– 3 –
Tenzij je erg jong bent, is het moeilijk om seks te hebben als je geen eigen huis hebt en ook niet het geld voor een tijdelijk onderkomen. Edmund had in geen vijf jaar seks gehad. De laatste keer had hij het met een tijdelijke verpleegster in de hospice gedaan. Dat was op het kerstfeest geweest, in een kamer vol wastafels die ze ‘de sluis’ noemden. En dat was eenmalig geweest. Sinds hij met Heather omging, keek hij met schaamte en ongeloof terug op de grotendeels seksloze jaren toen hij in de twintig was. Wat verlangen en potentie betreft, waren dat de beste jaren in een mannenleven, en hij had ze voorbij laten gaan omdat hij niet tegen zijn moeder durfde te zeggen dat hij een meisje bij zich zou laten slapen. Spijt was zinloos. Maar het was niet te laat en hij was van plan om die avond tegen zijn moeder te zeggen dat hij het weekend weg zou zijn – en ook waarom.
De laatste tijd verzette hij zich tegen haar. Lang voordat hij Heather had ontmoet, ging hij bij een vriend eten, Ian Dell, de specialist palliatieve zorg in de hospice, en toen zag hij Ian met diens moeder. Hij had nooit kunnen denken dat zijn krachtdadige, besluitvaardige vriend zich zo verzwakt en onderdanig zou kunnen gedragen, zozeer onder de plak van zijn moeder zou kunnen zitten als Ian. Mevrouw Dell was een kleine, oude feeks (zoals Edmund haar onvriendelijk bij zichzelf noemde), heel anders dan Irene Litton, maar met ongeveer dezelfde dictatoriale neigingen. Hij had de indruk dat Ian zich in bijna alles naar mevrouw Dell schikte. Hij had zich er na afloop zelfs bij Edmund voor verontschuldigd dat hij – heel tactvol – had geweigerd de volgende dag vrij te nemen om haar naar haar zus in Rickmansworth te brengen.
‘Je zult wel denken dat ik haar had moeten brengen,’ zei hij. ‘Ik heb inderdaad vrije dagen te goed en we hebben het op het moment niet zo druk, hè? Maar ik had, nogal egoïstisch, het gevoel dat het de eerste stap zou kunnen zijn. Ik maak het wel goed met haar. Ik ga in het weekend wel een dagje ergens met haar naartoe.’
Edmund had zichzelf in Ian herkend. Hij moest veranderen. Als hij nu, net in de dertig, niet voor zichzelf opkwam, zou het te laat zijn. Hoewel Heather en hij het nooit over zijn moeder hadden, sterkte Heathers aanwezigheid in zijn leven hem in zijn voornemen. Ze gaf hem moed en zelfvertrouwen. Dus toen Irene tegen hem zei – zei, niet vroeg – dat hij op de eerste vrije zaterdag die hij in een maand had met haar naar zijn oom en tante in Ealing moest gaan, haalde hij diep adem en zei dat hij iets anders te doen had. De daaropvolgende discussie werd venijnig en bracht zijn moeder uiteindelijk tot een paniekaanval. Maar het is de eerste stap die telt, zoals Edmund steeds weer tegen zichzelf zei, en daarna zou het geleidelijk gemakkelijker worden. Hij zou in staat zijn haar over het geplande weekend en het doel daarvan te vertellen en dan moest ze, dacht hij terwijl hij moed verzamelde, zich daar maar bij neerleggen.
Toen hij Heather voor het eerst had gevraagd of ze iets met hem wilde drinken, had hij niet gedacht dat er veel van hun relatie terecht zou komen. Langer dan een paar weken zou het niet duren, dacht hij, en zonder seks, want er was nooit seks. Trouwens, hij vond Heather niet erg aantrekkelijk. Ze zag er beter uit dan die bleke, magere, roodharige Marion, maar dat kon je van bijna iedereen zeggen. Maar nu waren ze naar cafés geweest, en drie keer uit eten, twee keer naar de bioscoop, een keer naar de schouwburg en naar een tentoonstelling over voedsel door de eeuwen heen waar ze graag naartoe had gewild, en nu keek hij met nieuwe ogen naar haar.
