– 4 –
Was maar na te gaan hoe serieus het was. In het geval van een van Ismays vriendinnen was het een heel andere zaak geweest. Ze zouden alle mogelijke aspecten van de relatie bespreken, niet alleen hoe goed hij in bed was, maar ook hoe attent hij was, hoe aardig, hoe welgemanierd, hoe grappig, hoe relaxed, en hoe trouw hij waarschijnlijk zou zijn. Bij Heather was dat onmogelijk. Als haar iets werd gevraagd, zou ze antwoorden met ‘ja’ of ‘nee’ of waarschijnlijker nog met ‘weet ik niet’, en als Ismay bleef aandringen, met ‘Ik wil er niet over praten, Issy, dat vind je toch niet erg?’
Was ze altijd zo geweest? Ismay bedoelde, voordat ze deed wat ze had gedaan, of waarschijnlijk deed wat ze had gedaan. Voordat ze op haar natte schoenen en in haar natte jurk die trap af kwam. Ze was als kind nooit erg spraakzaam geweest, maar later trok ze zich helemaal terug, werd ze een en al kalmte en zelfbeheersing. Het was onmogelijk te zeggen – Ismay dacht dat zelfs een psychiater het niet zou kunnen zeggen – of Guy dat had veroorzaakt of dat het kwam door wat Heather zelf had gedaan.
Ze was nu boven bij Pamela en haar moeder. ‘Beatrix is erg stil,’ zei Pamela. ‘Ze heeft een hekel aan de televisie gekregen en luistert nu de hele tijd naar de radio. Zullen we koffie nemen of een drankje of zo? Desnoods had ik haar vanmorgen gedwongen haar tablet te nemen, maar dat hoefde niet. Ze was zo mak als een lammetje.’
Ze liet Ismay de hal in die in het oude huis de overloop van de eerste verdieping was geweest. ‘Hoe komt het toch dat mensen die hebben wat die arme mama heeft altijd zo tegenstribbelen als ze hun medicijnen moeten innemen?’
‘Blijkbaar zijn ze bang dat die hun bewustzijn veranderen.’
‘Maar dat is toch juist de bedoeling? Je zou denken dat ze zelf ook hun bewustzijn willen veranderen, want daardoor voelen ze zich zo ellendig.’
Pamela haalde haar schouders op. Ze gingen de keuken in, die voor de verbouwing Heathers kamer was geweest. Haar hoofd zat nog zo vol met Heather en Edmund dat Ismay een ogenblik bijna vergat dat Pamela niets van Guy’s dood wist, behalve dat hij in het bad verdronken was toen hij ziek en zwak was. Ze zei bijna dat ze zich afvroeg of ze Edmund in onwetendheid moest laten, maar hield zich nog net op tijd in.
Terwijl Pamela koffie zette, stak Ismay haar hoofd om de deur en zei ze haar moeder gedag. Beatrix, die in haar gebruikelijke stoel naar de radio zat te luisteren, die erg zacht stond, haar ongebruikte handtas zoals altijd op haar schoot, negeerde haar. Ismay zuchtte. Wat zou het goed zijn als ze met iemand over dat probleem met Heather kon praten. Andrew viel meteen af. Die had een hekel aan Heather en moest, zoals hij zei: ‘Niets van haar hebben’. Haar moeder was met de elfjes mee, zoals Pamela het noemde. En wat Pamela zelf betrof, het was nu te laat om het haar allemaal te vertellen, al zou dat op zichzelf niet zo vreselijk onbezonnen zijn. Dit was iets wat ze voor zich moest houden. Ze moest er zelf uitkomen, in haar eentje een beslissing nemen.
Ze moest nu eerst vaststellen hoe ver Heathers relatie met Edmund was gegaan en hoeveel verder die relatie waarschijnlijk nog zou gaan. Ze kon niet toestaan dat de man met Heather trouwde, misschien niet eens dat hij zich met Heather verloofde, zonder dat hij ervan wist. Maar haar hart beefde bij het idee dat ze ermee voor de dag moest komen, dat ze hem het geheim in al zijn afschuwelijkheid zou vertellen, om nog maar te zwijgen van de rol die zijzelf en haar moeder hadden gespeeld.
Pamela en zij dronken koffie in de huiskamer, waar Beatrix ook zat. Ze boog zich een beetje naar de radio toe, die op de bovenste plank van een lage boekenkast stond, neigde haar hoofd ernaartoe, drukte haar oor tegen het grijze plastic oppervlak. Ismay wist dat ze niet hoefde voor te stellen de radio een beetje harder te zetten of haar stoel dichterbij te schuiven. Ze ging naar haar moeder toe en kuste de wang die naar boven was gericht. Beatrix reageerde niet op haar. Dat deed ze zelden, al schreeuwde ze soms wel de wat heftiger passages uit het boek Openbaring naar een van hen; het maakte niet uit naar wie. Ze waren geen van allen godsdienstig en Ismay had haar moeder nooit in de bijbel zien lezen, maar vreemd genoeg kon ze er nu lange passages uit citeren.
