-8-
We gingen naar Isabels huiskamer en ze schonk witte wijn in twee glazen. Natuurlijk wilde ze weten hoe het me bij de Cosways beviel en ik merkte algauw dat zij heel anders tegen hen aankeek dan ik. Ik was de vriendin van haar zwager, maar zij waren haar vrienden, al was de vriendschap inmiddels enigszins vervaagd, en ik wist dat ik voorzichtig moest zijn met kritiek.
‘Mevrouw Cosway was erg aardig voor me toen ik daar logeerde. Het is ook een mooi dorp, vind je niet? Natuurlijk is het huis wel vreemd, vooral ’s zomers. In de bibliotheek hing vroeger een schilderij van het huis zoals het was voordat hun overgrootvader een nieuwe voorgevel liet maken en al die klimop plantte. Zoals je weet, ben ik er in geen eeuwigheid geweest, het moet wel tien jaar geleden zijn, maar ik denk dat het niet veel veranderd is.’
‘Misschien niet,’ zei ik.
‘Mijn eigen vader was erg streng en ik weet nog dat ik als kind altijd wilde dat meneer Cosway mijn vader was. Hij was zo áárdig. Hij had altijd tijd voor de kinderen, gaf antwoord op al hun vragen, was veel bij hen, en hij had geduld. Hij heeft nooit helemaal kunnen accepteren dat John… nou, dat John geestesziek werd.’
‘Bedoel je dat hij dat niet altijd is geweest?’
‘Het schijnt dat hij als kleine jongen heel normaal was en dat er iets misging met zijn hersenen nadat hij een of andere schok te verduren had gekregen. Tenminste, dat zei Zorah. Ik weet niet wat het was en natuurlijk kon ik er niet naar vragen. Hij kreeg vreselijke driftbuien en er was geen land met hem te bezeilen. Toen begon hij zich ook in kasten te verstoppen en zat hij de hele dag in de bibliotheek. Meneer Cosway was zo’n man die zijn zoon belangrijker vond dan al zijn dochters. Hij vond, vrees ik, dat er voor een vrouw maar één carrière was, eigenlijk maar één gelukkige manier van leven, en dat was het huwelijk. Maar het zag er niet naar uit dat zijn dochters gingen trouwen. Ida raakte verloofd met iemand, en dat was een hele opluchting voor hem, maar de verloving raakte kort na zijn dood uit.’
‘Het zou een teleurstelling voor hem zijn geweest,’ zei ik. ‘Ida en Ella allebei zonder man, en Zorah weduwe.’
‘Waarom noem je Winifred niet?’
‘O, wist je dat niet? Winifred is verloofd. Met een zekere Eric Dawson. Dat is de dominee van Windrose.’
Isabel lachte, maar wel op een vriendelijke manier. ‘Typisch Winifred. Evengoed ben ik blij. Ze wordt vast een voortreffelijke domineesvrouw. Zullen we gaan lunchen?’
Onder die maaltijd, licht en delicaat, een welkom respijt van het zware voedsel dat in Lydstep op tafel kwam, praatten we over Isabels man, die ambtenaar op het ministerie van Buitenlandse Zaken was, en hun kinderen, die op die dag allebei op school zaten. Tenzij ze allebei erg veranderd waren, kon ik me Isabel en Zorah bijna niet als vriendinnen voorstellen, ze waren zo verschillend. We noemden mensen als Zorah in die tijd ‘jetsetters’, verfijnd, elegant, chic en oppervlakkig, terwijl Isabel vriendelijk en hartelijk was. Je zou moeilijk vrouwen kunnen vinden die leeftijdgenoten waren en tot dezelfde etnische groep behoorden en toch zo weinig op elkaar leken, Zorah slank als een fotomodel, haar zwarte haar zo geometrisch geknipt dat het opgeschilderd leek, Isabel stevig en blond, het type dat indertijd een Engelse roos werd genoemd.
Ik kon onmogelijk lang over iets anders dan de Cosways praten. Toen Isabel de koffie voor ons neerzette, vroeg ik haar wanneer ze Zorah voor het laatst had gezien. Toch wel een keer na die tien jaar die ze had genoemd?
‘Nou, we wonen allebei in Londen, maar er is een beetje verschil, nietwaar? Ik bedoel, ik zit hier in Crouch End en haar huis staat in Green Street.’