Op een avond zei ze tegen hem: ‘Ik ben nogal stil. Ik praat met mijn zus, maar niet veel met anderen. Met jou kan ik praten.’
Hij was enorm ontroerd. ‘Daar ben ik blij om.’
‘Met jou is het gemakkelijk, want jij zegt geen stomme dingen. Dat is prettig.’
Hij bracht haar thuis in Clapham. Toen hij haar niet bij het metrostation Embankment alleen liet, maar helemaal met haar meeliep, zei ze: ‘Je bent zo aardig voor me. Ik vind het niet leuk om in mijn eentje van het station naar huis te lopen.’
‘Natuurlijk loop ik met je mee,’ zei hij, en toen ze langs de rand van het park liepen, pakte hij haar hand vast.
Het was een warme hand met een sterke greep. Hij keek in het licht van de straatlantaarns in haar gezicht en zag dat haar ogen op hem gericht waren: grote, blauwe ogen, ondoorschijnend en troebel als het glazuur op aardewerk. En dan waren er nog andere kenmerken, duidelijker zichtbaar voor alle mannen, haar volle borsten en ronde heupen, haar dikke lippen en dat haar, dat glanzende, stralende haar waarvan de kleur varieerde van vlasblond via korenblond tot achttienkaraats goud. Ze verspilde nooit woorden, maar als ze sprak, was haar stem zacht en diep. Haar zeldzame glimlachjes verlichtten haar gezicht en maakten haar leuk om te zien.
Het huis waar ze woonde was veel groter dan hij had verwacht, een vrijstaand huis in een rij van ongeveer dezelfde huizen, maar het enige met een glazen overkapping boven het pad van het hek naar de trap en met stenen ananassen op de hekzuiltjes. Boven en beneden brandde licht.
‘Mijn zus Ismay en ik hebben de begane grond en mijn moeder en haar zus de bovenverdieping.’ Ze bleef voor de trap staan en hield zijn hand vast. ‘Ismay en haar vriend,’ zei ze zachtjes, ‘zijn het komende weekend weg.’
‘Zullen we vrijdag uitgaan?’
Ze bracht haar gezicht omhoog en in het glanzende halfduister dacht hij dat nooit eerder iemand hem met zoveel vertrouwen had aangekeken. Hij bracht zijn mond naar de hare en kuste haar zoals hij haar de afgelopen weken had gekust, maar iets nieuws in haar reactie maakte hem vurig, hartstochtelijk, ademloos toen hun gezichten zich van elkaar verwijderden. Ze hield hem stevig vast.
‘Heather,’ zei hij. ‘Lieve Heather.’
‘Kom het weekend.’
Hij knikte. ‘Ik kijk ernaar uit.’
‘Ik ben het komende weekend weg. Zondag kom ik terug,’ zei Edmund tegen zijn moeder.
Ze waren net aan tafel gegaan om te eten. Irene bracht haar vork omhoog, maar liet hem weer zakken. ‘Je gaat nooit een weekend weg.’
‘Nee, het wordt tijd dat ik daarmee begin.’
‘Waar ga je heen?’
‘Naar Clapham.’
‘Je hoeft niet weg te gaan om naar Clapham
te gaan. Clapham is in Londen. Wat je in Clapham doet, kun je
overdag doen, dan kun je
’s avonds hier terugkomen om te slapen.’
De kracht kwam uit het niets bij hem op. Van Heather? ‘Ik blijf het weekend bij Heather.’
Edmund at gewoon door. Zijn moeder was daarmee opgehouden. Haar hoofd ging een klein beetje heen en weer en ze zei: ‘O, Edmund, Edmund, ik dacht dat jij niet zo’n man was.’
Hij was nog voor haar op zijn hoede, maar hij bedacht hoe hij nu was en hoe hij was geweest. Daar zat een wereld van verschil tussen. Zijn inspanningen hadden vruchten afgeworpen en het leed geen enkele twijfel dat hij nu soms plezier beleefde aan hun confrontaties. ‘Wat voor man, moeder?’
‘Doe nou maar niet alsof je niet weet wat ik bedoel.’