Toen haar vader stierf, had Heather intens geleden. Ze hadden hem allebei gemist, maar Ismay niet half zo erg als Heather. Allebei waren ze nog te jong om op de gedachte te komen dat hun moeder zou kunnen hertrouwen. Ze zouden voortaan alleen zijn, zij drieën, en Pamela zou vaak bij hen op bezoek komen of ze zouden met zijn allen naar Pamela gaan. De enige verandering die Ismay zich kon herinneren, deed zich voor toen Pamela een zekere Michael Fenster ontmoette. Beatrix zei toen altijd dat het zo’n aardige man was en dat ze vast gingen trouwen.
Maar Pamela was niet degene die trouwde. Dat was Beatrix. Een onbegrijpelijk huwelijk met een ongeschikte man, de laatste man ter wereld die iemand voor mogelijk zou hebben gehouden.
Ismays mobieltje ging toen ze daar was. Natuurlijk was het Andrew. Hij had haar die dag al twee keer gebeld, maar dat was niet ongewoon. Pamela glimlachte, maar dat deed ze met genegenheid toen ze besefte wie het was en Ismay hoorde zeggen: ‘Over een uur dan. Ik hou van je.’
Zoals altijd gedroeg Beatrix zich alsof er niemand bij haar in de kamer was en er geen telefoongesprek had plaatsgevonden. Ze bewoog haar hoofd van de murmelende radio vandaan. ‘En voor de troon,’ zei ze op milde toon, ‘was een glazen zee, kristal gelijk; en in het midden des troons, en rondom den troon, vier dieren, zijnde vol ogen van voren en van achteren.’
‘Ja, mam, ik weet het.’ Ismay, die dat al vaker had gehoord, had zich eerst afgevraagd wat dat voor beesten waren die blijkbaar ogen in hun achterhoofd hadden, maar ze had ze geaccepteerd. ‘Je hebt me hier niet nodig, hè?’ zei ze tegen Pamela.
‘Absoluut niet. Je weet dat ze niet lastig is als ze zo is. Ik zou uren uit kunnen gaan en dan zou ze daar nog steeds zo zitten. Heb je ergens met Andrew afgesproken?’
‘In een café.’
Pamela praatte over haar laatste
afspraakje, ditmaal met een man die
ze via een chatroom ‘voor rijpere personen’ had ontmoet. Voor het
eerst in jaren, dacht Ismay, noemde ze Michael, al was het alleen
maar om
te zeggen dat ze wilde dat ze iemand als hij kon ontmoeten. Ismay
herinnerde zich hoe Michael haar had behandeld. Hij had met haar
samengewoond en was met haar verloofd, en een week voordat ze
zou-
den gaan trouwen, was hij weggelopen. Ze kuste weer de wang
van
haar moeder, die opnieuw niet reageerde, en keek, terwijl Pamela
praatte, naar de glazen deur. Dat deed ze altijd; ze kon het niet
helpen.
Waar nu een glanzende vloer lag met een paar kleedjes, en een tafeltje en een fauteuil stonden, had ooit het bad tegen de muur gestaan. Waar nu een ronde tafel met een beschilderd oppervlak stond, had zich het douchehokje bevonden. Onder het schilderij van madame Bonnard die zich afdroogde was de wastafel geweest, met de bronzen gekrulde handdoekstang. Aan het eind van het bad had een rieten stoel gestaan waarover je een ochtendjas kon hangen. Die had daar niet altijd gestaan, maar wel op die middag...
Dachten de anderen ook zulke dingen? Als ze naar dat nieuwe deel van de kamer keken, herinnerden ze zich dan dat de verbouwing was uitgevoerd om te verbergen wat daar ooit was geweest? Om het volslagen anders te maken, zoals huizen waar moordenaars hadden gewoond en lijken verborgen hadden gelegen met de grond gelijk werden gemaakt om er een tuin op aan te leggen?
Ze had geen woord gehoord van wat Pamela zei, al had ze wel geantwoord, ‘ja’ en ‘nee’ en ‘waarom niet?’. Ze dronk haar koffie op, wierp nog een blik op madame Bonnard en ging toen naar haar afspraakje met Andrew. Het was toeval, dacht ze, dat Pamela de naam van Michael had genoemd terwijl zijzelf nog maar een halfuur geleden aan hem had gedacht. Hij was Guy’s vriend geweest, dacht ze toen ze langs de rand van het park liep, of tenminste, een collega van Guy, en Pamela en hij hadden Guy aan Beatrix voorgesteld. Ismay kon zich niet herinneren hoe Michael er had uitgezien. Donker, dacht ze, niet erg lang. Niet zo knap als Guy. Hij verscheen nooit in die droom van haar, die droom waarin Guy dood onder water lag, of in andere dromen waarin haar moeder, Pamela, Heather en één keer de oudste van de twee politiemannen voorkwamen.
