-19-

Op een van de eerste cartoons die ik ooit maakte, zie je de premier uit die tijd, een erg impopulaire politicus, op het balkon van Buckingham Palace staan terwijl een tegen de regering demonstrerende meute voorbijkomt. En hij zegt tegen de koningin: ‘Waarom haten ze me zo, mevrouw? Ik heb nooit iets goeds voor hen gedaan.’

Dat is natuurlijk een oude grap - van joodse oorsprong, geloof ik. Hij is niet echt grappig. Hij spreekt aan omdat het een flagrante onwaarheid zou moeten zijn, maar als mensen erover nadenken, en over de implicaties ervan, weten ze dat het klopt. John had nooit iets goeds voor zijn moeder of zijn zussen gedaan, hij had niets voor hen gedaan, niets goeds en niets slechts, maar ik denk dat ze allemaal een hartgrondige afkeer van hem hadden. Felix deed Ella en Winifred alleen maar kwaad en ze waren allebei gek op hem.

In een zeldzaam moment van openhartigheid vertelde Ida me dat haar moeder John opzettelijk de bof had gegeven toen hij vijf jaar oud was. Twee kinderen in de familie Prothero, June en haar broer, hadden de bof en mevrouw Cosway nodigde zichzelf, Winifred en John op de thee uit. Ze wist of had ergens gelezen of van dokter Lombard gehoord dat een jongen vroeg in zijn leven de bof moest krijgen, want als hij die ziekte in zijn tienerjaren kreeg, kon hij er onvruchtbaar van worden. Ze bedoelde het goed.

Hij was erg ziek. Ik weet niet waarom Ida me daarover vertelde, of het moest al zijn om te laten zien dat goede bedoelingen misplaatst kunnen zijn.

‘Ze had zijn welzijn op het oog,’ zei ze. ‘Ze wilde het beste voor hem doen. En ze moest er natuurlijk de prijs voor betalen, want ze heeft hem wekenlang verpleegd. Hij was een verschrikkelijke patiënt. Ik was veertien en ik kan het me nog goed herinneren. Maar de ziekte had geen blijvende gevolgen.’

O nee? Ik weet het niet. Volgens de huidige stand van de medische wetenschap heeft autisme een fysieke oorzaak. Mevrouw Cosway had daar geen idee van. Trouwens, Lombard had daar ook geen idee van of weigerde het te accepteren. Wat Ella ook zei, ik geloof dat mevrouw Cosway wist dat John in haar slaapkamer was geweest en dat ze wist wat hij had gezien. Het was ironisch, maar bij zichzelf dacht ze dat dit de oorzaak van zijn stoornis was en tegelijk sprak ze zichzelf vrij van het teweegbrengen van de ware oorzaak. Ze voelde zich schuldig aan iets wat de oorzaak niet was, en onschuldig aan iets wat vreselijk fout van haar was geweest. Maar ik weet het niet en zal het ook nooit weten.

Geoden zag je in die tijd bijna nooit, behalve in geologische musea, maar een paar jaar later waren ze bijna niet meer weg te denken uit winkels die alternatieve remedies verkochten en schoonheidssalons die distillaten aanboden van bloemen die tijdens bepaalde schijngestalten van de maan waren geplukt. De geode van de Cosways fascineerde me toen ik pas op Lydstep Old Hall was, deels door zijn grootte maar nog veel meer door zijn pracht, de schittering en de kleur van de amethisten. Waarschijnlijk was het maar amethistkwarts, maar ze hadden zo’n prachtige violette kleur dat ze in mijn ogen niet voor het kostbare gesteente zelf onderdeden.

Zodra ik de Romeinse vaas had gezien, werd de geode voor mij wat hij in werkelijkheid altijd was geweest: een stuk steen met een vreemd soort purperen binnenkant. In de gebergten van Afrika en Azië waren zulke dingen vaak te vinden. Maar de Romeinse vaas, of kruik zoals ik hem zou moeten noemen, want hij had een tuit en een handgreep, was niet alleen een door de mens gemaakt voorwerp van grote schoonheid, maar ook onnoemelijk kostbaar, een voorwerp van onschatbare waarde dat bijna tweeduizend jaar oud was.

