-6-

Ik had besloten die avond naar Londen te gaan, in plaats van tot zaterdag te wachten. Hoewel ik er ondanks mijn aanvankelijke besluit geen huishoudelijk werk te doen al aan gewend was Ida ’s morgens te helpen en ’s middags met John te wandelen en het ritueel van zijn bedtijd bij te wonen, had ik daarna niets te doen, behalve eten en met de familie televisiekijken. Ik was in de eetkamer en belde om te horen hoe laat de treinen gingen, toen Zorah binnenkwam.

‘Hoe kom je daar?’

‘Ik wilde naar Marks Tey gaan; dat is het dichtstbij. Ik loop wel. Het is amper twee kilometer.’

‘Twee erg lange kilometers! Ik breng je wel even, als je wilt.’

Ik accepteerde haar aanbod, want ik had een tas te dragen, die tamelijk licht was maar erg zwaar zou zijn tegen de tijd dat ik bij het station van Marks Tey aankwam. Toen ik haar vertelde hoe laat mijn trein ging, kwam Ida binnen met een tafellaken en de messen en vorken voor de lunch. Ze had boodschappen gedaan in het dorp.

‘Meneer Dunhill trekt maandag in het atelier,’ zei ze met de trots van iemand die een sensationeel nieuwtje vertelt waar iedereen lang naar uitgekeken heeft. ‘Dat hoorde ik van mevrouw Waltham op het postkantoor.’

Op die luchtige, enigszins spottende toon van haar zei Zorah: ‘En wie mag meneer Dunhill dan wel zijn?’

‘De kunstenaar die in het atelier gaat wonen.’

‘Ik heb nooit van hem gehoord. Ligt dat aan mij?’

‘Dat weet ik niet, Zorah. Ik weet niet eens wat voor kunstenaar hij is.

Dat schijnt niemand te weten.’

‘Wil je dat ik het uitzoek?’

‘Kun je dat?’ Ida sprak met een mengeling van bewondering en verlangen, en ik kende Zorah al goed genoeg om te weten dat ze graag op die manier werd aangesproken. Het suggereerde dat ze slim was en de juiste mensen kende, dat ze iemand was die aan touwtjes trok, een insider, een spionne in de wandelgangen van de macht. ‘Zou je dat echt kunnen?’

‘Ik denk van wel,’ zei Zorah achteloos. ‘Laat het maar aan mij over.’ Terwijl Ida de tafel dekte, keek ze mij aan. ‘Zal ik je laten zien waar ik woon als ik hier ben?’

We gingen naar boven. Ik wist al waar haar kamer moest zijn, in de gang voorbij de kamers van mevrouw Cosway en Ella. Ik had nooit een reden gehad om daar te komen. Ik volgde haar en verwachtte in weer een groezelige kamer te komen, maar dan vol met schatten die ze van haar moeder had gestolen. Het was heel anders. Ze maakte de deur open en ging een stapje terug met het soort trots dat ik nooit zou hebben verwacht van iemand met zoveel verfijning en zelfvertrouwen als zij.

‘Zo,’ zei ze, en ik hoorde in haar stem het kleine meisje dat ze eens was geweest, het verwende kind (zoals ik toen dacht) dat de jongste, het nakomertje, vaak is.

Er was daar veel veranderd. Waarschijnlijk waren het twee kamers geweest die ze had samengetrokken, want er waren ramen aan elke kant, en er was een boogpoort die de zitkamer van de slaapkamer scheidde. De gelambriseerde muren waren ivoorwit en lichtblauw geschilderd, zoals in de achttiende eeuw gebruikelijk was. Een smalle deklijst met linten en bloemen scheidde ze van het plafond. De vloerbedekking was ivoorwit en zag er kwetsbaar uit, alsof er nooit iemand op gelopen had, en er stonden Franse meubelen, blauwen Chinees geel, en ook een paar diepe fauteuils en twee sofa’s. Ik vroeg me af of het spinet en de harp ook uit kamers op de benedenverdieping kwamen, en misschien ook de landschappen in hun smalle vergulde lijsten.