‘Ik ga het weekend naar mijn vriendin, moeder. Je zult wel niet willen dat ik in details treed.’ Het was de eerste keer dat hij Heather zijn vriendin noemde. Nu hij dat had gedaan, voelde hij zich meer met haar verbonden. ‘En nu wil ik graag doorgaan met eten.’
‘Ik ben bang dat ik niet meer kan eten,’ zei Irene. Ze leunde in haar stoel achterover en haalde diep adem. ‘Ik voel me niet zo goed. Dat is waarschijnlijk het begin van migraine.’
Edmund wilde iets zeggen in de trant van: ‘Je voelt je altijd ziek als ik iets zeg wat je niet aanstaat’, of zelfs: ‘Het zal toch niet psychosomatisch zijn?’ Maar hij zweeg, vertikte het om de discussie voort te zetten of zichzelf (God verhoede dat) te verdedigen. Natuurlijk zou ze op de zaak terugkomen – en nog een keer. Dat deed ze al zodra hij zijn mes en vork schuin over zijn lege bord had gelegd.
‘Dan ben ik helemaal alleen in dit huis.’
‘Misschien wil Marion bij je logeren.’
‘Het valt niet mee als je zo oud bent als ik, en niet sterk.’
‘Moeder,’ zei hij. ‘Je hebt een goede buurman aan meneer Fenix van hiernaast, en goede buren aan de overkant. Je hebt een vaste telefoonlijn en een mobiele telefoon. Je bent nog maar tweeënzestig en je mankeert niets.’ Nog maar zes maanden geleden zou hij nooit de moed hebben gehad om dat te zeggen.
‘Ik mankeer niets!’ De woorden werden met een ironisch lachje herhaald. ‘Het is toch wel frappant hoe gevoelloos kleine kinderen kunnen worden als ze opgroeien. Toen je voor het eerst in mijn armen werd gelegd, een klein kindje, na alles wat ik heb moeten doormaken om je ter wereld te brengen, had ik nooit kunnen dromen dat je me na al mijn ellende zo zou behandelen. Nooit.’
‘Zal ik Marion voor je bellen? Dan kun je het haar vragen.’
‘O, nee, nee, ik wil niet afhankelijk worden van vreemden. Ik zal het in mijn eentje moeten verdragen. Nu maar hopen dat ik niet ziek word.’
Uiteindelijk vertrok Edmund op vrijdag naar Clapham, maar daar gingen nog wel een paar schermutselingen aan vooraf. Irene werd de avond daarvoor zwaar verkouden. Het was een echte verkoudheid. In tegenstelling tot indigestie, waarvan je alleen maar hoeft te zeggen dat je het hebt, kun je niesbuien en een loopneus niet simuleren. Irene zei dat het nog maar drie weken geleden was dat ze haar laatste verkoudheid had. Het was algemeen bekend dat ‘verkoudheid op verkoudheid’ de voorloper van een longontsteking was. Dat had ze als kind gehad toen ze een aantal keren achter elkaar verkouden was geweest, een dúbbele longontsteking.
‘Je krijgt geen longontsteking, moeder,’ zei Edmund, de verpleegkundige.
Ze kon beter geen whiskygrogs nemen, zei hij, en hij maakte een drankje met honing en citroen voor haar klaar. Hij raadde haar aan elke vier uur een aspirientje te nemen. ‘Jij bent geen arts,’ zei ze, zoals zo vaak. ‘Ik zou antibiotica moeten hebben.’
‘Verkoudheid is een virus en antibiotica werken niet tegen virussen.’
‘Als ik een virale longontsteking krijg, is het inderdaad een virus.’
Irene Litton was een lange, goedgebouwde vrouw met ongeveer hetzelfde figuur als Heather Sealand. Dat was Edmund opgevallen, maar hij weigerde de voor de hand liggende conclusie te trekken, namelijk dat hij zich aangetrokken voelde tot vrouwen die op zijn moeder leken. Hoe dan ook, de gelijkenis hield daarmee op, want Irene had donker haar, met nauwelijks een vleugje grijs, en hoewel ze door en door Engels was, had ze ongeveer dezelfde trekken als Maria Callas, grote, markante trekken, een adelaarsprofiel. Ze was zich daar zelf van bewust en had weleens gezegd dat ze misschien evenveel succes bij de opera zou hebben gehad als ze maar in de gelegenheid was geweest haar stem te scholen. Ze droeg wijde, lange kleren in typische juwelenkleuren, wijnrood, saffierblauw, donkergroen of purper, meestal met franjes, en was behangen met parelsnoeren die ze zelf maakte. Ze bewoog zich langzaam, haar rug recht, haar hoofd geheven. Haar doorgaans goede gezondheid paste bij haar en ze was op haar ergst als ze een rode neus had en snotterde.