Het glas waarvan hij was gemaakt, was troebel groen, de kleur van lichte jade, maar er zaten ook donkerder vlekken in, zodat het oppervlak net een kaart van grote en kleine eilanden in een onbekende zee was. De voet had dezelfde intens groene kleur als de tuit en de handgreep, die verdraaid was als een kabel. Hoe kostbaar hij ook was, en hoe kwetsbaar het glas ook was, de vaas zag er niet fragiel uit maar leek massief - zelfverzekerd, als een levenloos voorwerp kan zijn. Ik hechtte er veel meer waarde aan, dacht ik, dan zijn eigenaren (met uitzondering van John), want ik vond het een groot wonder dat hij al die eeuwen in stand was gebleven.

Ik heb er nog een stukje van dat ik in een juwelenkistje in mijn slaapkamer bewaar. De randen zijn vlijmscherp. Natuurlijk zou ik het niet mogen hebben. Toen ik het onder een hoek van de vloerbedekking in de salon vond, had ik het meteen naar de ongeveer honderd andere stukjes groen glas moeten sturen, al was er geen sprake van dat de vaas hersteld kon worden. Daarvoor was de schade veel te groot.

De twee zussen wilden dat weekend bijna geen woord tegen elkaar zeggen. Ella had Winifred verweten dat ze Felix van haar af probeerde te pakken, waarop Winifred had gezegd dat ze zich belachelijk maakte. Daarna liepen ze elkaar zwijgend in het huis voorbij en spraken ze ook aan tafel nadrukkelijk geen woord tegen elkaar. Winifred had een zelfvoldaan gezicht en Ella’s gezicht drukte een en al afkeer uit. Op zondagavond kwam Eric naar Lydstep Old Hall. Hij bracht Felix mee.

Toen ze kwamen, was John er. Het was halfacht, maar hij was er. Omdat hij niet meer gedrogeerd was, begon hij te doen wat hij wilde en gedroeg hij zich als een autist van hoog niveau, dat wil zeggen, zonder rekening te houden met de gevoelens of wensen van anderen. Bij mezelf juichte ik dat toe. Toen Eric met Felix de salon binnenkwam, zat John in zijn gebruikelijke fauteuil, en zoals je van hem kon verwachten, stond hij niet op en stak hij ook zijn hand niet uit, maar keek hij hen aan en zei hij tegen Felix: ‘Wie bent u?’

Voor het eerst maakte ik mee dat Felix uit het veld geslagen was. Nu moet ik wel zeggen dat hij John nooit eerder had gezien en waarschijnlijk ook niet van hem wist - beide zussen waren er goed in om te doen alsof hij niet bestond. Hij was dan ook verrast hem daar te zien. ‘Hallo,’ zei hij. ‘Ik ben Felix. Felix Dunsford.’

‘Dunsford,’ zei John, en hij herhaalde het. ‘Dat klinkt als een plaats in de Midlands.’

Mevrouw Cosway wist nog lang niet wat er gebeurd was en wat er nog in het verschiet kon liggen. ‘Bedtijd, John,’ zei ze.

Hij negeerde haar. Het was voor de rest van ons duidelijk dat hij van plan was te blijven eten. Ida bracht drankjes, maar daar had John geen belangstelling voor. Hij liep voor iedereen uit de eetkamer in, en toen de rest van ons daar uiteindelijk heen ging, zat hij aan de tafel en bestudeerde het bestek alsof hij nooit eerder zoiets had gezien.