‘Je bedoelt Green Street in de West End? In Mayfair?’
Ze lachte om de uitdrukking op mijn gezicht. ‘Ja, dat bedoel ik. Zorah is erg, erg rijk, weet je. Ik zie dat je dat niet wist. Maar we hebben elkaar een paar keer ontmoet. Doordat ik kinderen heb, heb ik weinig tijd. Ik geloof dat we elkaar twee jaar geleden voor het laatst hebben ontmoet. We hebben toen geluncht.’
‘Hoe rijk?’ vroeg ik zonder omhaal.
‘O, miljonair. Ik zal je het verhaal maar vertellen. In zekere zin is het wel romantisch.’
‘Ja, graag.’
‘Als tiener was ze niet erg aantrekkelijk. Grote neus en nogal donker, maar wel vreselijk intelligent. Ik bedoel, veel slimmer dan alle anderen in de familie. Eigenlijk was ze heel anders dan zij. Ik zei al dat meneer Cosway van die prehistorische opvattingen had. Hij dacht dat je alleen lelijke meisjes moest laten studeren, want die zouden zelf de kost moeten verdienen. Ze zouden namelijk niet trouwen, weet je. Zorah werd toegelaten in Oxford. Iedereen dacht dat hij haar niet zou laten gaan, maar dat deed hij wel, want hij dacht dat het haar enige hoop was. Trouwens, hij wilde haar niet bij zich in huis hebben. Hij had nooit zoveel van haar gehouden als van de anderen.’
‘Hij was aardig?’ zei ik, en daarmee overtrad ik de regel die ik me gesteld had. ‘Zo klinkt het niet.’
‘Hij was iemand van zijn tijd. Echt een Victoriaan. Per slot van rekening was hij geboren rond 1880. Hoe dan ook, Zorah behaalde sublieme studieresultaten. Ik kreeg de indruk dat de anderen versteld stonden van haar hersenen. Dat moet in het eind van de jaren vijftig heel bijzonder zijn geweest. Ze deed onderzoek in een of andere obscure bibliotheek die bezoek verwachtte van een miljonair van wie ze hoopten dat hij een bedrag zou schenken. Ik bedoel, het ging om grote bedragen en ze vroegen Zorah hem rond te leiden en zich die dag over hem te ontfermen. Voor je het wist, wilde hij haar nog een keer ontmoeten en binnen een paar maanden waren ze getrouwd.’
‘Daar ging dan meneer Cosways prognose voor haar.’
‘Ja,’ zei Isabel. ‘Dat kun je wel zeggen. Raymond Todd was al drie keer eerder getrouwd geweest en drie keer gescheiden. De Cosways hadden daar veel moeite mee, maar Zorah was vastbesloten met hem te trouwen en ze was meerderjarig, ze was wen vierentwintig.’
Ik vroeg haar hoe oud Raymond Todd was.
‘Die liep tegen de zestig. Bijna zo oud als haar vader. Hij had een huis in Italië en een appartement in New York en dat huis in Green Street. Ze waren misschien zo’n zes maanden getrouwd toen meneer Cosway overleed. Hij liet een vreemd testament na. Ik weet niet alle bijzonderheden, misschien heb ik die wel nooit geweten, maar ik weet wel dat John alles kreeg. Mevrouw Cosway krijgt een klein jaargeld, maar de rest van hen heeft geen geld, behalve wat Ella en Winifred verdienen en natuurlijk wat Zorah hun geeft. Ze is verbazingwekkend, ik bedoel, erg, erg royaal.’
‘Brengt ze daarom zoveel tijd in het huis door? Ze heeft al die huizen en zo, en toch is ze blijkbaar weken achtereen op Lydstep. Ik vroeg me af waarom, maar misschien is ze daar om hen te kunnen helpen.’
‘Misschien.’ Isabel keek twijfelend. ‘Ze zal het daar wel prettig vinden.’ Dat raadsel bleef dus onopgelost. Zorah had haar familie vanuit Londen of zelfs vanuit Italië net zo goed financieel kunnen ondersteunen als vanuit een kamer in het huis van haar moeder. Ik vroeg wanneer haar man was gestorven.