Marion zag het meteen en was een en al medelijden. Ze arriveerde kort voordat Edmund wegging voor het weekend – met opzet, dacht hij, want hij was er zeker van dat zijn moeder haar had uitgenodigd, al had ze gezegd van niet. Hij was er ook vrij zeker van dat Marion wist waar hij heen ging en bij wie hij zou zijn, want toen ze met zijn tweeën in de hal stonden, voordat ze naar binnen draafde om bij Irene te zijn, keek ze hem verwijtend aan, half glimlachend maar bedroefd.
‘Ik heb zelfgemaakte vruchtentaart meegebracht,’ zei ze. ‘Vruchtentaart is weer in de mode, weet je. Je voelt je er goed door en dat kan ze wel gebruiken.’
Toen hij over het pad was gelopen en door het tuinhekje was gegaan, keek hij achterom en zag dat ze hem door het erkerraam nakeken. Reken maar dat hij het belangrijkste gespreksonderwerp van die twee vrouwen zou zijn: gevoelloos, immoreel, ondankbaar, oppervlakkig en geen arts. Zijn oren zouden de hele avond moeten gloeien. Hij was vastbesloten zijn weekend niet door die gedachte te laten bederven en dat gebeurde ook niet.
Nadat ze het beige, damasten gordijn had laten zakken en naar de haard was teruggegaan – een realistisch ogende gaskachel met smeulende en toch nooit opbrandende kolen en houtblokken met flakkerende vlammetjes – was Marion meteen druk in de weer. Ze voelde Irenes voorhoofd, vulde haar waterkan bij, haalde echinacea en hoestbonbons voor haar en stak ten slotte een thermometer in haar mond.
‘Je zou hebben gedacht dat Edmund dit wel zou doen,’ zei Marion.
‘Hmm-mm-hmm-hmm.’
‘Per slot van rekening is hij verpleegkundige.’
‘Mm-hmm-hmm.’ Heftiger.
Haar temperatuur was normaal.
‘Dat kan niet!’
‘Misschien is er iets mis met de thermometer. Zal ik het later nog een keer proberen? Of zal ik even de deur uitgaan om te kijken of ik er nog een kan krijgen bij de avondapotheek? Ik kan ook even naar huis gaan om de mijne te halen.’
‘Zou je dat willen doen, Marion? Je bent zo goed voor me. Ik begin je als mijn dochter te zien, weet je. Of – mag ik het zeggen? – de schoondochter die ik niet heb gekregen.’
Marion liep vlug naar het station, veranderde van gedachten en liep door de kronkelende straten bij Finchley Road naar huis. Ze liep altijd op een drafje, zoals ze ook altijd snel praatte. Hoewel ze een poging had gedaan hem het hof te maken, had Edmunds keuze voor een ander haar niet zo diep getroffen als Irene geloofde. Het ging haar namelijk niet om de avances van een jongeman, maar om de sympathie en bewondering van oudere mensen met geld. Afgezien van Irene had ze de oude meneer Hussein en de oude mevrouw Reinhardt, en verder had ze een paar anderen in het vizier. En ze had de oude mevrouw Pringle gehad, alleen was die het jaar daarvoor gestorven. Haar enorme huis aan Fitzjohn’s Avenue had ze niet aan Marion nagelaten, maar wel een groot geldbedrag en kostbare sieraden. Daardoor was Marion in staat geweest de begane grond en het souterrain van het huis in Lithos Road te kopen dat ze nu binnenging om een thermometer te halen. Omdat ze obsessief netjes was – een plaats voor alles en alles op zijn plaats – vond ze hem meteen in de badkamer. Hij lag op de plank naast het bruine flesje morfinesulfaat, en ze ging vlug weer naar buiten om nu de metro te nemen, een halte naar West Hampstead en Irene.