De geode stond in zijn eentje midden op een kleine beschilderde tafel. Zijn licht lila kristal glinsterde in het zonlicht en liet tal van kleuren over de witte muur flitsen. Ik keek naar de andere ornamenten en had het gevoel dat een kom van geslepen glas en een albasten lamp ook ooit het eigendom van mevrouw Cosway waren geweest. Ik was minder zeker van de vaas van melkglas die in zijn eentje op een hoge tafel stond. Ik liep er nieuwsgierig naartoe en legde voorzichtig mijn vinger op de zijkant.

‘Hij is Romeins,’ zei Zorah nonchalant. Zoals iemand anders zegt dat een voorwerp uit die-en-die winkel komt.

‘Zeker wel kostbaar?’

‘O, van onschatbare waarde, denk ik. Ze zorgden er beneden niet goed voor, en dus heb ik hem hierheen gebracht.’ Later hoorde ik dat ze haar moeder en zussen vaak aanduidde als ‘beneden’. ‘Er is veel Romeins glas en porselein gevonden in Essex, weet je, maar niet veel daarvan is zo goed bewaard gebleven als deze vaas. John vindt hem prachtig, tenminste, dat vond hij. Hij schijnt zich nergens meer voor te interesseren. Anders zou ik de vaas wel terugbrengen.’

Ik zei daar niets op. Het ging mijn voorstellingsvermogen te boven dat John van een ander voorwerp hield dan de dingen die hij in de zakken van zijn ochtendjas had. Ik verwachtte dat ze nog meer zou zeggen en was teleurgesteld toen ze zich beperkte tot: ‘Mijn slaapkamer is voorbij de boog en de badkamer is daarnaast.’

Ik keek naar het hemelbed met zijn witte en turquoise gordijnen, de lila en gele en blauwgroene kleedjes en dacht dat hoe elegant het allemaal ook was, en hoe totaal anders dan beneden, het toch allemaal aan een vijfsterrenhotel deed denken. Het herinnerde me aan het Grand Hotel in Stockholm, een gebouw als een paleis waar een rijke tante van mijn moeder logeerde als ze in de stad was en waar ik eens bij haar op de thee was geweest. Maar toen ik naar de platenspeler keek, en naar de boeken, de televisie, wit en smaakvol als de radio, kon ik begrijpen dat Zorah liever hierboven was dan beneden. Dat verklaarde nog niet waarom ze in dit huis wilde zijn, terwijl ze zich blijkbaar met gemak een huis in een dorp hier in Essex had kunnen permitteren. Mooie kleine huizen waren in die tijd voor drie- of vierduizend pond te koop, en een groot huis voor tien.

‘Het is mooi,’ zei ik.

Ik geloof niet dat mijn commentaar haar helemaal tevredenstelde. ‘Ik dacht wel dat het je zou bevallen.’

Ze stuurde me weg door de deur open te maken en een stap terug te doen om me door te laten. Misschien had ik haar eraan moeten herinneren dat ze me naar het station zou rijden, maar ik kom uit een familie, en ben daarna in een familie getrouwd, waar mensen doen wat ze zeggen, en het aanbod dat ze had gedaan, was duidelijk genoeg geweest. Ik woonde Johns bedtijdritueel bij en vroeg me weer af hoe ik kon voorkomen dat hij nog langer met barbituraten werd gedrogeerd. Het zou me bijna een halfuur hebben gekost om naar het station te lopen, maar met de auto was het nog geen vijf minuten, en ik dacht dat ik een lift zou krijgen. Ik stopte een extra spijkerbroek en trui in mijn tas en ging naar beneden om op Zorah te wachten. Toen had ik het gevoel dat ik uit het raam moest kijken, en het was maar goed dat ik dat deed, want de Lotus was weg, met Zorah erin. Ze was me vergeten.

Ik wachtte tien minuten voor het geval ze terug zou komen, en toen ging ik kwaad weg. Met niets van het verlangen dat een teken van liefde is, had ik me op deze ontmoeting met Mark verheugd en nu had ik geen idee wanneer de volgende trein venrok of in Londen zou aankomen. Gelukkig kwam er al na ruim een halfuur een trein, maar die stopte op alle stations en ik kwam een uur en tien minuten later in Londen aan.

