-28-

Charles bood aan om voor het huis te parkeren en op me te wachten, maar ik zei tegen hem dat ik niet wist hoe lang ik weg zou blijven en dat ik lopend terug zou gaan. Maar toen ik zijn auto over de oprijlaan zag wegrijden, voelde ik me opeens erg alleen, heel anders dan toen ik zeven maanden eerder bij ditzelfde huis was aangekomen. Het huis had toen verborgen gezeten onder zijn golvende mantel van groene bladeren, terwijl het nu in een donker web gehuld was. Ik vroeg me af waarom er nooit iets werd geplant in die twee rode aardewerken potten en waarom ze, als ze toch leeg bleven, daar eigenlijk stonden, en toen belde ik aan.

Net als die eerste keer deed Ida open. Bij wijze van uitzondering had ze geen schort aan en droeg ze schoenen in plaats van pantoffels. Zo te zien gingen ze uit of, wat waarschijnlijker was, verwachtten ze een gast voor de lunch. In de salon viel meteen op dat de Romeinse vaas er niet meer stond. De somberheid van dat vertrek werd nauwelijks opgelicht door een albasten lamp en een stel aquarellen die Zorah had teruggegeven. Ella, gehuld in lichtroze wol, stond op en kuste me, iets waarin ik een uitdagend gebaar aan het adres van haar moeder zag, maar mevrouw Cosway was zo vriendelijk als ze ooit zou kunnen zijn en nodigde me uit om dicht bij de haard te gaan zitten.

‘We wilden net koffie nemen,’ zei Ida. ‘Wil je ook?’

In die zeven maanden had ik mijn portie van Ida’s koffie wel gehad, maar uit beleefdheid zei ik ja. Toen ze deze keer met het dienblad terugkwam, had ze haar schort weer aan, maar de spelden in haar haar waren weg. Ze droeg de katoenen handschoenen ook niet meer. Die hadden plaatsgemaakt voor pleisters, die algauw zwart waren uitgeslagen omdat ze kolen op het hout in de haard had gelegd. Mevrouw Cosway had haar handen ook verbonden. Zoals altijd droeg ze zwart, een lange kraaiachtige figuur, opgevouwen op de bank, haar benen te lang voor de afstand tussen zitting en vloer. Op de wandtafel achter haar had de Romeinse vaas plaatsgemaakt voor de geode. Maar het ergste aan die kamer waren de bloedvlekken die er nog waren: valer, geler, maar nog aanwezig, want bloed is bestand tegen zeep en water en reinigingsmiddelen. De enige remedie zou een nieuwe inrichting zijn, compleet met nieuwe vloerbedekking, zoals de politie had geadviseerd. Als ik de Cosways kende, en dat geloofde ik, zouden die doffe geelbruine vlekken en vegen net zolang blijven bestaan als zijzelf.

Ondanks wat Ella had gezegd wist ik dat mevrouw Cosway zich niet bij mij zou verontschuldigen. Als ze dat had gedaan, zou ik niet hebben geweten hoe ik moest reageren, want het zou helemaal niets voor haar zijn. Ze ging nog wel zo ver dat ze me vroeg hoe het met me ging, een vraag waarop ze vast geen antwoord wilde en daarom glimlachte ik alleen maar en nam ik mijn kopje van Ida aan.

‘Ik weet niet hoeveel je hebt gehoord over wat er met mijn zoon gebeurt,’ zei mevrouw Cosway. ‘Natuurlijk wordt er in dit dorp zoveel geroddeld dat je niets ook maar even stil kunt houden.’

‘Ik heb geen roddelverhalen gehoord,’ zei ik, ‘maar de politie heeft me verteld dat hij in het ziekenhuis lag.’

‘Hij zal wel al voor de rechter zijn verschenen. Natuurlijk vertelt niemand me iets. Daar hebben ze de beleefdheid niet voor. Zijn eigenlijke proces laat misschien nog een hele tijd op zich wachten.’ Mevrouw Cosway keek me indringend aan en keek toen van de ene naar de andere dochter, alsof ze een koor van bijval verwachtte. ‘Als het al plaatsvindt.’

‘Doe niet zo cryptisch, moeder,’ zei Ella.

‘Ik werk alleen maar naar iets toe wat erg schokkend moet overkomen, Ella. Ik heb het nooit nodig gevonden om de dingen er botweg uit te flappen.’ Aan de manier waarop mevrouw Cosway zich naar me toe boog en haar hoofd hief, was duidelijk te zien dat ze het tegen mij had. ‘Het is erg waarschijnlijk, ja zelfs een uitgemaakte zaak, dat John niet in staat wordt geacht om terecht te staan.’