Zes maanden nadat Pamela en Michael die ontmoeting hadden gearrangeerd, was Beatrix met Guy getrouwd. Hij was een paar jaar jonger dan zij en mensen vonden dat die vreemde, slonzige Beatrix blij mocht zijn dat ze hem had kunnen krijgen. Ze was altijd een van die vrouwen geweest die er als heksen uitzien, bleke heksen met scherpe trekken en sliertig haar als ze jong zijn, en grijze heksen met wijde kleren die aan hun magere botten hangen als ze ouder zijn. Heather had vanaf het eerste moment een hekel aan Guy en hij deed ook niet erg zijn best om haar sympathie te winnen. In het geval van Ismay lag het anders. Hij zei dat hij zich als haar vader beschouwde, wilde dat ze hem papa noemde, maar probeerde dat niet af te dwingen als ze het niet wilde. Ismay had zich vaak afgevraagd of hij besefte waarom ze hem nooit papa zou kunnen noemen. Misschien dacht hij dat het woord pijnlijk voor haar was omdat haar echte vader nog maar zo kort dood was. Natuurlijk was dat niet de reden.
Hij toonde haar veel genegenheid. Hij liet haar bijvoorbeeld vaak op zijn knie zitten. Wat ongepast zou zijn geweest in het geval van Heather, die bijna net zo lang was als hij en vrouwelijke vormen had, leek het alleen maar charmant als het om die kleine tengere Ismay ging, hoewel zij de oudste was. Hij gaf haar een kus als hij ’s morgens naar zijn werk ging en kuste haar opnieuw als hij thuiskwam. Hij noemde haar zijn schatje en zijn engeltje.
‘Je kunt het niet préttig vinden als hij dat doet,’ zei Heather. Ze had het over de kussen.
‘Ik vind het niet erg,’ zei Ismay.
Op een dag vertelde hij haar iets waarvan hij zei dat het een geheim was. Ze mocht het nooit aan iemand vertellen. Hij had haar al lang voordat hij haar moeder leerde kennen een keer gezien. Beide meisjes logeerden bij Pamela en hij en Michael en nog wat anderen kwamen bij haar eten. Ismay en Heather hadden niet kunnen slapen en waren naar beneden gekomen om te zeggen dat er een wesp in hun kamer was. Wist ze dat nog? Nee, hij wist dat ze het zich niet zou herinneren. Maar hij had haar gezien en was dat kleine blonde meisje dat huilend naar beneden kwam nooit vergeten.
Zelfs toen ze bijna vijftien was, zag ze er heel onschuldig uit, en nog jonger dan ze was. Guy was vierendertig, maar kon voor tien jaar jonger doorgaan. Hij was aantrekkelijk voor vrouwen, een bron van ongelukkige jaloezie voor Beatrix, zijn vrouw. Ismay zat op zijn knie, en wanneer ze met zijn allen ergens heen gingen, hield ze zijn hand vast. Soms kuste hij haar als er niemand bij was en dan waren de kussen anders. Totdat op een dag Heather het zag. Ze zag dat Guy haar zusje op de mond kuste, haar gezicht in zijn handen nam in de donkere gang, en dat Ismay zich losrukte, zich omdraaide en wegrende. Ze was bijna vijftien toen dat gebeurde, en Heather was dertien, bijna een meter zeventig als ze haar rug recht hield, met volle borsten en gespierde armen; ze was erg sterk. Ismay was weggerend omdat Heather het had gezien, niet omdat ze afkerig was van die kus. En nu dacht ze, niet voor het eerst, dat Andrew wel wat op Guy leek. Als je hen samen zou zien, zou je kunnen denken dat ze broers waren. Maar natuurlijk kon niemand hen ooit samen zien.
Ismay ging naar het café, waar Andrew op een barkruk zat te wachten. Hij rook naar sigaretten en een geraffineerde aftershave. Ze had hem nooit iets over Guy verteld. Toen hij haar naar de anderen bracht en een glas wijn gaf, dacht ze dat van alle verschrikkelijke dingen die konden gebeuren het vast en zeker het ergst zou zijn als Andrew ooit van Heather zou weten, als hij daar ooit achter zou komen.
Omdat ze was beïnvloed door Andrews inschatting van een mannelijke verpleegkundige als ‘een beetje een nerd, zo niet een stiekeme nicht’, was Ismay aangenaam verrast toen ze tegenover een aantrekkelijke blonde man stond, goedgebouwd en even lang als Andrew, een man die veel te vertellen had en goed op de hoogte was van actuele gebeurtenissen. Hij had een fles champagne in een koeler meegebracht.
‘Om te vieren dat ik Heather heb leren kennen,’ zei hij. ‘Het beste wat me in jaren is overkomen.’
Heather was niet het soort meisje dat blozend of tegensprekend op zo’n compliment reageerde. Terwijl Edmund de fles Lanson opentrok, bleef ze er rustig bij zitten, een Mona Lisa-glimlach op haar lippen.
Hij hief zijn glas, zei ‘Heather!’, en Ismay en Andrew volgden zijn voorbeeld, Andrew met een geamuseerde ondertoon. Ze praatten over een politiek schandaal waarmee The Evening Standard had geopend, en toen over het probleem dat ‘de gedrukte media’, zoals Andrew ze noemde, zo moeilijk te beheersen waren. Daarna gingen Ismay en hij naar een afscheidsfeest van een collega van hem die wegging.