Ik kon bijna bewondering opbrengen voor Felix’ talent om in Ella’s gezelschap te zijn zonder ook maar enigszins te laten blijken dat ze meer voor elkaar waren dan kennissen. En ik bedoel niet dat hij zich onverschillig en nonchalant voordeed, zoals je van geheime minnaars zou verwachten. Hij gedroeg zich precies zoals hij zou hebben gedaan als ze alleen maar de toekomstige schoonzus van zijn vriend was geweest en ze elkaar twee of drie keer hadden ontmoet. Hij was aardig voor haar, ongedwongen, en flirtte zelfs een beetje, maar niet op een onbetamelijke manier. Hij deed niets verkeerds, maar ik kon wel merken dat hij dit spel zo goed beheerste omdat hij het vaak had gespeeld. Of misschien oefende hij de houding die hij wilde aannemen tegenover de architect, als hij diens vrouw had verleid. Ella bleef mokken, totdat Eric met zijn nieuws kwam. Daarna was ze op haar hoede maar opgelucht.

‘Felix is zo aardig een portret van Winifred te schilderen.’ Ik weet niet wat daar zo aardig aan was, want vermoedelijk werd hij ervoor betaald. ‘Ik heb tegen hem gezegd dat het niet een van zijn abstracten moet worden.’ Eric was in een twinkelende stemming, met een ondeugende glimlach op zijn lippen. ‘Hij heeft toegezegd dat het een conventioneel portret wordt. We stellen ons iets voor in de trant van Joshua Reynolds, nietwaar, lieve?’

Ik kreeg bijna medelijden met Felix, die ondanks al zijn andere gebreken zijn kunst serieus nam en nu verplicht werd zijn stijl op de wensen van iemand anders af te stemmen. Hij zat met zijn ellebogen op tafel, iets waaraan mevrouw Cosway altijd een grote hekel had, en knikte onverschillig. Ik kon wel raden wat er in Ella omging. Was dit de reden waarom Winifred de afgelopen week ’s avonds naar het atelier was gegaan? Zat er niet meer achter? Of hadden ze dit verzonnen om Eric en misschien ook alle anderen te misleiden? Ze leek een toonbeeld van ellende. Niemand had haar verteld dat Felix zou komen - had iemand anders dan Winifred dat geweten? - en ze had niets aan haar uiterlijk gedaan. Ze was een vrouw die zich kleedde en opmaakte voor mannen en soms ook voor ander gewaardeerd gezelschap, maar ze had geen reden gezien om voor haar zussen en Eric iets anders dan haar slordige broek en flodderige sweater aan te trekken. Nu voelde ze zich duidelijk in het nadeel. Ze was nog even de salon uitgeglipt om wat lipstick op haar mond te doen en een kam door haar haar te halen, maar dat was nauwelijks een verbetering.

John zei onder het eten geen woord, en toen het voorbij was, schoof hij zijn stoel achteruit en verliet de kamer. Voorzover hij goede manieren had gehad, waren die blijkbaar veroorzaakt door het verdovende middel, dat hem te slaperig en suf maakte om zich ook maar enigszins in te spannen. Zijn onbeweeglijkheid (zij het met bevende handen) was voor beleefdheid doorgegaan en zijn inertie voor berusting en gedweeheid. Dat waren condities die mevrouw Cosway terug wilde hebben, zo graag dat ze de volgende morgen voor het eerst sinds ze uit het ziekenhuis was gekomen het huis verliet. Ik reed haar naar het kleine, functioneel gebouwde streekziekenhuisje, waar dokter Barker zijn praktijk had. Barkers assistente moest eraan te pas komen om me te helpen haar uit de auto te krijgen. Ze huiverde en kreunde en klaagde, maar ten slotte kregen we haar in de wachtkamer. Er waren drie mensen voor ons, een jonge vrouw met een slapende baby, een oude man met hoest en Jane Trintowel. Ik moest meteen denken aan Janes verhaal over haar schoonmoeder die de veel jongere Julia vijfendertig jaar geleden op deze zelfde plaats had ontmoet. Natuurlijk had ze van mij over de gebroken enkel gehoord, en daarom keek ze minder geschokt dan ze anders zou hebben gedaan toen ze zag hoe mevrouw Cosway was veranderd, met haar ingevallen gezicht en inmiddels broodmagere lichaam. Misschien werd ze wel verrast door de krachtige stem die tussen die samengeknepen lippen vandaan kwam.