De triomfantelijkheid op haar gezicht was huiveringwekkend. ‘Ik weet niet wat dat betekent,’ zei ik.

‘Je hoeft het mij niet te vragen.’ Mevrouw Cosways kunstmatige vriendelijkheid maakte vlug plaats voor haar gebruikelijke manier van doen. ‘Ik weet daar ook het fijne niet van. Ik weet alleen dat John in een verregaande staat van schizofrenie verkeert, met andere woorden, dat hij stapelgek is, en dat hij de aanklacht dus niet kan begrijpen en niet kan zeggen of hij schuldig of onschuldig is. Waarschijnlijk herinnert hij zich niet eens wat hij heeft gedaan. Het proces zal worden stopgezet en dan wordt hij naar een gevangenis voor krankzinnigen gestuurd. En dat is dat.’

Ik denk dat zelfs Ida en Ella geschokt waren. Per slot van rekening was het Johns eigen moeder die aan het woord was. Blijkbaar kon ze iets van onze gezichten aflezen.

‘Dokter Lombard heeft me verteld dat zijn stoornis het gevolg is van een ernstige emotionele schok. Die wist altijd waar hij het over had; hij was een geweldige man. Misschien kwam het door de geboorte van Ella. Toen was John niet meer de baby in het gezin. Dat dacht dokter Lombard en hij had altijd gelijk.’

Misschien klonk mijn ‘O ja?’ een beetje sceptisch.

‘Alsjeblieft, ga me niet weer tegenspreken, Kerstin. Dokter Lombard was er zeker van en dat was voor mij genoeg. Het zou voor jou ook genoeg moeten zijn.’

‘Waarom wilde u dat ik kwam?’ Ik had haar dat ook in juni kunnen vragen. Zeven maanden later moest ik moed verzamelen om het te vragen. ‘Alleen om me dit te vertellen?’

‘Is het niet genoeg?’ Het was een week geleden dat ik voor het laatst de Cosway-lach had gehoord, die blaffende, kuchende lach, vaak met de mond dicht. Mevrouw Cosway lachte nu een hele tijd zo en schudde daarbij haar hoofd. ‘Ik wilde je vooral vertellen dat John niet terecht zal kunnen staan. Dan heb je iets om aan al je nieuwe vrienden te vertellen. En als je het uitgelegd wilt hebben, vraag je het maar aan de zoon des huizes die je hierheen heeft gebracht. O ja, Ida zag hem door het raam van de hal. Hij is advocaat. Vraag het hem maar.’

Ik vroeg het hem inderdaad. Maar eerst nam ik natuurlijk afscheid en bedankte ik voor de koffie, om meteen daarop de salon te ontvluchten. Ik was nog geen halfuur binnen geweest en ik wilde nu dat ik Charles had gevraagd te wachten of op zijn minst terug te komen om me te halen. Toen ik een eindje over de oprijlaan had gelopen, kwam Ella me achterop. Ze droeg een roze anorak met wit bont of imitatiebont rond de capuchon en de zoom, een kledingstuk dat geschikter was voor de wintersport dan voor het landschap van Essex op een regenachtige grauwe dag. De boomtakken maakten geen enkele beweging en er hingen dunne mistflarden om de stammen. In de natte berm groeiden grijze en witte paddestoelen, als hoeden met franjes langs de rand.

‘Je kunt ze eten, weet je,’ zei Ella. Ze plukte er een en hield hem me voor. ‘Ze zijn helemaal niet giftig, maar mensen zijn zo laf, vind je niet? Felix maakt paddestoelen klaar voor zichzelf. Ze kosten niets, weet je. Heb je hem nog gezien?’

Het laatste wat ik haar zou vertellen, was dat ik hem en Zorah in de Lotus had gezien. ‘Jij?’

‘Ik denk dat hij weggegaan is. Niet voorgoed, dat bedoel ik niet. Hij komt wel terug. Ik denk niet dat hij in staat is tot liefde. Wat denk jij?’ ‘Ik weet het niet, Ella. Misschien is iedereen daartoe in staat.’

‘Als John naar Broadmoor wordt gestuurd of waar het maar is, ik bedoel een inrichting voor krankzinnige misdadigers, krijgt moeder het huis voor de rest van haar leven en gaat het geld naar ons. Nou ja, het was ook nooit goed dat John het had.’

‘Nee?’