Mevrouw Cosway en John zaten altijd aan de ontbijttafel wanneer ik beneden kwam. Ik probeerde om zeven uur op te staan, al kostte dat me moeite, zoals meestal het geval is bij mensen van de leeftijd die ik toen had, maar het zou niet zo moeilijk zijn geweest als ik de noodzaak ervan had ingezien. Ik had niets te doen, tenzij ik zelf karweitjes bedacht, en voorzover ik kon zien hadden mevrouw Cosway en haar zoon ook niets te doen. Ze hadden nog twee uur in bed kunnen blijven, want met deze extra tijd deden ze niets, maar ze waren altijd eerder op dan ik en zaten altijd op me te wachten, en als ik dan binnenkwam, keek mevrouw Cosway nadrukkelijk op haar horloge. Onnodig te zeggen dat Ida al god mag weten hoe vroeg was opgestaan om hen van hun ontbijt te voorzien.

Op de dinsdag na mijn weekend in Londen was ik eerder beneden dan anders, blijkbaar ook eerder dan mevrouw Cosway me verwachtte, want toen ik binnenkwam, zag ik dat ze John een tablet op een schoteltje gaf. Dat zou me misschien niet eens zijn opgevallen, maar ze schrok nogal.

‘Ik hoorde je niet naar beneden komen,’ zei ze.

Mijn schoenen hadden rubberen zolen, maar ik had ze wel vaker aan. Haar gehoor ging achteruit, zoals ik had gemerkt en Ella haar had verteld, maar ze weigerde het te accepteren.

‘Ik ben een beetje vroeg,’ zei ik.

‘Daar hoef je je niet voor te verontschuldigen.’

Er klonk enig sarcasme in haar stem door. Blijkbaar wilde ze suggereren dat ik me zou moeten verontschuldigen voor de vele keren dat ik te laat was geweest maar niet voor die ene keer dat ik te vroeg was. Ella kwam binnen en hoorde haar dat zeggen.

‘Kerstin verontschuldigde zich niet, moeder,’ zei ze, terwijl ze cornflakes in een kom schudde. ‘Ze legde het uit. Dat is iets anders, weet je.’

Het liep weer uit op een van hun woordenwisselingen. Ella zei tegen haar moeder dat ze overdreven stipt was en dat het net zo erg was om ergens te vroeg te komen als te laat. Mevrouw Cosway sprak dat tegen. Als je te vroeg was, liet je niemand wachten. Ella liet iedereen wachten; daarmee bespaarde ze zichzelf tijd maar verspilde ze de tijd van anderen. Het was haar een raadsel hoe een kind van haar, dat net zo was opgevoed als de anderen, zo’n grote karakterfout kon hebben. De gemoederen liepen hoog op en midden in al dat rumoer kwam Winifred binnen, zoals gewoonlijk zwaar opgemaakt, met bloedrode nagels. Ze stak een spaak in het wiel, zoals haar moeder het noemde, door tegen mevrouw Cosway te zeggen dat het er nauwelijks toe deed of ze vroeg of laat was, want ze zette maar zelden een voet buiten de deur en ging met niemand om.

Ida kwam binnen met een pot verse thee. ‘O, alsjeblieft, alsjeblieft. Ik hoorde jullie in de keuken. Denk aan John. Je weet dat hij een hekel aan ruzie heeft.’

Het was waar dat hij daar meestal een hekel aan had, maar nu zat hij er stil bij, zijn gezicht zo kalm als een doodsmasker, zijn handen op het tafellaken alsof hij op het punt stond een onzichtbare piano te bespelen. Ik herinnerde me het tabletje dat ik mevrouw Cosway hem had zien geven en dat natuurlijk de echte oorzaak van deze ruzie was. Hield ze hem niet alleen ’s nachts maar ook overdag onder invloed van verdovende middelen, en zo ja, waarom?