Op haar begroeting ‘Hoe gaat het, Julia? Ik hoorde dat je een ongeluk had’ antwoordde mevrouw Cosway dat Jane vermoedelijk wel kon zíén dat ze een ongeluk had gehad, ze liep heus niet voor de lol met een kruk. ‘Ik hoor dat je nog dezelfde oude Julia bent.’

Jane keek mij aan en vroeg me wanneer ik weer naar White Lodge kon komen. James was tot midden december in Bristol, maar haar oudste zoon kwam om het andere weekend naar huis. Tetwijl we over dagen en mogelijkheden praatten, ging de jonge moeder de spreekkamer van dokter Barker in. Ze was daar maar een paar minuten, en toen was de oude man aan de beurt.

‘Neem jij mijn beurt maar, Julia,’ zei Jane, nadat we hadden afgesproken dat ik op een vrijdag zou komen. ‘Zo’n harde stoel is vast niet comfortabel voor jou.’

‘Dat is zo.’ Mevrouw Cosway bedankte haar niet. ‘Maar mijn hele leven is oncomfortabel. Ik ben eraan gewend.’

Een meisje dat binnengekomen was en naast Jane was gaan zitten, giechelde, misschien van verlegenheid. De assistente kwam terug om tegen mevrouw Cosway te zeggen dat dokter Barker haar kon ontvangen en we brachten haar samen naar de deur van de spreekkamer. Daar besloot ik niet met haar naar binnen te gaan. Ze zou van me verwachten dat ik haar steunde, zelfs dat ik zou zeggen dat John zich zonder Largactil onmogelijk gedroeg, en daar had ik geen zin in.

‘Ik blijf in de wachtkamer zitten,’ zei ik.

‘Jij hebt ook gauw met iedereen aangepapt, hè? Je kunt zeker niet wachten tot je weer met die vrouw van Trintowel kunt roddelen.’

Nu was het de beun van de assistente om zich te generen. Ze rolde met haar ogen. Ik ging naar Jane terug.

‘Ze ziet er afschúwelijk uit.’

‘Dat weet ik, maar ze is erg sterk. Ze is niet ziek.’

‘En John?’

‘Beter. Hij schuifelt nog een beetje en zijn handen beven, maar ik denk dat hij vooruitgaat nu hij dat middel niet meer krijgt dat dokter Lombard hem voorschreef.’

En dat zou zo blijven, want dokter Barker wilde voor mevrouw Cosway net zomin een recept uitschrijven als voor Ida. Hij hield vol dat John eerst door een psychiater moest worden onderzocht. Hij zou met alle plezier een geschikte psychiater voor hem zoeken in bijvoorbeeld een ziekenhuis in Colchester. Als ze wilde, schreef hij die man een brief en maakte hij een afspraak voor een consult.

‘Ik zei tegen hem dat het niet nodig was,’ zei ze in de auto op weg naar huis. ‘Je zou toch denken dat je je eigen zoon kent. Hij is schizofreen en hij heeft kalmerende middelen nodig, anders is hij niet in de hand te houden. Het was jouw plicht om met me mee naar binnen te gaan en me te steunen, maar nee, je babbelde liever met je vriendin.’

‘Het zou geen verschil hebben gemaakt,’ zei ik, en opnieuw dacht ik dat ik altijd weg kon gaan, ik hoefde daar niet te blijven. Ik verzamelde mijn moed en zei: ‘Waarom laat u John niet door die man in Colchester onderzoeken? Waarschijnlijk kost het niets.’ Hoewel ik mijn ogen op de weg gericht hield, voelde ik dat ze naar me keek. Ik dwong mezelf om verder te gaan. ‘U zult wel niet geïnteresseerd zijn in wat ik ervan vind, maar volgens mij is John nu beter af. Hij is vooruitgegaan. Waarom mag hij niet blijven leven zoals nu?’

‘Je hebt in één opzicht gelijk. Het kan me niet schelen wat jij ervan vindt. Ik neem aan dat je mij en mijn privé-zaken met Jane Trintowel hebt besproken.’

‘Ik kan u precies vertellen wat we zeiden, als u dat wilt.’

