was gekomen om met haar moeder, Heather en haar te praten. Niet Parrot of Swift of Swan, maar Phoenix, de vogel die herboren werd uit de vlammen waarin hij is verbrand. De hoop kwam in haar op, als die vurige vogel, en maakte haar ademloos alsof ze het hele eind had gerend in plaats van gewoon gelopen.
Marion was er al. Ze droeg een rok, een strak truitje en schoenen met een hakje. Zo te zien was ze tevreden over zichzelf.
‘Hoe gaat het met Barry?’ vroeg Ismay.
‘Goh, wat heb jij een goed geheugen! Het gaat goed met hem, dank je.’
‘Hier heb je het geld.’ Ismay gaf haar de envelop. ‘Dus je komt naast de schoonmoeder van mijn zus te wonen.’
‘Daar ziet het naar uit. Ik bel je over de betaling van volgende week.’
Marion ging met de metro naar huis. Toen ze haar door de tourniquet zag gaan, stond Ismay versteld van zichzelf. Dit alles was helemaal niets voor haar. Dit was het soort dingen dat mensen als Marion deden, niet mensen als zij. Maar als ze het niet doorzette, zou ze niet van haar weekend genieten. Zolang deze kwestie niet was opgelost, of een oplossing nabij was, zou ze er zelfs niets aan hebben om met Andrew in dat mooie hotel te zijn. Ze haalde haar mobieltje uit haar tas, belde het inlichtingennummer en vroeg om het nummer van Phoenix, voorletter B, 36 Chudleigh Hill, West Hampstead, NW6.
‘Hoe spelt u dat?’
‘P,H,O,E,N,I,X.’
‘Er is niemand met die naam.’
Ze had die naam nooit opgeschreven zien
staan. Misschien kon je hem op andere manieren spellen.
Bijvoorbeeld met een F aan het begin.
‘F, dubbel E, N,I,X of misschien F,E,N,I,X.’
Een daarvan moest goed zijn. De opgenomen stem zei: ‘Het nummer waar u om vraagt, is...’ En er volgden vier cijfers op de wijkcode 7624. Ismay belde het nummer.
Een tamelijk diepe stem zei: ‘Hallo?’
‘Spreek ik met inspecteur Barry Fenix?’
‘Inmiddels ex-inspecteur, mevrouw. Wat kan ik voor u doen?’
Ze verbrak de verbinding.