‘O, niet lang na meneer Cosway. Hij liet al zijn bezit aan Zorah na. Hij had geen kinderen uit zijn huwelijken, weet je, dus ze kreeg alles.’ Isabel lachte. ‘Weet je wat het eerste was wat ze deed? Ze liet haar neus bijwerken.’
‘Plastische chirurgie, bedoel je?’
‘Absoluut. Ze heeft nu een mooi klein neusje. Let maar eens op, als je haar weer ziet.’
‘Ik wilde dat je je de bijzonderheden van meneer Cosways testament kon herinneren,’ zei ik.
‘Ik geloof niet dat het een kwestie van herinneren is. Ik geloof dat ik het nooit heb geweten.’
‘Misschien had hij niet veel geld,’ zei ik, ‘maar hij had het huis.’
‘En het land. Vergeet dat niet. Een paar honderd hectare en het is allemaal verpacht aan boeren. Trouwens, ik denk dat er veel geld was. Hij was effectenmakelaar, weet je, en hij heeft het na de oorlog erg goed gedaan, zei mijn moeder. Ze zei dat Johns probleem een zware slag voor hem was. Hij aanbad John, hij was enorm trots op hem, omdat John zo intelligent was, al was het op een vreemde manier. Op de een of andere manier kon hij zijn intelligentie niet goed gebruiken, als je begrijpt wat ik bedoel. Die intelligentie was er wel, hij kon algebrapuzzels oplossen en dat soort dingen, maar hij kon er geen praktisch gebruik van maken.’
‘Hoe was hij precies toen jij hem kende?’ vroeg ik haar.
Ze dacht even na. ‘Er was altijd al iets vreemds aan hem. Hij scheen nooit iets voor andere mensen te voelen en hij was heel erg gesloten, wilde bijvoorbeeld absoluut niet aangeraakt worden. Ik heb een keer gezien dat een familielid, een tante geloof ik, hem probeerde te kussen en toen schreeuwde hij het uit. De andere gezinsleden wisten wel beter dan dat ze dat zouden proberen. Hij deed nog allerlei andere dingen, zoals zich verstoppen, en hij kon ook gewelddadig zijn, brak dingen, gooide ze in het rond. Ik ben daar tien jaar geleden voor het laatst geweest, toen Zorah ging trouwen. Eigenlijk is het al elf jaar.’
‘Was John altijd zo stil en lethargisch?’
‘Ik geloof van niet. Nee, dat was hij niet. Hij maakte puzzels, speelde woord- en getallenspelletjes, je weet wel. Natuurlijk kon hij niet werken en was er ook geen sprake van dat hij naar de universiteit zou gaan. Al was het alleen maar omdat hij nooit vragen wilde beantwoorden en ze ook nooit stelde. Tegenwoordig zouden ze waarschijnlijk zeggen dat hij zijn greep op de realiteit had verloren, als hij die ooit al had gehad. Hij toonde nooit ook maar enige emotie. Is hij nog steeds zo?’
‘Nee,’ zei ik. ‘Nee, zo is hij niet meer. Hij is… Nou, hij is nu niets.’
Ze liet me wat foto’s zien, twee van haar en Zorah als tieners, Zorahs kromme neus en vlekken zoals op de foto die op de piano stond, en toen een van een slankere en levendiger John met Zorah en Ella, maar die foto’s vertelden me niets wat ik nog niet wist.
Het album werd weggestopt en ik zei: ‘Vertel me nu eens wat er met de doolhof is gebeurd.’
‘Wat bedoel je, wat ermee is gebeurd?’
‘Waar is hij? War is hij?’
‘Het verbaast me dat ze je dat niet hebben verteld. Hij is in die vleugel van het huis die rechts van de hal ligt.’
Ik vroeg haar of ze bedoelde dat de doolhof in het huis was.
Ze lachte. ‘Het is de bibliotheek, de deuren aan het eind van de gang, en het is de grootste kamer van het huis.’
Ik stond tegenover een dubbele deur. Nadat ik eerst schuldbewust over mijn schouder had gekeken, probeerde ik de krukken, maar beide deuren zaten op slot. Door het lege sleutelgat kon ik niets zien, alleen een onregelmatige duisternis. Ik draaide me om en liep het zonlicht in. Voor het eerst zag ik nu dat de ramen aan die kant van het huis helemaal overwoekerd waren met wilde wingerd. Iemand, misschien de tuinman, had de andere ramen vrijgehouden, maar de ramen waarvan ik dacht dat ze van de doolhofbibliotheek waren, zaten verborgen onder schermen van glanzende groene bladeren. Zelfs van heel dichtbij zou je denken dat je tegenover raamloze muren stond.