‘Nee, dank je, dat wil ik niet weten.’

De tweede weigering van dokter Barker om het gewenste recept uit te schrijven, kwam bij Ida en Winifred blijkbaar even hard aan als bij hun moeder, en bij Ella wat minder hard. Ze werd te veel in beslag genomen door haar voortdurende zorgen om Felix om zich druk te maken om John en vroeg zich alleen hardop af hoe het verder met hen moest als hij zich steeds in kasten verstopte en op de vloer ging liggen schreeuwen. Het was een week geleden dat Felix met haar in contact was geweest, want ze wilde die keer dat hij kwam eten niet meerekenen. Er was geen telefoon in het atelier, wat in die tijd op het platteland niet zo ongewoon was, en in het begin van hun verhouding had hij haar altijd gebeld (zonder zich iets van de voorgeschreven tijden aan te trekken) vanuit de telefooncel bij het postkantoor. Als ze hem nodig had, had hij gezegd, kon ze naar het café bellen en een boodschap van ‘Tamara’ achterlaten.

‘Ik weet niet waarom, Kerstin. Je weet hoe hij is. Soms denk ik dat hij tegen alle vrouwen met wie hij gaat, zegt dat ze een boodschap van “Tamara” moeten achterlaten.’ Ik deed mijn best om niet te glimlachen. Ze liet het Cosway-lachje horen. ‘Het is gek, hè? Mike, de caféhouder, moet wel denken dat hij een erg trouwe minnaar is. Al die telefoontjes van die ene vrouw!’

‘Je weet niet of hij dat niet is.’

‘Een trouwe minnaar? Ik ben niet achterlijk. O, wat moet ik doen? Ik denk dat Winifred nu bij hem is en voor hem zit te poseren. En als ze daarmee klaar is, gaat ze voor hem liggen. Je zult het zien. Ik belde gisteren naar het café en zei dat ze tegen hem moesten zeggen dat Tamara had gebeld. Nu ik erover nadenk: eergisteren heb ik ook gebeld. Ik lig ’s nachts wakker, mijn oren gespitst of ik de telefoon hoor. Ik weet dat hij op elk moment van de dag kan bellen, tot middernacht aan toe. Toen hij hier kwam eten, gaf hij me een hand. Hij zal dat wel grappig vinden. Hij heeft mijn hart gebroken.’

Op dat moment ging de telefoon. Ze ging vlug naar de eetkamer om op te nemen en kwam even later zeggen dat het June Prothero was geweest, die Winifred had willen spreken. ‘Ze zei dat ze de pastorie zou proberen. Ik moest lachen.’

Maar ze begon toch aan haar vaste avondtaak: het maken van de jurken voor de bruidsmeisjes. Ze mocht dan jaloers zijn op Winifred en een hekel aan haar hebben, ze ging evengoed door met die jurken. Misschien deed het haar vooral plezier dat het haar een gratis jurk zou opleveren. De stof was duur geweest, gevlamde zijde met een lichte nuance van orchideeroze, een slechte kleur en te dun voor een bruiloft in januari. Fluweel in een neutrale kleur was beter geweest, maar Ella verwachtte dat ze van de roze zijde een kledingstuk kon maken dat ze later op tuinfeesten in de zomer kon dragen. Zelfs de restanten die van het knippen overbleven, wilde ze voor een poppenjurk gebruiken.

‘Ik ga die blonde uit Polen opnieuw aankleden,’ zei ze. ‘Dat pakje dat ik voor haar heb gemaakt, heeft me nooit helemaal aangestaan. Ze krijgt een nieuwe roze jurk. Ik weet niet wat ik zonder mijn hobby’s zou moeten beginnen, Kerstin. Ik denk dat ik mijn verstand zou verliezen.’