‘Niet wat ik had verwacht, moet ik toegeven,’ zei hij in de taxi.
‘Geen nerd?’
‘Blijkbaar niet. Eerlijk gezegd kan het me helemaal niet schelen wat voor iemand hij is, zolang hij maar op haar valt en zij op hem. De brandende vraag is: raakt het zo dik aan tussen hen dat ze gaan samenwonen of, beter nog, trouwen?’
‘Het is nog vroeg dag, Andrew.’
‘Ja, maar ze zijn typisch het soort mensen dat halsoverkop verliefd wordt, snel gaat trouwen en daar langzaam spijt van krijgt.’
‘Alsjeblieft, zeg niet zulke dingen.’
‘Sorry, schat, maar ik wil je zus daar weg hebben. Eerlijk gezegd weet ik niet waarom ze daar moet zijn. Daar heb je me eigenlijk nooit een goede verklaring voor gegeven. Jij verdient twee keer zoveel als zij. Je hebt haar deel van de huur niet nodig...’
‘O, toch wel, Andrew. Mijn moeder wel.’
‘Ja, maar als ik daar was, zou ze mijn deel krijgen. Of je zou weggaan en bij mij intrekken. Heather hoeft niet alleen te zijn. Het zou een koud kunstje zijn om iemand te vinden die de etage met haar wil delen.’
‘Misschien wel, maar het kan niet.’
‘Maar het zou wel kunnen als het die Edmund was?’
Was dat zo? Hij was erg aardig, vond Ismay, en hij maakte een verstandige, volwassen indruk. In sommige opzichten deed hij haar aan hun vader denken. Natuurlijk was hij een beetje ouder dan de rest van hen. Maar was hij volwassen genoeg, verantwoordelijk genoeg, om zoiets als dit te accepteren? Was zijn liefde sterk genoeg om zelfs dit te kunnen verwerken? Ismay twijfelde sterk aan Heathers vermogen om lief te hebben – dat wil zeggen, om verliefd te zijn. Natuurlijk hield Heather van haar; dat was boven elke twijfel verheven. Ja, dat was zelfs een grimmige zekerheid. Maar zou ze van Edmund houden, genoeg van hem houden om de onvermijdelijke afkoeling en gewenning te overwinnen die na een jaar of twee huwelijk zouden komen? Of moesten komen, als Ismay mocht afgaan op wat ze had gelezen. Zelf wist ze dat haar gevoelens voor Andrew nooit zouden afkoelen en dat ze ook nooit in een saai bestaan met hem zou vervallen. Haar hartstocht en toewijding zouden in stand blijven tot aan de dood. ‘Tot de dood ons scheidt’ zou echt betekenis voor haar hebben als ze die woorden voor het altaar of op de burgerlijke stand zou zeggen... Als ze het uitspreken van die woorden maar niet te lang hoefde uit te stellen.
De taxi stopte voor het Charlotte Street Hotel, waar het feest werd gegeven, en Ismay en Andrew liepen hand in hand naar binnen.
Kerstmis was een sombere aangelegenheid in Chudleigh Hill. Het maakte weinig verschil of Edmund het zo wist te regelen dat hij op eerste kerstdag moest werken. In dat geval werden de feestelijkheden uitgesteld tot tweede kerstdag. In het onwaarschijnlijke geval dat het hem lukte om op eerste kerstdag, tweede kerstdag en de dag daarna te werken, werd het Grote Feest alvast op de avond van de vierentwintigste gevierd. Er viel niet aan te ontkomen. En mocht het hem al lukken de enorme culinaire buitensporigheden, het uitwisselen van geschenken en het extatisch kijken naar de toespraak van de koningin (op video opgenomen) uit te stellen of naar voren te halen, dan maakten de kribbige verwijten van zijn moeder, uren achtereen, al zijn pogingen om op die dagen dienst te hebben nauwelijks de moeite waard. Het had geen enkele zin om tegen haar te zeggen dat het hem niet kon schelen of ze nu kerst vierden of niet. Dan zei ze simpelweg: ‘Dat meen je niet. Ik kan zien dat je het prachtig vindt. Weer helemaal een kleine jongen.’
Dit jaar nam hij op 25 december vrij. Hij had toegegeven. In de afgelopen maanden had hij al zoveel moed getoond – nachten bij Heather, weekends bij Heather, een keer een weekend in Parijs met Heather – dat hij het minder slap van zichzelf vond om nu toe te geven dan hij het anders had gevonden. Trouwens, hij maakte plannen. ‘Complotteren’, zou zijn moeder het hebben genoemd. Omdat hij in al die nutteloze jaren weinig had gehad om zijn geld aan uit te geven, en omdat hij geld had geërfd toen zijn vader stierf, had hij genoeg op de bank om een aanbetaling te doen voor een appartement in een ‘fraai deel’ van Londen, bijna genoeg om zonder hypotheek een appartement te kopen in een minder fraai deel. Heather praatte nooit over de toekomst, zei nooit dingen als: ‘We kunnen dat over een paar jaar doen,’ of: ‘Op een dag gaan we daar misschien heen’.