Zorah was nergens te bekennen. Ze verscheen nooit aan het ontbijt. Misschien ontbeet ze niet of zette ze boven thee en maakte ze daar toast klaar voor zichzelf. De vorige avond was ze wel naar beneden gekomen voor het eten. Dat was een veel interessantere maaltijd geweest dan gewoonlijk, met twee koude fazanten en een wildpastei. Ik nam aan dat Zorah alles had meegebracht of bij Harrods had besteld. Ze zei er niets over dat ze vergeten was me naar het station te brengen, en ik zei ook niets, want het had geen zin haar verwijten te maken. Of het nu door Zorahs invloed kwam of door een andere onbekende oorzaak, Ella had in de loop van het weekend verbeteringen aangebracht in haar uiterlijk. Haar gezicht was licht opgemaakt, haar haar gewassen, en in plaats van zo’n slappe katoenen jurk droeg ze een rechte van rode crêpe. Ze moest een oogje op een man hebben, dacht ik, want ze leek me een vrouw die zich ervoor kleedde om aantrekkelijk voor iemand te zijn, en ondanks de boeken in haar kamer leek ze me ook iemand die nooit van Jane Austen had geleerd dat ‘alleen een man zich bewust kan zijn van de blindheid van een man voor een nieuwe japon’.

De Cosways bezaten een enorme hoeveelheid zilverwerk en omdat ze er niet aan dacht of misschien ook omdat ze het niet mooi vond, had Zorah zich daar nooit iets van toegeëigend. Toen ik Ida laden en kasten zag openmaken en wanhopig naar de dof geworden inhoud zag kijken, zei ik dat ik het voor haar zou poetsen of daar in elk geval mee zou beginnen. Ik was aan het werk gegaan met de zilverpoets en een stapel verscheurde pyjama’s, een zilveren dienblad met een kan met crème, een kan met water en een kommetje suiker, toen mevrouw Lilly binnenkwam.

In de korte tijd dat ik op Lydstep Old Hall was, had ik geleerd nooit een taak op me te nemen waarvan je zou verwachten dat de schoonmaakster het zou doen, zonder haar een verklaring te geven. Dat gold ook (en geldt nog steeds) voor een karwei dat ze nooit zou doen, zelfs niet als het haar werd gevraagd - als ze iemand anders het zag doen, zou ze daar aanstoot aan nemen. Dus toen mevrouw Lilly de eetkamer binnenkwam, met een stofzuiger die ze nooit leegmaakte en een handvol vuile stofdoeken die ze nooit waste, zei ik opgewekt: ‘U hebt het altijd zo druk als u hier bent, mevrouw Lilly, dat ik niet weet waar u de tijd vandaan zou moeten halen om dit te doen, en dus help ik u een handje.’

Ze kneep argwanend haar ogen half dicht en trok haar bovenlip op, maar ze accepteerde mijn verklaring, al nam ze de lap uit mijn hand en liet ze me zien hoe het moest. Daar ging niet veel tijd in zitten, want ze had nieuws, en Ida moest erbij gehaald worden om het te horen. Intussen bewoog mevrouw Lilly zich erg langzaam door de kamer en stofte ze een beetje af terwijl ze praatte. Haar nieuws had betrekking op de aankomst van meneer Dunhill in het atelier. Ze woonde zelf tegenover hem.

‘Hij had geen verhuizers. AI zijn spullen zaten in een busje en ik denk dat een vriend van hem achter het stuur zat, want toen ze klaar waren met uitladen, gingen ze samen naar de Rose. Hij had niet veel. Veel boeken en een paar grote lijsten waar doek op gespannen was en dingen om schilderijen op te maken. Hij en die vriend namen een paar gin-tonics in de Rose, en daar kwam mijn man ze tegen toen die daar zijn biertje ging drinken.’

Dat alles was voor mij niet zo interessant, maar Ida en Winifred, die ook was binnengekomen, luisterden gefascineerd. Als je buiten de stad woont, wordt je wereld kleiner. Ik vroeg me af of ik na een jaar ook zo zou zijn.