Heather zou verlegen en misschien nerveus zijn, had Edmund gedacht. Misschien was ze zelfs nog maagd. Toen hij met de Jubilee Line en de Northern Line naar Clapham ging, zakte de uitbundigheid die hij eerder die week had gevoeld al wat. Hij vroeg zich af of ze zo onervaren was dat hij haar zou moeten... nee, toch niet het haar zou moeten leren? Het idee joeg een heel onaangename huivering door hem heen. Ten eerste wist hij dat hij niet in staat was een vrouw in de kunst van het liefdesspel te onderwijzen, en verder was er de mogelijkheid dat ze niet reageerde en bang was. Toen de metro Clapham North binnenreed, zei hij tegen zichzelf dat hij niet verliefd op haar was; misschien zou het gemakkelijker zijn geweest als hij dat wel was. Als dit hun relatie niet bestendigde maar juist betekende dat ze uit elkaar gingen, zou dat niet het einde van de wereld zijn. Er waren meer vrouwen op de wereld. Marion was niet het enige alternatief.
Maar toen hij de trap onder de glazen overkapping beklom, herinnerde hij zich de kus die ze hem had gegeven en het intense vertrouwen waarmee ze hem had aangekeken. Bij de onderste deurbel stond l. en h. sealand en bij de bovenste sealand en viner . Hij drukte op de bel, en toen hij daar stond te wachten, merkte hij plotseling dat hij naar haar verlangde, dat hij haar in zijn armen zou nemen zodra ze opendeed.
Het ging heel anders dan hij verwachtte
toen hij in de metro zat. Zodra hij over zijn eerste verbazing heen
was, merkte hij dat hij een hartstochtelijke partner had,
enthousiast en ongeremd. Niet stil en kalm, zoals ze was wanneer ze
uitgingen of ze druk bezig was in de keuken
van de hospice, maar meegaand en toch actief, heerlijk
onvermoeibaar en verrukkelijk gretig, met de belofte van veel
vindingrijkheid. Als er moest worden onderwezen, zou zij de leraar
zijn, niet hij.
‘De eerste keer is nooit goed,’ zei ze op een verzadigd ogenblik. ‘Tenminste, dat zeggen ze. Maar bij ons was het erg goed.’
Hij had haar eerst gezien als bescherming tegen Marion, een meisje met een goed figuur en weinig woorden, maar nu was hij in haar ban. Toen hij haar op zondagmiddag met hartstochtelijke omhelzingen verliet – hij had haar zus en de vriend van die zus niet willen ontmoeten – maakte hij onwillekeurig een afspraak voor maandagavond en dinsdag. Ze trokken allebei een quasi-wanhopig gezicht omdat ze nergens heen konden, en toen lachten ze om hun eigen absurditeit.
‘Issy laat Andrew hier slapen,’ zei Heather. ‘Jij kunt hier ook komen.’
‘O ja?’ zei hij. ‘Dat zou ik prachtig vinden.’
Hij had nog niet de moed haar te vertellen over de onontkoombare scène met zijn moeder. Een drieëndertigjarige man onder de plak van zijn moeder is een komische figuur, en zeker geen vlotte minnaar. Maar hij zat toch niet meer onder de plak van zijn moeder? Hij had nog een lange weg te gaan, dat zag hij wel in, maar hij moest volhouden. De herinnering aan zijn twee nachten met Heather gaf hem een geweldig krachtig gevoel. En toen hij het huis in Chudleigh Hill binnenging, was hij vastbesloten meteen de confrontatie met zijn moeder aan te gaan.
Jammer genoeg was Marion er ook. Zodra hij de huiskamer binnenkwam, draafde ze weg om heel vlug terug te komen met een dienblad: een warme drank voor zijn moeder, een vruchtentaartje op een bord, twee aspirientjes op een schoteltje, een flesje neusdruppels, een blikje Fisherman’s Friend en papieren zakdoekjes in een doos die zo glinsterend en felgekleurd was als kerstversiering.
‘Overdrijf je niet een beetje?’