Maar toen hij haar vertelde hoe graag hij bij haar was, hoeveel ze voor hem betekende en dat hij zich geen leven zonder haar kon voorstellen, glimlachte ze naar hem, gaf hem een kus en zei: ‘Ik ook, Edmund.’ Hij was er dus redelijk zeker van dat als hij haar voorstelde om met hem in zo’n appartement te gaan wonen, ze ja zou zeggen. Het probleem was zijn moeder.
Hij was te lang thuis blijven wonen. Hij was te lang hier gebleven, bij haar. Tien jaar geleden, toen hij drieëntwintig en zij tweeënvijftig was, had hij weg moeten gaan. Als een zoon de helft van een mensenleven onder het dak van zijn moeder blijft wonen, denkt ze – heeft ze er bijna recht op om te denken – dat hij altijd bij haar wil blijven. Irene was fit en sterk en lichamelijk jong voor haar leeftijd. Ze maakte zichzelf kunstmatig oud en zwak. Dat wist hij, maar het was niet gemakkelijk om het ronduit te zeggen. Het was niet aardig, het was niet iets wat een goede zoon zei. En intussen doemde Kerstmis op in de vorm van eindeloze bezoeken aan supermarkten, vooral Marks and Spencer maar ook Safeway en Asda. Omdat ze geen auto hadden, moesten er grote tassen worden gedragen (natuurlijk allemaal door hem), en moesten ze bij bushaltes wachten en in bussen en, soms, in taxi’s zitten. Als ze thuiskwamen, moest hij alles uitpakken, want zij was doodmoe, hoeveelheden voedsel waar hij voor het merendeel niet van hield, ingrediënten waarvan dingen gemaakt zouden worden waar hij niet van hield en waar zij, voor zover hij kon nagaan, ook niet van hield. Maar het was kersteten, en de gasten zouden het lekker vinden. Wee hun gebeente als ze het niet lekker vonden, dacht hij.
Hij merkte – merkte al jaren en zijn moeder moest het ook merken – dat de mensen die ze uitnodigde niet wilden komen, alles op alles zetten om weg te kunnen blijven maar daar niet altijd in slaagden. Degenen die er niet onderuit konden komen, kwamen gedwongen. Het waren haar zus, zijn tante Joyce, Joyces man Duncan Crosbie, een oud familielid dat Avice Conroy werd genoemd, en Marion. Van die vier was Marion de enige die echt wilde komen. Waarschijnlijk kon ze nergens anders heen, dacht Edmund onvriendelijk. Per slot van rekening zouden haar andere rijke zielenpoten geen kerst vieren. De oude mevrouw Reinhardt zou Chanoeka vieren bij haar zoon in Edgware en meneer Hussein was een moslim. Ik wilde dat ik dat ook was, dacht Edmund niet voor het eerst.
Het bereiden van het eten begon op de tweeëntwintigste. Dat wil zeggen, met uitzondering van de kerstpudding en de mince pie . De eerste moest een jaar van tevoren worden gemaakt – dat werd in januari weer een leuk karweitje voor hem – en de tweede drie weken van tevoren. Er ging zoveel brandewijn in die pasteitjes dat ze waarschijnlijk ook zonder dat ze werden ingevroren minstens duizend jaar goed bleven: de droomvondst van een toekomstige archeoloog.
Edmund had de indruk dat iedereen de kerstdagen moest doorbrengen in het gezelschap van mensen bij wie ze liever niet waren, niet alleen tante Joyce, oom Duncan en Avice Conroy. Heather en Ismay zouden bij hun moeder en tante zijn, Andrew Campbell-Sedge bij zijn ouders in Shropshire en Edmunds vriend Ian Dell bij zijn oude moeder en een nog oudere oom in Leeds. Al die mensen, nam hij aan, zouden liever bij iemand anders zijn, Heather bij hem, zoals hij zelf ook graag bij haar zou zijn, Ismay vast en zeker bij Andrew. Zelfs Avice zou liever thuis bij haar konijnen zijn. Hij wist uit ervaring dat ze zich steeds zorgen over ze maakte als ze bij hen in Chudleigh Hill was.
Al jaren noemde hij Joyce en Duncan geen ‘tante’ en ‘oom’ meer, maar zijn moeder zei steeds weer tegen hem dat het oneerbiedig was om mensen die zoveel ouder waren dan hij zomaar bij hun voornaam te noemen. Ze voelden zich vast wel gekwetst, al zeiden ze dat nooit. Zijzelf huiverde telkens wanneer hij die onbetamelijkheid in de praktijk bracht. Hij zag haar ineenkrimpen toen ze op de ochtend van eerste kerstdag met Avice Conroy arriveerden en hij hen met gespeelde hartelijkheid begroette.
‘Hallo, Joyce. Hallo, Duncan. Hoe gaat het?’