Maar de deuren zaten op slot. Waarschijnlijk zou het me wel lukken de sleutel te vinden. Tenslotte was het vast niet zo’n duister geheim. Ze zouden die deuren wel op slot hebben gedaan omdat de boeken in de jaren zestig voor niemand nog van enig belang konden zijn. Als ze die deuren openmaakten, moest de bibliotheek worden schoongemaakt, net als de andere afgesloten kamers aan de gang. Mevrouw Lilly mopperde al genoeg over het vele werk dat van haar werd verwacht. Daarom leek het me onwaarschijnlijk dat ze me een sleutel zouden weigeren, mits ik beloofde dat ik de deur weer op slot zou doen als ik binnen had gekeken. Toch was er iets wat me ervan weerhield om naar die sleutel te vragen. Dat ‘iets’ was er de laatste tijd vaak, een waarschuwende stem die tegen me zei dat ik iets ‘beter niet kon doen’, dat ik iets voorlopig moest ‘laten rusten’, al had ik dat soort voorgevoelens nooit eerder gehad, niet zonder dat er een duidelijke reden voor was.
Ik vestigde mijn hoop op Ella. Die had, toen ze probeerde vriendschap te sluiten, gezegd dat ze me de bibliotheek ‘eens’ zou laten zien, maar ze had argwanend gekeken toen ik enthousiasme toonde. Ik besloot het initiatief aan haar over te laten, misschien in antwoord op een verzoek om meer boeken, want binnenkort zou ik haar kleine verzameling hebben uitgelezen.
Eric bracht ons die avond een bezoek; hij reed Winifred naar huis van waar het ook maar was dat ze was geweest. Te zijner ere kwam de sherry op tafel, en omdat ik naar de privacy van mijn kamer verlangde, naar mijn dagboek en The Woman in White waarin ik net was begonnen, zei ik dat ik hen alleen liet, maar om de een of andere reden stond mevrouw Cosway erop dat ik bleef. Winifred, die aanwezig was geweest bij iets wat de Vrouwengebedsgroep werd genoemd, maakte zich erg zenuwachtig over het diner dat ze de volgende vrijdag moest bereiden. Ze wilde dat ze dat nooit had aangenomen, maar kon er nu onmogelijk onderuit. Eric gedroeg zich zoals ze had voorspeld en had, blijkbaar zonder aan dat diner van haar te denken, Felix Dunsford op vrijdag in de pastorie uitgenodigd voor wat hij in alle bescheidenheid ‘een eenvoudig avondmaal’ noemde. Hij had erop gerekend dat Winifred zou koken, en nu verkeerde ze in een dilemma. Bovendien zei ze dat ze een hekel had aan Felix, zijn uiterlijk, zijn manier van doen en zijn houding ten opzichte van haar. Wat ter wereld had Eric zich in zijn hoofd gehaald toen hij hem uitnodigde?
‘Ik mag hem eigenlijk wel,’ zei de milde Eric. ‘Trouwens, hij komt naar de kerk, en dat kun je van de meeste mensen niet zeggen.’
‘Je bedoelt dat hij één keer is geweest,’ zei Winifred. ‘Hij kwam de spot met ons drijven.’
‘Daar vergis je je vast in, liefste. Hij kende de liturgie, hij zong de gezangen. Ik let op die dingen, weet je.’
‘Dat kon je niet ontgaan, want hij ging plompverloren op een van de voorste banken zitten. Weet je, zoiets doe je niet in een dorpskerk.’
‘Ik vind het helemaal niet erg als ze dat in de mijne doen. Het is erg jammer dat je er niet bij kunt zijn als hij komt. Wil je van tevoren iets voor ons klaarmaken?’
Dat leidde tot een lichte woede-uitbarsting. Ze had toch zeker wel genoeg aan haar hoofd, met dat diner waar ze mee zat? Waarom kon een man niet leren koken? Ze had verschrikkelijk veel te doen. Hij moest niet vergeten dat ze met haar cateringbedrijfje de kost verdiende.