Ze had haar naaimachine in de salon gezet. Mevrouw Cosway was daar niet blij mee en Ida ergerde zich aan wat ze ‘die rommel’ noemde en raapte voortdurend spelden en draadjes van de vloer op. De machine was oud en luidruchtig en maakte het voor haar moeder moeilijk om de televisie te horen. John sloeg er geen acht op. Hij ging tegenwoordig naar bed wanneer hij wilde en had weer een hele nacht in de bibliotheek doorgebracht. De wandelingen waren niet meer zo’n rigide aangelegenheid. Eerst had hij ze met alle geweld elke dag willen maken, maar nu ging hij soms wel en soms niet. Toen mevrouw Cosway een keer tegen hem zei dat hij lichaamsbeweging en frisse lucht nodig had en tegen mij zei dat ik mijn jas moest aantrekken, ging hij naar de wc en sloot zich daar op.

Ella was op school en Winifred probeerde vat op de sleutel te krijgen door met een breinaald in het slot te steken. We hoorden de sleutel op de vloer vallen. Ze haalde een breed vismes uit de keuken om onder de deur door te steken en de sleutel tevoorschijn te halen, maar John was haar voor. Hij pakte de sleutel op voordat Winifred het vismes kon gebruiken. Hij bleef daar vijf uur zitten en liet nu en dan de kraan van de wastafel stromen. Mevrouw Cosway was ervan overtuigd dat hij de boel onder water wilde zetten, maar er gebeurde niets en hij draaide de kraan steeds na een paar seconden dicht.

Daarna zei niemand meer dat een wandeling goed voor zijn gezondheid was, maar John bleef blijkbaar wel wrok koesteren tegen Winifred, waarschijnlijk omdat zij degene was die er het hardst aan had gewerkt om de wc-deur van het slot te krijgen. Hij mocht dan niet in staat tot genegenheid zijn, blijkbaar kon hij wel een hekel aan iemand hebben. Maar ik weet het niet. Misschien was hij alleen maar bang. Hij deinsde terug als ze bij hem in de buurt kwam. Iedereen wist dat het onverstandig en misschien zelfs wreed was om John aan te raken, maar ze hoefde zijn stoel maar tot op een meter te naderen en hij bewoog zich al van haar vandaan en trok zijn schouders in.

Mevrouw Cosway noemde dat nieuwe gedrag ‘opstandigheid’ en klaagde dat het allemaal kwam doordat dokter Barker weigerde Largactil voor te schrijven, of zoals zij het stelde, doordat ‘John zijn medicijn niet meer mag hebben’. Alsof ze het nog niet moeilijk genoeg had, kwam Zorah met het nieuws dat ze een afspraak voor John had gemaakt bij een vooraanstaande psychiater in Harley Street. Zij zou hem erheen brengen, maar eerst zou ze hem naar Sudbury rijden om zijn ogen te laten meten.

Ik zag haar een blik op de harp werpen en vaag knikken, maar als ze al had gemerkt dat de geode uit haar kamers was gehaald, zei ze daar niets over en deed ze er ook niets aan. De stichting had op haar brief geantwoord dat de honoraria voor de consulten vergoed zouden worden. John zou kort na Kerstmis naar de psychiater gaan, een week voor Winifreds bruiloft.

Kerstmis is een erg belangrijk feest voor Zweden, maar ik had nog niet besloten of ik naar huis zou gaan of niet. In mijn besluiteloosheid zei ik steeds weer tegen mezelf dat ik altijd voorgoed naar huis kon gaan, ik kon weggaan, met de kerst naar huis gaan en niet terugkomen. Waarom bleef ik hier terwijl blijkbaar niemand me nodig had? De volgende week zou het gips van mevrouw Cosways been worden verwijderd, en dan zou ze gauw weer normaal functioneren. Haar hand was helemaal genezen en ze kon weer borduren. Ik was gezelschap voor Ella, maar volgens mij kon ze daar heel goed buiten, en ik hielp Ida, maar die deed de dingen die ik deed vaak liever zelf. Ik had een aangename vrijdagavond doorgebracht bij de Trintowels, waar ik Charles had ontmoet en voor Kerstmis was uitgenodigd. Die uitnodiging had ik aangenomen, misschien omdat ik me onmiddellijk tot Charles aangetrokken voelde, of misschien omdat ik ervan overtuigd was dat ik in februari of maart toch naar huis zou gaan.