Zo te zien voelden ze zich niet gekwetst. Ze praatten nog steeds over de kosten van de taxi die ze bij gebrek aan openbaar vervoer hadden moeten nemen, het hele eind uit Ealing, en ook nog met een omweg om Avice op te pikken die in Pinner woonde, toen Marion tien minuten later aankwam. Marion was helemaal in kerstsfeer, haar armen vol kerstcadeaus, schitterend verpakt met zilver- en goudkleurige linten eromheen. Een van de geschenken was een beenham die ze zelf had klaargemaakt ter aanvulling op het diner. Een ander pakje, zei ze, was niet om weg te geven, maar was een geschenk voor haar van meneer Hussein, bij wie ze net op bezoek was geweest.
‘Hij woont in een heel klein huisje in Hampstead. In Perrin’s Grove, zoals jullie vast wel weten.’ Haar toehoorders glimlachten onbehaaglijk. Omdat ze zelf zo ver weg woonden, hadden ze nooit van meneer Hussein gehoord en wisten ze ook niet in wat voor huis hij woonde. ‘Hij is helemaal alleen en eigenlijk erg eenzaam. Hij heeft iemand nodig die zich over hem ontfermt. Ik vraag me soms af hoe hij het redt.’
‘De mensen die naast me wonen, gaan vanmiddag een vreselijke herrie maken,’ zei Avice. ‘Gestamp en gedreun en muziek, heel angstaanjagend. Susanna en Figaro krimpen ineen van angst.’
‘Meneer Hussein is altijd zo goed gekleed, ziet er zo verzorgd uit, maar toch vraag ik me af of hij alleen maar de schijn wil wekken dat alles in orde is.’
‘Ik vraag me af of ik er wel goed aan doe om ze alleen te laten. Ik heb er bijna niets aan ergens heen te gaan, als ik me zoveel zorgen over ze maak.’
‘Je konijnen zijn je cipiers, Avice,’ zei Joyce. ‘Je hebt er niets aan dat je die dieren hebt. Trouwens, konijnen zouden buiten moeten zijn, in een ren. Denk eens aan de uitwerpselen!’
‘Ik kan je vertellen dat mijn konijnen helemaal zindelijk zijn.’
‘Mijn vriendin mevrouw Reinhardt heeft een kat,’ zei Marion. ‘Die brengt ze met de feestdagen naar een poezenpension. Op die manier is ze zo vrij als een vogeltje en hoeft ze zich nergens zorgen over te maken. Jullie vinden het toch niet erg als ik meneer Husseins cadeau openmaak?’
Edmund schonk drankjes in en zette ronde schalen met worstjes op stokjes, minipizza’s, miniquiches, gerookte zalm op vierkante stukjes boterham en biscuitjes met zalmkuit neer. Marion was aan het woord, vooral over meneer Hussein, maar ook over mevrouw Reinhardt en het ergerlijke darmsyndroom, de spataderen en de aanstaande knievervanging van die oude dame. Ze maakte haar cadeau open, maar deed dat erg langzaam, want het zilveren koord moest worden losgeknoopt, niet doorgeknipt, en om twee van Marions vingers worden gewonden ‘om later nog eens van pas te komen’. Het rode, met hulstbladeren bezaaide papier moest zorgvuldig worden opgevouwen, rand op rand, en eindelijk kwam er een geschenkdoos van British Home Stores tevoorschijn met zeep, badolie en eau de toilette.
Beledigd omdat niemand met haar meeleefde, zei Avice: ‘Dat heeft hem niet veel gekost.’
Marion, zichtbaar teleurgesteld, zei dat meneer Hussein niet veel geld te besteden had. Het zat allemaal in zijn huis, waarvan ze zeker wist dat het twee miljoen waard was, hoe klein het ook was. Ze werkte voor een makelaar en kon de waarde van ieders huis dus precies taxeren. Trouwens, het ging om het idee. Die arme oude man moest helemaal naar Oxford Street zijn gegaan om het te kopen. Ze vond het erg aardig van hem en borduurde enkele minuten voort op de thema’s aardigheid, gulheid en het geven van geschenken. De geur van geroosterde kalkoen kwam door deuropeningen vanuit de keuken naar hen toe. Terwijl Marion praatte, nu over het merkwaardige toeval dat zoveel religies een feest aan het eind van december vierden, schonk Edmund weer wat te drinken in. Hij had van tevoren besloten dat als iemand zei dat het om het idee ging, hij weg zou gaan en Heather zou bellen.
In de keuken was Irenes humeur er niet beter op geworden. ‘Ik snap niet waarom ze die ham meenam. Als er ooit een geval was van graanschuren in Egypte...!’
‘Of van steenkool naar Newcastle brengen,’ zei hij. ‘Ik ga Heather bellen. Je kunt hen beter niet alleen laten.’
‘In ’s hemelsnaam, heb ik mijn handen nog niet vol?’
‘Jij hebt ze uitgenodigd, moeder,’ zei Edmund.