‘Hoe ziet hij eruit, mevrouw Lilly?’ Dat was Winifred, die altijd in iemands uiterlijk geïnteresseerd was.

‘O, ik weet het niet. Lang, donker en knap, wilt u dat horen? Ik ben niet goed in hoe mensen eruitzien. Hij ziet er goed uit, jaar of veertig, lang haar. Toen ik een meisje was, zeiden we altijd dat we een knappe man en de hoofdprijs in de loterij wilden. In die tijd kwam je niet ver, hè?’

‘Ik vraag me af of hij naar de kerk gaat,’ zei de aanstaande bruid van de dominee.

‘Daar ziet hij niet naar uit.’ Mevrouw Lilly liet een rauw lachje horen. ‘Het zou me verbazen.’

Geluidloos maar niet sluipend kwam Zorah binnen. Ze moest buiten de kamer hebben staan luisteren. Ze droeg een blauwen wit geruite jurk, stijlvolle zomerkleding voor buiten de stad. ‘Ik kan je precies vertellen hoe hij eruitziet, Winifred,’ zei ze. ‘Ik heb hem gisteren zelf gezien.’

‘Waarom heb je dat niet gezegd?’

‘Ik zeg het nu, schat. Ik wist niet dat je zo’n gretige belangstelling had voor het uiterlijk van een vrijgezel.’ Ik zag dat Winifred meteen weer een kleur kreeg. ‘0 ja, ik heb ontdekt dat hij abstracte schilderijen maakt,’ ging Zorah verder. ‘Hij heeft exposities gehad. Ik weet niet of hij ooit iets heeft verkocht. Dat is niet waarschijnlijk, zou ik zeggen. Degene die jullie heeft verteld dat hij Dunhill heet, vergiste zich. Het is Dunsford. Hij is ongeveer een meter tachtig, slank, met zwart haar tot op zijn schouders. Zelf vind ik lang haar bij mannen meestal niet mooi. Sommige mensen zouden hem aantrekkelijk noemen.’ Of zij dat ook zou doen, liet ze in het midden. ‘Tevreden?’

‘Je hoeft er niet zo’n heisa van te maken, Zorah.’

‘Ik dacht dat jij dat deed, schat.’

‘Ik ga stofzuigen,’ zei mevrouw Lilly. ‘Jullie kunnen beter de kamer uitgaan, als jullie jezelf willen horen praten.’

Ida hielp me dienbladen met zilver naar de keuken te dragen. Omdat haar werk als cateraar voorlopig was afgelopen en ze verder niets om handen had, volgde Winifred ons om wat rond te lopen in de grote keuken. Ze bleef staan om uit het raam te kijken, maakte de koelkast open en schoof wat met de potten en schalen die daarin stonden.

‘Zorah kan een echt kreng zijn,’ zei ze tegen de resten koude fazant. ‘“Gretige belangstelling voor het uiterlijk van een vrijgezel”! Ze heeft wel lef. Terwijl we allemaal weten dat zij met hem aan de haal gaat. Dat doet ze altijd.’

‘O, Winifred.’ Ida keek veelbetekenend naar mij.

‘Kerstin zegt niets,’ zei Winifred. ‘Het zou haar niet interesseren.’

Daaruit bleek maar weer eens hoe weinig ze van me wisten. Ik ging bij John en mevrouw Cosway zitten en deelde met haar de twee kranten die er lagen. Zij las en hij deed niets. Nu ik besefte dat hij zo suf was omdat hij constant onder invloed van drugs verkeerde, begreep ik ook meer van andere aspecten van zijn leven en gewoonten. Ik vroeg me af - ik had het haar al vergeefs gevraagd - waarom ze mij had aangenomen. Waar was ik goed voor? Alleen om elke middag een uur met die arme, slome, zombieachtige man te gaan wandelen? En om hem naar bed te zien gaan in een verwaarloosde huiskamer met een piano?