Hij zag dat het veel beter met zijn moeder ging dan op vrijdag. Ze zei niets, maar keek hem met opgetrokken wenkbrauwen aan. Marion glimlachte onzeker om zijn humeurige opmerking en begon druk pratend haar remedies toe te dienen.
‘Heb je een leuke tijd gehad, Edmund? Wat heb je gedaan?’
Wat een vraag! De liefde bedreven, dacht hij. Verliefd geworden. Twee dagen en twee nachten van gelukzaligheid...
‘Het was vreselijk koud, hè? Toen ik vanmorgen buiten was, kwam ik meneer Hussein tegen, en ik zei tegen hem: “Die kou moet voor u erger zijn dan voor de rest van ons omdat u uit zo’n warm land komt.” En weet je wat hij zei? Hij zei: “Ik kom uit het noorden, uit Ladakh,” – ik denk dat het Ladakh was, al kan het ook Lahore zijn geweest, zo’n soort naam – “en het is daar veel kouder dan het hier ooit wordt,” zei hij. Dat verbaasde me. Je denkt dat het altijd heet is in India, nietwaar? Nou, ik tenminste wel. Het wordt morgen zachter weer, in elk geval geen vorst.’
Toen ze even rust nam om adem te halen, kwam hij vlug met zijn aankondiging. Hij was bang dat hij het niet meer zou kunnen zeggen als hij wachtte tot Marion weg was.
‘Ik ben de nacht van dinsdag op woensdag ook weg.’ Op maandag, had hij besloten, zou hij naar het huis in Clapham gaan maar voor middernacht vertrekken. Zijn moed nam toe met elk woord. ‘Ik ga met Heather uit eten en blijf dan bij haar slapen.’
‘O.’
De reactie van zijn moeder viel als een kiezelsteentje in stil water. Zelfs Marion zei niets. Irene was dieprood geworden.
‘Vind je het wel aardig,’ zei ze, ‘om in die termen over een jonge vrouw te praten? Ik persoonlijk betwijfel of het in de geschiedenis van de wereld ooit aanvaardbaar is geweest dat een man op die manier over een fatsoenlijk meisje praatte. Bij haar blijven slapen! Dat is toch wel het toppunt.’
Marion giechelde. Ze was bezig de dop op het flesje neusdruppels te doen. ‘Ja, ik ben er ook even beduusd van,’ zei ze tamelijk nonchalant. ‘Ik vraag me onwillekeurig af hoe ik me zou voelen als mijn... nou, mijn geliefde... op die manier over mij praatte. Ik zou dat niet prettig vinden. Ik zou me erg generen. Ik denk dat die dingen een zekere mate van discretie vereisen, vind je niet?’
‘Nu je erom vraagt...’ zei Edmund, sterk en moedig gemaakt door de verrukkingen van een volledig seksleven, ‘het kan me geen zier schelen wat jij denkt. Je moet je met je eigen zaken bemoeien.’
Een gilletje van Marion en een hard ‘Goeie hemel!’ van zijn moeder joegen Edmund naar zijn kamer. Toen hij naar boven ging, was hij razend van woede, maar hij deed zijn best om kalm te blijven. Van beneden kwam het geluid van Marions drukke voetstappen. God mocht weten wat ze deed. Hij haalde zijn spullen uit zijn tas en dacht daarbij aan Heather, haar ogen slaperig van bevredigde liefde, haar ronde witte armen zacht om zijn hals. De voordeur ging zachtjes dicht, de kleine hakjes klikklakten over het pad naar het hek en toen door Chudleigh Hill. Beneden stond hem niet veel goeds te wachten, maar hij ging toch de trap af. Eerst naar de eetkamer, waar de drank stond. In plaats van zich een wodka-tonic in te schenken (om vijf uur ’s middags), bood hij weerstand aan dat versterkend elixer en liep hij de huiskamer in. Zijn moeder lag met haar ogen dicht op de bank. Zonder ze open te doen zei ze: ‘Nu ze zo grof is beledigd, zal Marion hier vast wel nooit meer komen.’
‘O, die komt wel terug,’ zei hij. ‘Een troep pitbulls zou haar hier nog niet weg kunnen houden.’