Hij ging naar boven, belde Heather bij haar moeder thuis en wenste haar fijne kerstdagen.
Soms dacht Ismay dat Guy alleen maar met Beatrix was getrouwd om bij haar oudste dochter te kunnen zijn. Had hij niet zelf gezegd dat hij haar in Pamela’s huis had gezien toen hij Beatrix nog lang niet kende? Beatrix was misschien aantrekkelijk geweest toen hun vader met haar trouwde, maar toen hij dood was en er jaren waren verstreken, was ze al vreemd geworden, een slordig schepsel met wilde ogen, lang ongekamd haar, een vrouw die blijkbaar niet in staat was om verzorgd of netjes of elegant voor de dag te komen. En toch was die knappe Guy met haar getrouwd. Om in hetzelfde huis te wonen als Ismay, Ismay elke dag te zien, zich bij Ismay de rechten en voorrechten van een vader aan te matigen?
Toen hij dood was en ze hun plannen hadden gemaakt, zij en hun moeder, plannen om Heather te redden en te beschermen, was Beatrix zich nog vreemder gaan gedragen. Het leek wel of ze niet opgewassen was tegen het besluit dat ze hadden genomen en de rollen die ze daarna moesten spelen, dat spel van onwetendheid, verdriet en hulpeloosheid. Of er een barst was gesprongen in haar breekbare geest. Er was iets in haar bezweken en ze begon te rechtvaardigen wat ze hadden gedaan (vanwege datgene wat Heather had gedaan) door Heather als een wrekende engel af te schilderen, en zichzelf als een soort heilige moeder, een vrouw die was voorbestemd om dat bijzondere kind te baren. Er werd vastgesteld dat ze aan schizofrenie leed, en daarom geloofde niemand haar toen ze zei dat haar jongere dochter een goede ziel was, die opdracht had gekregen met een vlammend zwaard tussen haar zus en het kwaad te staan. Als ze haar medicijnen niet innam en aan Pamela’s toezicht kon ontsnappen, zwierf ze door de straten van Clapham onder het uitroepen van: ‘En de vijfde engel goot zijn fiool uit op den troon van het beest; en zijn rijk is verduisterd geworden; en zij kauwden hun tongen van pijn.’
Heather was soms de vijfde engel en soms de tweede, de engel ‘die zijn fiool uitgoot in de zee, en zij werd bloed als van een dode’. Het leed geen twijfel dat Beatrix gek was, maar Ismay dacht dat de schrijver van de Openbaring ook gek was; waarschijnlijk was die er nog erger aan toe geweest dan haar moeder. Gelukkig slaagde Pamela er meestal wel in Beatrix haar pillen te laten slikken, en afgezien van een enkel uitstapje naar de Openbaring van Johannes was ze stil en staarde ze suf voor zich uit. De dosering was zorgvuldig op de ochtend van eerste kerstdag toegediend, ruimschoots voordat Ismay en Heather met tassen vol cadeaus en voedsel naar boven kwamen. Beatrix maakte al jaren geen eten meer klaar en Pamela noemde zich een expert op het gebied van magnetronmaaltijden.
Ze waren er nog maar vijf minuten toen Edmund belde. Ismay, die alles in de keuken aan het uitladen was, met al een groot glas sauvignon bij de hand, hoorde Heather fluisteren, lachen en zeggen: ‘Ik ook van jou.’ Dat was duidelijk een reactie op een liefdesverklaring, en het was eigenlijk niets voor haar zus, tenminste niet voor degene die haar zus vroeger was. Ismay wist dat ze blij moest zijn voor Heather en in zekere zin was ze dat ook wel. Voor zover ze wist, had haar zus nooit eerder een gelukkige liefdesverhouding gehad, een relatie waarin niet één liefhad en de ander het liefhebben toestond, dus een relatie met wederzijds geluk. Het ging allemaal precies zoals je zou verwachten wanneer het tot een verloving en een huwelijk kwam. En dan...?
In de huiskamer zat Beatrix onder invloed van een kalmerend middel, een slaperig skelet met starende ogen en grijs haar tot op de schouders, gekleed in een gewaad als dat van Melancholia van Dürer. Ze dronk nooit alcohol, scheen daar nooit behoefte aan te hebben, en dat was een zegen want je wist niet hoe ze er in combinatie met de medicijnen op zou reageren. Ze werd vaak door het een of ander geobsedeerd, de laatste tijd door kauwgum. Pamela leverde een verloren strijd tegen de kauwgum die op de vloer viel en vervolgens werd platgedrukt en schraapte het spul van tijd tot tijd met een bot mes weg. Ze keek dan zoals Beatrix misschien zou hebben gekeken als Heather die dag niet naar de badkamer was gegaan, of misschien als ze nooit met Guy getrouwd was. Pamela was een goedgebouwde vrouw, recht en met een jong gezicht en wit haar dat ze een discrete blonde tint gaf. Sinds Michaels vertrek was ze alleen, en ze maakte er geen geheim van dat ze een minnaar wilde.