Ik zou mijn vrije dag op woensdag hebben, te vroeg om een afspraak met Isabel te maken. Maar ik zou haar wel bellen en vragen of ik haar de volgende maandag thuis in Londen kon komen opzoeken. Zij was degene die me bij de Cosways had aanbevolen, en hen bij mij, en ik had haar heel wat te vragen. Intussen keek mevrouw Cosway, alsof ze mijn gedachten over mijn nutteloosheid op Lydstep Old Hall kon lezen, van haar krant op en vroeg me of ik die avond ‘toezicht’ wilde houden als John naar bed ging, omdat zij, in weerwil van wat Winifred bij het ontbijt had gezegd, uit zou gaan. ’s Middags ging ik zoals gewoonlijk zijn wandeling met hem maken, en deze keer probeerde ik een andere route. Ik zag dat hij zich verzette toen ik in plaats van het hek naar het veld open te maken zei: ‘Laten we vandaag over de weg gaan, John.’ Daarom leidde ik hem een eindje de helling af naar een openbaar voetpad dat langs de rand van de weide liep, een eindje het bos inging en via een voetbrug een rivier overstak die de Colne moet zijn geweest. Ik hoopte dat het pad zou afbuigen om ons weer naar het huis te brengen zonder dat we op onze schreden hoefden terug te keren, en dat was ook het geval. We kwamen bij een weggetje en een bord dat naar Windrose in de ene en Lydstep Green in de andere richting wees, en sloegen links af.

John liep gehoorzaam mee, sjokkend als een vermoeid paard dat een te zware lading trekt. Ik vond het schokkend om naar hem te kijken en vroeg me af of hij die ochtend in alle vroegte en misschien ook - al was dat maar gissen - later op de dag een verdovend middel had gekregen. Hoe laf het ook was, ik probeerde dat probleem op te lossen door mijn blik van hem af te wenden en naar de Grote Rode Toren van Windrose te kijken, een stompe vinger die over de horizon naar de hemel wees, naar een zwerm vogels die in formatie van een van de velden opsteeg, en naar een kat die een of ander klein wezentje onder de heg besloop. Maar ik kon mijn gedachten niet van John losmaken en op een gegeven moment keek ik toch weer naar die voortsjokkende man met zijn ronde schouders en gebogen hoofd. Mevrouw Cosway had gezegd dat hij om mij had gevraagd, dat hij had gevraagd om iemand die haar kon helpen, bedoelde ze, maar op dat moment kon ik me helemaal niet voorstellen dat hij wensen had of in staat was echte beslissingen te nemen. Als ik het hem nu eens vroeg? Zou hij dan antwoord geven? Ik bedacht net dat ik die vraag onmogelijk kon stellen en dat ik hoogstwaarschijnlijk geen enkel antwoord zou krijgen, toen John struikelde en languit op de grond viel.

Geschrokken gaf ik meteen mezelf de schuld, al was er niets bijzonders gebeurd, behalve dat we een andere route volgden. Hoewel ik slank was, was ik ook erg sterk en fit en ik bukte me al naar John toen ik bedacht dat ik hem niet mocht aanraken. Hij reageerde net zomin op zijn val als een wassen beeld zou doen. Toen hij daar lag, leek hij me net een soort pop, zo onbeweeglijk als de steen op de weg waarover hij was gestruikeld. Als ik hem aanraakte, zou dat erger zijn dan wanneer ik hem daar liet liggen, dacht ik, en ik ging in het gras langs het pad zitten wachten. Onder zulke omstandigheden gaat de tijd erg langzaam voorbij en ik begon me af te vragen wat ik zou doen als hij daar urenlang bleef liggen. Misschien viel hij zelfs in slaap, hij maakte altijd al een slaperige indruk, alsof de slaap elk moment over hem kon neerdalen. Maar net toen ik dacht dat ik hem zou moeten achterlaten en naar het huis terug zou moeten gaan om hulp te halen, stond hij op en liep hij door zonder een woord te zeggen.