‘Ik zal me troosten,’ zei Eric, ‘met de gedachte dat je niet meer de kost hoeft te verdienen als we getrouwd zijn.’
Dat leidde tot een veel grotere uitbarsting. Ik geloof dat de term ‘seksist’ toen nog niet was uitgevonden, maar als dat wel zo was geweest, zou Winifred dat woord vast en zeker hebben gebruikt. ‘Hoe kom je op het idee dat ik mijn werk ga opgeven als ik getrouwd ben? Dat heb ik nooit gezegd. Je hebt het daar nooit eerder over gehad.’
‘Ik ging ervan uit. Dat zou iedere man denken.’
‘Ik ken tientallen mannen die het niet zouden denken, honderden. Veel mannen zouden het prachtig vinden dat hun vrouw werkt. Ik kan vrijdag niets voor je doen en dat is definitief. Ga maar met hem naar een restaurant in Sudbury of zoiets.’
Op dat moment schonk mevrouw Cosway, die zichtbaar genoot van dit alles, nog een glas sherry in voor Eric zonder hem te vragen of hij dat nog wilde. Ze zal wel hebben gedacht dat hij extra brandstof moest tanken. Ella had tot nu toe zwijgend en met een vaag glimlachje geluisterd. ‘Waarom kom je niet hierheen met Dunsford?’ zei ze.
‘Dat betekent dat Ida het moet doen.’ Ik had nooit eerder meegemaakt dat Winifred ook maar enige consideratie had met haar oudste zus.
‘Dat hoeft niet. Ik kan koken, al schijnt niemand dat te weten.’
‘Wees maar blij dat ze het niet weten.’ Ida sprak met ongewone bitterheid. ‘Dan moest je misschien mijn baan overnemen.’
‘Ik? Ik heb een broodwinning, voor het geval je het nog niet wist. Ik heb een echte en erg waardevolle carrière. Ik draai geen dure gerechten in elkaar voor effectenmakelaars.’
Het kwam tot een van hun venijnige ruzies. Winifred zei, bijna in tranen, dat ze alleen kon doen waarvoor ze was opgeleid en Ella zei dat het een groot nadeel was om geen ‘echte’ kwalificaties te hebben. Maar toen ze Winifred had verslagen, herhaalde ze haar aanbod en ging Eric akkoord.
‘Felix Dunsford lijkt me wel sympathiek,’ zei ze met dat ergerlijke glimlachje van haar.
‘Als dat betekent dat je achter hem aan zit,’ zei Winifred, ‘moet je voorzichtig zijn. Ik zie hem als een gevaarlijke man.’
Dit leidde ertoe dat Eric, waarschijnlijk om de gemoederen tot bedaren te brengen, nogal langdradig een passage uit Shakespeare citeerde over iemand die te veel dacht en daardoor gevaarlijk was. Winifred schudde langzaam haar hoofd, Ella glimlachte, en mevrouw Cosway had haar ogen dichtgedaan en was blijkbaar in slaap gevallen. Toen ik naar mijn kamer en mijn dagboek ging, vroeg ik me af waarom Eric met Winifred wilde trouwen, en waarom hij überhaupt zou willen trouwen, en ook, omdat ze blijkbaar niet verliefd was, waarom zij met hem wilde trouwen. In latere jaren heb ik geleerd dat mensen trouwen om de status, om geborgenheid, om ergens uit weg te vluchten, omdat ze er nu eenmaal mee bezig zijn en het erg lastig en gênant vinden om eruit te stappen, en natuurlijk om geld. Trouwens, het waarschuwende advies van de bisschop aan Eric was er ook nog: dat hij een vrouw moest zoeken.
Wat later gebeurde, zou misschien ook zijn gebeurd als Felix Dunsford niet op Lydstep was uitgenodigd. Toch betwijfel ik dat. Ze hadden hem in de kerk kunnen ontmoeten. Naar het soort gelegenheden waar Winifred en Ella heen gingen, kwam hij niet. Hij ging liever naar het café en een louche club in de buurt van Sudbury. Dus zouden ze hem opnieuw hebben ontmoet? Of zou het voor Winifred bij die ene keer zijn gebleven toen ze hem de les las over zijn kleding?