‘Ik bedoel niet een partner,’ zei ze tegen haar nichtjes. ‘Dat zou niet kunnen, niet nu Beatrix er zo aan toe is.’ En toen ze Ismay geschokt zag kijken, zei ze: ‘Ik vind het heel plezierig om hier met Beatrix te wonen. Dat is prima. Ik denk niet dat ik permanent met een man wil samenwonen, maar ik... nou, ik wil graag iemand.’
Ze was een ijverige boekhoudster; de moderne technologie had het haar mogelijk gemaakt om thuis te werken en haar cliënten leverden haar voldoende inkomsten op. Ze was voor haar nichtjes een tante geweest toen ze nog klein waren, en ze was later een vriendin geworden, bijna alsof ze een leeftijdgenote was. Ze ging op haar knieën zitten en schraapte de zwart uitgeslagen kauwgum van de vloer.
‘Het lijkt hier wel het trottoir van Bedford Hill,’ zei ze lachend. Beatrix verplaatste de handtas op haar schoot, het enige teken dat ze het had gehoord. Heather kwam de kamer weer in. Ze keek blij en tevreden.
‘Ik zei dat hij moest ophangen,’ zei ze. ‘Ik dacht dat Andrew misschien zou proberen je te bellen.’
Pamela, die niets wist van wat er twaalf jaar geleden was gebeurd, vroeg Heather met wie ze had gepraat. Heather, altijd kalm en beheerst, zei: ‘Een vriend.’
‘Een vriendje?’
‘Eh, ja. Er is verschil, hè?’
‘Een groot verschil,’ zei Pamela. ‘Ik benijd je.’
De maaltijd die op 25 december wordt gegeten, of het nu om één of twee of vier uur gebeurt, wordt altijd diner genoemd, nooit lunch. De kalkoen was van tevoren gebraden door Heather, de aardappelen waren al geschild door Heather en de spruitjes waren al schoongemaakt. De broodsaus had ze de vorige avond al klaargemaakt. Pamela, die geen gelegenheid had om de contactadvertenties in The Spectator door te nemen, dronk in haar eentje een hele fles wijn. Beatrix at niet veel. Ze zei dat een engel haar had gezegd dat ze geen spruitjes moest eten, want ‘hoewel ze in het aanzien der steen smaragd gelijk waren, kwamen ze uit den poel die daar brandt van vuur en sulfer’.
Beatrix stond erop dat ze naar de toespraak van de koningin luisterden, niet keken, en de afwas werd gedaan door Ismay en Heather. Pamela viel in slaap en Beatrix kauwde kauwgum. Ismay keek naar Heather om te zien of haar blik naar de glazen deur en de Bonnard afdwaalde, maar dat gebeurde niet. Ze ging zelfs naar wat vroeger de badkamer was om daar een open doos bonbons op de tafel te zetten. Toen het vijf uur werd en Andrew nog steeds niet had gebeld, dacht Ismay erover om hem te bellen, maar ze vond het geen prettig idee dat een van zijn ouders misschien zou opnemen. Ze dronken thee met mince pie van Waitrose omdat Heather geen tijd had gehad om zelf iets te maken, en om zeven uur gingen Ismay en zij naar beneden.
Ismay piekerde nogal. Het was niet de eerste keer dat Andrew met Kerstmis niet belde. Vorig jaar had ze zich grote zorgen gemaakt omdat hij rond die tijd een week geen contact met haar had opgenomen, al had hij daar een volkomen redelijke verklaring voor gehad. Dat zou deze keer toch niet worden herhaald? Ze lag een hele tijd wakker, want ze dacht dat hij ’s nachts misschien nog zou bellen. Toen de volgende morgen om negen uur de telefoon ging, rende ze er vlug naartoe. Ze was er zeker van dat hij het was, maar het was Edmund die naar Heather vroeg. Eindelijk, even na elf uur, belde Andrew.
‘Wat is er met je gebeurd? Ik maakte me zorgen.’
‘O ja? Waarom dan? Er kwamen zoveel mensen dat ik niet de kans kreeg. Er was een zekere Charlie Simber met wie mijn vader op school heeft gezeten en die bracht zijn dochters mee en mijn oom kwam ook met al zijn gebroed. Oma gedroeg zich weer echt als een vorstin. Pa voelde zich niet goed en mama zei dat ik voor gastheer moest spelen. Allemachtig, wat was dat vermoeiend. Heb je gedaan wat je zei en erover nagedacht of je bij me komt wonen?’
‘Heb ik dat gezegd?’
‘Jazeker. Je zei dat je er serieus over zou denken de etage over te laten aan Heather en iemand met wie ze hem kan delen. Weet je dat niet meer, Ismay?’
‘Blijkbaar heb ik dat gezegd, als jij het zegt,’ zei Ismay. ‘Wanneer zie ik je weer?’
‘Waarschijnlijk nooit, als je er zo omheen blijft draaien. Sorry, schat, dat meen ik niet, maar wil je er serieus over nadenken? Ik zie je morgen weer.’
‘Ik hou van jou.’
‘Ik ook van jou,’ zei Andrew.