Hij mankeerde niets. Toen ik mevrouw Cosway vertelde wat er gebeurd was, kreeg ik een onverwachte reactie. Ik dacht dat ze kwaad zou zijn en was daarop voorbereid, want ik was er vrij zeker van dat dit niet gebeurd zou zijn als we onze gebruikelijke route hadden gevolgd. Als ze had gezegd dat ze naar aanleiding hiervan die avond thuis zou blijven in plaats van de verantwoordelijkheid aan mij over te dragen, zou ik niet verbaasd zijn geweest. Maar ze haalde alleen maar even haar schouders op, een typisch gebaar van haar dat een betere uiting van onverschilligheid was dan alles wat ik ooit heb gezien.

‘Hij is toch niet gewond?’

‘Ik geloof van niet.’

‘Dat doet hij soms,’ zei ze.

En om zes uur reed Ella, die een uur eerder van school naar huis was gekomen, haar in de auto weg. Die combinatie van toewijding en verregaande onverschilligheid ging mijn begrip te boven. Ik denk dat ik in die tijd nog sentimentele ideeën over het moederschap had, of misschien had ik alleen maar mijn eigen moeder als voorbeeld. Er was een uur voorbijgegaan en John schuifelde naar zijn slaapkamer. Ik volgde hem nadat ik hem de tijd had gegund zich uit te kleden. Toen ik de kamer binnenkwam, was hij bezig de dobbelsteen, de balpen, de pleisters, het groene flesje en de andere dingen op zijn nachtkastje te arrangeren. Hij sloeg geen acht op mij. Sinds we van onze wandeling waren teruggekomen, had hij geen woord meer gezegd, tenminste niet voorzover ik had gehoord.

Mevrouw Cosway had de barbituraattablet op het glazen schoteltje voor me achtergelaten. Ik hield hem die precies zo voor als zij deed, maar hij schudde zijn hoofd, draaide zich op zijn zij en trok de deken over zich heen.

‘Je tablet, John,’ zei ik, maar hij gaf geen antwoord en ik zag dat hij al sliep.

Het was nog licht buiten en ook in de kamer was het nog net zo licht als overdag. Hoewel ik wist dat mevrouw Cosway niet van dichte gordijnen hield, ging ik naar het raam om ze dicht te trekken, maar voordat ik daar was, zag ik op de piano een ingelijste foto van vier meisjes. Die foto was zo’n twintig jaar geleden gemaakt. Een van de meisjes, met een onopvallend en vlekkerig gezicht maar nog net herkenbaar als Zorah, droeg een niet erg flatterend schooluniform. Ida zag er ongeveer net zo uit als nu: afgetobd en moe van plichten die ze zichzelf had opgelegd. Winifred en Ella waren allebei erg aantrekkelijk en glimlachten opgewekt. Er stond ook een man van middelbare leeftijd op de foto, waarschijnlijk wijlen meneer Cosway, de vader van het gezin, knap en met een onverwacht gevoelig gezicht. John stond er niet op. Had hij die foto misschien gemaakt?

Ik trok de gordijnen dicht, pakte Johns kleren van de vloer en ging de gang op. Zorah stond daar alsof ze op me had gewacht. Ze keek naar het overhemd, de sokken en het ondergoed dat ik in mijn handen had.

‘Waarom moet je dat doen?’

‘Iemand moet het doen.’

‘Mijn moeder blijft nog uren weg. Ze is ergens heen waar ze voorlopig niet van terugkomt.’ Ze was gekleed om uit te gaan, haar autosleutels in de hand, maar ze treuzelde. ‘John was vroeger niet zo,’ zei ze. ‘Alsof hij de hele tijd in een droom leeft. Hij zegt geen woord en strompelt stuntelig rond. Wat denk jij dat er echt met hem aan de hand is?’

Ik zei dat ik het niet wist, maar dat zijn arts het ongetwijfeld wel wist. Ze lachte. Ze maakte de voordeur open en gooide hem achter zich dicht. Het huis schudde. Ik vroeg me af wat die lach van haar betekende en toen waar ze heen ging en wie ze zou ontmoeten. In weerwil van wat haar dochter had gezegd, kwam mevrouw Cosway een halfuur later met de Volvo terug. Ella was scherpzinnig genoeg om te merken dat ik haar pas veel later had verwacht en zei, zonder dat ik ernaar vroeg: ‘Ze was alleen maar naar de dokter.’

