Nu

Ze kwam. Het woord dat ze naar me terug had geroepen, was ‘Graag’. Ze had Daisy meegebracht. Zoe was achtergebleven bij wat mensen van haar eigen leeftijd die ze had ontmoet. Charles en Mark en Anna zaten in de verste hoek van de bar, maar ik had besloten nog niet met Ella naar hen toe te gaan. We gingen aan een tafeltje zitten. Het kind staarde stil voor zich uit, haar handen gevouwen op haar schoot.

Ella leek nu minder op haar moeder. Ze droeg een rood jasje en schoenen met hoge hakken. Haat gezicht was discreet opgemaakt en ze was naar een van de vele kappers in Riga geweest. Het bleek dat we op die dag allebei de Jugendstil in de Albertastraat hadden bekeken, die straat met nachtmerries voor sommigen en fantasieën voor anderen, een straat die zij had verafschuwd en die ik prachtig had gevonden - iets daartussenin was niet mogelijk. Hoewel het heel andere voorwerpen waren geweest en ze afkomstig waren uit een andere tijd, hadden ze me doen denken aan de bibliotheek in Lydstep Old Hall.

‘Ik was zo blij dat ik van John hoorde,’ zei ik.

‘Ja,’ zei ze nogal aarzelend, alsof het beter zou zijn geweest als ze me had kunnen vertellen dat haat broer in een inrichting zat of op een lelijke manier aan zijn eind was gekomen.

Dezelfde oude Ella, dacht ik. Ik vroeg Daisy of ze sinaasappelsap of cola wilde. ‘Dat maakt niet uit,’ zei ze gedwee, en toen: ‘Wat kan ik doen, oma?’

Ik kreeg een idee. ‘Ik zal een Groeiende Hond voor je maken,’ zei ik. Ik nam het menu van de tafel en begon het op te vouwen. ‘Wil je een glas rosé, Ella?’

‘Rosé?’

‘Dat was altijd je favoriete drankje.’

‘O ja? Gunst, ik heb dat spul niet meer gedronken sinds ik getrouwd ben. Evengoed, waarom niet?’

Ik dacht dat ze nu zou zeggen met wie ze getrouwd was en wachtte af. Vast niet met Felix. Ik probeerde me een krantenartikel over hem voor de geest te halen. Daarin was geen sprake geweest van een echtgenote. Daisy, een serieus kind, keek toe terwijl ik aan de tekening van de hond begon.

‘Ik ben weduwe,’ zei Ella. ‘Al tien jaar.’ Ze nam een slokje van de witte wijn die nu haar favoriete drank was. ‘Jij woont in Zweden, hè?’

‘Ik woon in Londen. Daar woonde ik al voordat ik trouwde. Je kunt je mijn man, Charles Trintowel, herinneren? Kijk, daar zit hij. Ik zal je straks voorstellen.’

‘O ja.’ Ze klonk verveeld.

Daisy kwam naast me zitten en begon te giechelen toen ik de neus en de hangoren van de hond tekende. ‘Leeft Ida nog?’

Ella tuurde in haar glas alsof het een kristallen bol was. ‘Ze zit in een bejaardentehuis. Na de brand is ze een tijdje bij ons geweest, maar we konden nooit goed met elkaar opschieten. De vrouw van dominee Trewith stierf - je kunt je dominee Trewith herinneren? - en hij bood haar een baan als huishoudster aan.’ Ik herinnerde me dominee Trewith. Die nam de biecht af, misschien ook van Winifred. ‘Dat deed Ida altijd het liefst, huishoudelijk werk, voor anderen zorgen, dat soort dingen. Het zou niets voor mij zijn geweest, maar ik heb natuurlijk een vak.’

Ik móést het weten. ‘Felix Dunsford heeft het ver geschopt. Ik zag laatst dat een van zijn schilderijen vijftigduizend pond opbracht.’

Op haar gezicht was geen enkel teken van weemoed te zien, laat staan van verdriet. ‘O ja. We hebben zijn portret van Winifred voor een leuk bedrag verkocht. Geen vijftigduizend, laat me dat meteen zeggen, maar het zat er niet ver onder. Dat was een godsgeschenk voor mij. Over Felix gesproken, toen we zagen dat jij cartoontekenares was geworden, begrepen we niet dat je hem daar nooit iets over hebt verteld. Dat hebben jullie met elkaar gemeen, bedoel ik.’ Ze keek zonder enthousiasme naar de inmiddels herkenbare hond. ‘Hij had je misschien een paar tips kunnen geven.’

Ze lachte, en ik lachte dus ook en Daisy schaterde. ‘Wie zijn “we”, Ella?’

‘We?’

‘Met wie ben je getrouwd?’

‘O, heb ik dat niet gezegd? Met Eric, natuurlijk.’

Eric.

‘Ik heb Winifreds trouwjurk gedragen, dus die werd niet verspild. Maar weet je, Kerstin, de anglicaanse kerk is zo hardvochtig. Toen Eric stierf, moest ik binnen drie maanden de pastorie uit. Drie maanden om een ander huis te vinden en te verhuizen. Nou vraag ik je.’

Ik trok de vouwen open en de spaniël werd een teckel. Daisy, weer serieus, stak haar hand uit naar de tekening. Ze vouwde hem in, trok hem open en glimlachte. ‘Mag ik hem houden?’

‘Natuurlijk,’ zei ik. ‘Kom Charles even gedag zeggen.’

En dat deden ze, Daisy met de Groeiende Hond in haar hand.