Het is allemaal mogelijk. Ze konden elkaar op straat zijn tegengekomen of met elkaar aan de praat zijn geraakt, of ze kon hem zijn tegenkomen op een feestje nadat ze veilig getrouwd was. Haar verloving met Eric Dawson had het haar niet onmogelijk gemaakt hem beter te leren kennen. Eric zocht altijd contact met nieuwe mensen. Voor een deel zal dat de bekeringsdrang van de geestelijke zijn geweest, de behoefte om zijn kudde groter te maken, voor een deel afkeer van zijn solitaire leven, en voor een heel groot deel ook gewoon de behoefte om aardig voor anderen te zijn. Het scheen zich tot iedereen uit te strekken, want in het jaar dat ik op Lydstep was sloot hij niet alleen vriendschap met Felix Dunsford maar ook met andere nieuwkomers, een architect en diens vrouw en een oude man die kortgeleden zijn vrouw had verloren en in een huisje aan het Memorial Green was gaan wonen.
Blijkbaar nodigde hij de nieuwe vriend altijd eerst voor een maaltijd op de pastorie uit. In het verleden had Winifred die diners zelf klaargemaakt in haar hoedanigheid van cateraar. Het was door haar aspergesoep, geroosterd lamsvlees en tarte tatin, opgediend voor Peter Johnston, de vroegere huurder van het atelier, dat zij en Eric voor het eerst hadden ontdekt dat ze, om het in zijn woorden te zeggen, ‘voor elkaar gemaakt’ waren.
‘Daarvoor dacht iedereen dat hij gek was op Ida,’ zei Ella, die me naar boven was gevolgd.
Ik stopte vlug het dagboek weg. ‘Ida?’
‘In de tijd van dominee Clare verzorgde ze altijd de bloemen in de kerk en toen Eric kwam, ging ze daarmee door. Dat zal vier of vijf jaar geleden zijn.’ Ella had een fles rosé en twee glazen meegenomen. ‘Ik heb je verteld dat Eric contact zoekt met iedere nieuwkomer in Windrose. Ik bedoelde natuurlijk mannen. Mijn zus was de enige óúde dorpsbewoner, om het zo te zeggen, met wie hij bevriend raakte, en de enige vrouw.’
‘Je bedoelt dat hij en Ida iets met elkaar hadden?’
‘Niet precies. Eerder dat ze met een of ander excuus naar de pastorie ging, of zonder excuus, denk ik, en dat ze thee voor zichzelf en hem ging zetten en dat ze dan zaten te praten. Dat soort dingen. Ik weet niet wat er gebeurde, maar er is niets uit voortgekomen.’
Dat klonk niet als grote hartstocht, zei ik.
‘Nee, het zou niets voor mij zijn, maar je zult wel zeggen dat hij met Winifred nu hetzelfde heeft.’ Ella mocht me in bijna elke situatie graag vertellen wat ik zou zeggen, en ze zat er altijd finaal naast. Ze keek me met een veelbetekenend glimlachje aan. ‘Niet iedereen voelt de dingen met dezelfde intensiteit als jij en ik, Kerstin.’
Voorzichtig stuurde ik het gesprek in de richting van de bibliotheek. Ik noemde haar niet, maar zei alleen dat ik na The Woman in White niets meer te lezen zou hebben.
‘Ja, ik heb beloofd dat ik je de bibliotheek zou laten zien, nietwaar? Maar ik weet niet of je daar iets zult vinden waar je van houdt.’ Ze keek over haar schouder en boog zich toen dichter naar me toe. ‘Mijn moeder houdt er niet van als daar mensen naar binnen gaan, weet je. Ze is bang dat de deur niet weer op slot wordt gedaan en dat John naar binnen gaat, al denk ik niet dat hij, in de staat waarin hij tegenwoordig verkeert, zelfs nog weet waar de bibliotheek is.’
Ik wachtte. Ik wilde niets zeggen waardoor ik zou verraden dat ik er steeds meer op gebrand was om achter die deur te kijken.
‘Ik betwijfel of daar de afgelopen vijf jaar nog iemand is geweest,’ zei ze.
‘De sleutel ligt op een geheime plaats, maar ik denk dat ik hem wel kan vinden.’
Maar niet die avond. Ze liet zich in mijn fauteuil zakken voor een gezellig praatje.