John was dus levendiger en alerter (opstandiger) geworden, maar Winifred liep door het huis alsof ze droomde. Ze was stil en in gedachten verzonken en staarde soms voor zich uit naar voorwerpen die ze blijkbaar helemaal niet zag. Ze toonde geen belangstelling voor reacties op de uitnodigingen voor haar bruiloft - ik herkende Isabels handschrift op een kaart waarin de uitnodiging werd aanvaard - en stond ook onverschillig tegenover de jurken voor de bruidsmeisjes die Ella maakte. De gezangen die op de ceremonie ten gehore zouden worden gebracht, ooit zo belangrijk voor haar, hadden hun betekenis volkomen verloren. Blijkbaar werd ze helemaal in beslag genomen door de portretsessies, al praatte ze daar nooit over, behalve om bij het verlaten van het huis te zeggen dat ze naar het atelier ging.

Omdat John in het begin van de avond geen hulp van mij nodig had en geen hulp van zijn moeder wilde, hielp ik Ida en liep ik de eetkamer in en uit. Ik zette de elektrische radiator ver voor het eten aan, trok de gordijnen dicht om de vochtige sterrenloze avond buiten te sluiten en dekte de tafel. Op een avond, toen ik dacht dat er niemand was, kwam ik met een handvol zilverwerk binnenlopen toen Winifred aan het telefoneren was. Ik hoorde het einde van haar zin.

‘… Tamara heeft gebeld?’

Ik herinnerde me wat Ella me had verteld en kon me het begin van de zin gemakkelijk voorstellen. ‘Wilt u Felix zeggen dat Tamara heeft gebeld?’

Ze gooide de hoorn hard op de haak. Ik negeerde haar, zei niets, maar toen wist ik het. Ik wist nu dat Ella gelijk had. Winifred zou die codenaam nooit om een andere reden gebruiken dan dat ze een verhouding met Felix had. Ze had hem niet gebeld om te zeggen dat ze de volgende morgen al dan niet voor hem kon poseren, maar om een afspraak te maken of met tegenzin af te zeggen. En Eric dan? En hun huwelijk? Was dit haar laatste - en ook eerste - avontuurtje? Het zat dieper, dacht ik. Bij haar zou het ofwel niets ofwel totale hartstocht zijn.

Toen we bijna klaar waren met eten, ging de telefoon. Ella was er het dichtste bij, draaide zich vlug om en greep de hoorn van de haak, terwijl haar moeder luid klaagde.

‘Nee toch, dit is te erg. Niemand mag ons om deze tijd bellen.’

Ella maakte een handgebaar om haar tot zwijgen te brengen en zei in de telefoon: ‘Natuurlijk kom ik. Over een halfuur. Natúúrlijk.’

Winifred had hem om de een of andere reden afgewezen en dus liet hij nu Ella komen. Zo simpel lag het. Ze had een kleur gekregen en schoof haar bord weg.

‘Maak nooit meer dat gebaar tegen mij, Ella,’ zei mevrouw Cosway.

‘Het is vreselijk onbeschoft. Het is oneerbiedig, al zal dat je wel niets zeggen.’

‘Ik kon niet horen wat er werd gezegd.’ Ella had de voordelen van de passieve zin ontdekt, een waardevolle hulp bij uitvluchten in het Engels. ‘Alsjeblieft, moeder,’ zei ze op de toon van een kind van tien. ‘Mag ik van tafel?’

Mevrouw Cosway maakte een afkeurend geluid en bewoog haar goede hand op de manier die ze zo ergerlijk had gevonden van Ella. Er viel een stilte, die verbroken werd door de komst van Eric, die koffie kwam drinken na zijn bijeenkomst van de kerkenraad. Nu bleek ook waarom Winifred zich ‘Tamara’ had genoemd toen ze naar de White Rose belde. ‘Toen ik hierheen reed, kwam ik Ella tegen,’ zei hij. ‘Ik ben bang dat ze de maximumsnelheid overschreed.’ Hij zette zonder duidelijke reden zijn bril af en weer op, zoals hij vaak deed.