Mevrouw Cosway volgde haar naar binnen, maakte haar tasje open en liet een stuk papier op de tafel in de hal vallen alvorens door te lopen naar de salon. Omdat ik wist waar ze was geweest, zou ik me er onmogelijk van kunnen weerhouden een blik op dat papier te werpen. Ik had geen enkel probleem met mijn geweten.

Het was een recept voor een zware fenobarbital en een ander middel dat Largactil heette. Ik was helemaal vergeten waar Largactil voor was. Als ik dat wilde weten, zou ik in een medisch handboek in de openbare bibliotheek van Colchester of Sudbury moeten kijken. Ik had besloten mevrouw Cosway niets te vertellen over Johns weigering om het barbituraat van mij aan te nemen. Hij sliep en zou waarschijnlijk blijven slapen, en als hij wakker werd en ze het aan me vroeg, zou ik toegeven dat het me niet was gelukt. Ik zag geen reden waarom hij om zeven uur al naar bed ging, net zomin als ik een reden voor die middagwandelingen wist te bedenken. Diezelfde avond kwam Ella bij me zitten en legde ze het uit, al had ik het haar niet gevraagd. Dat was het begin van haar pogingen om vriendschap met me te sluiten.

‘Jij en ik staan in leeftijd dichter bij elkaar dan jij en de anderen,’ zei ze met een stem van meiden-onder-elkaar, al kwam mijn leeftijd dichter bij die van Zorah, die ook nog veel ouder was dan ik. ‘Ik weet dat je je afvraagt wat het voor zin heeft dat je die wandelingen met John maakt. Ik zal het je vertellen. Het is namelijk zo dat hij het zelf wil. John, bedoel ik. Hij staat op die wandeling. Probeer hem maar eens tegen te houden. Het is iets dwangmatigs van hem. Zoals hij ook die dingen die hij in zijn zak heeft precies in een bepaalde volgorde moet leggen en hij zijn brood in een bepaald patroon moet snijden en zijn eierschaal ondersteboven moet zetten, zo moet hij ook die wandeling maken. Als het stortregent en hij niet naar buiten kan, maakt hij daar een vreselijke toestand van. Dat zul je nog wel zien.’

Ik knikte en zei dat ik haar moest bedanken omdat ik een boek uit haar kamer mocht lenen.

‘Geen dank,’ zei ze. ‘Heeft mijn moeder je de bibliotheek laten zien?’

Ik zei dat ze erover had gesproken, maar dat ik had gehoord dat de deur op slot zat.

‘Dat is belachelijk,’ zei Ella. ‘Ik zal hem een keer aan je laten zien. Hij is erg interessant.’

‘Veel zeldzame boeken?’

‘Nou, veel bóéken. Ik weet niet of ze zeldzaam zijn. Dat is niet de reden waarom hij interessant is, maar je zult het zelf wel zien.’ Ella mocht graag tegen me zeggen dat ik iets nog wel zou zien en meestal gebeurde dat na verloop van tijd ook. ‘Ik heb het gevoel dat jij en ik vriendinnen worden, Kerstin. Dat zou ik leuk vinden.’

Natuurlijk moest ik zeggen dat ik dat ook leuk zou vinden. Ik begon sympathie op te vatten voor deze aantrekkelijke vrouw die zo onzeker was en aan zichzelf twijfelde. Toch dacht ik op dat moment vooral aan het recept dat mevrouw Cosway van de dokter had meegekregen, en terwijl Ella bleef praten, ditmaal over de school waar ze lesgaf en haar problemen met klas 5B, kon ik me opeens iets herinneren. Largactil was een preparaat van een krachtig middel, chloorpromazine hydrochloride, en het werd gebruikt voor patiënten die een gedragsstoornis hadden of psychotisch waren. Het nam ook hevige angsten weg. Het leek dan ook heel redelijk dat de schizofrene John Cosway zo’n medicijn kreeg.