‘Als Felix weet dat ik geld van mezelf krijg, denk je dat hij dan bij me terugkomt?’

Die ochtend had ik al te veel schokken te verduren gehad. Na die laatste was ik bijna met stomheid geslagen. Ik weet niet wat ik zou hebben geantwoord, want op dat moment kwam Erics auto aanrijden. Hij stopte naast ons.

‘Gunst, ik was helemaal vergeten dat hij kwam lunchen,’ zei Ella, maar ze ging naast hem zitten en wuifde me gedag.

Alleen, en blij dat ik alleen was, dacht ik na over wat ze had gezegd. Het leek me inderdaad heel goed mogelijk dat Felix bij haar terug zou komen als hij van het geld wist. Natuurlijk zou haar deel van de nalatenschap niet veel voorstellen in vergelijking met wat Zorah had, maar Zorah zou nooit met hem trouwen. Hij was een playboy of zou dat graag willen zijn, maar zij was een playgirl en nog een succesvolle ook.

Charles vertelde me veel over de bekwaamheid van een verdachte om terecht te staan. Hij zei dat de rechter dat op eigen initiatief aan de orde kon stellen of op verzoek van het Openbaar Ministerie of de verdediging. Als geen van beide partijen daarom verzoekt, moet de rechter dat initiatief nemen als hij aan de bekwaamheid van de verdachte twijfelt. Als het door een van beide partijen aan de orde wordt gesteld, of als de rechter twijfels heeft, moet de vraag worden voorgelegd aan een jury die speciaal daarvoor is samengesteld. Als werd besloten dat John onbekwaam was om terecht te staan, zou er een rechterlijk bevel worden uitgevaardigd om hem in een inrichting voor krankzinnige criminelen te laten opnemen.

‘Eigenlijk een gevangenis,’ zei Charles. ‘Zijn leven daarbinnen zou een hel zijn.’

‘Hoelang?’ vroeg ik.

‘Zolang het Hare Majesteit behaagt, zoals ze het stellen. Waarschijnlijk zijn hele leven.’

Die woorden bleven in mijn hoofd hangen, en telkens wanneer ik alleen was, kwamen ze aan de oppervlakte. Ik maakte me grote zorgen om John en was bang dat ik naar Zweden terug zou moeten gaan zonder te weten wat zijn lot uiteindelijk zou zijn. Toen kwam hij thuis. Ik hoorde het nieuws maar een paar uur nadat hij naar Lydstep Old Hall was teruggebracht. Jane kwam op een draf het huis in om het me te vertellen.

Ik zal nooit weten of het door het dagboek kwam dat hij was vrijgelaten, of door wat ik tegen Strickland had gezegd, Johns liefde voor de Romeinse vaas, zijn ongedeerde handen of de verwonde handen van Ida en haar moeder. Maar hij was thuis. Blijkbaar had de politie onvoldoende bewijs om hem iets ten laste te kunnen leggen.

Nu hij in Lydstep Old Hall was, was ik bang dat die twee een gevaar voor hem vormden, al zou ik niet kunnen zeggen wat ze met hem zouden doen. Maar in elk geval was Ella daar ook, voorzover dat iets waard was. Ik had vreselijke voorgevoelens wat haar betrof. Soms dacht ik dat ze haar verstand verloor. Als een heldin uit een opera, bijvoorbeeld Lucia di Lammermoor, was ze helemaal in de war en zei ze dingen die een krankzinnige zou zeggen, bijvoorbeeld dat ze voor Felix‘ deur zou gaan kamperen, of dat ze hem en zichzelf zou doden.

Ze wilde elke dag bij me zijn. Ze zei steeds weer tegen me dat ik haar enige vriendin was en dat niemand anders om haar gaf. Blijkbaar zat het haar niet lekker dat ze steeds weer naar White Lodge kwam. Charles was naar Londen teruggekeerd, James was op de universiteit en Gerald was meestal ergens heen, maar Jane was doorgaans thuis, en hoe weinig gevoel voor andere mensen Ella ook had, het kon haar niet ontgaan dat ze niet welkom was. Ik merkte ook hoeveel moeilijkheden het met zich meebracht om een gast, zelfs een erg hartelijk ontvangen en geweldig goed behandelde gast, in het huis van iemand anders te zijn. Niet dat ik zo vreselijk op Ella’s gezelschap gesteld was, maar ik zou erg graag de vrijheid willen hebben om met haar om te gaan. Jane maakte heel goed duidelijk hoe groot haar afkeer van de Cosways was. Bovendien had ze alles over de scène bij het hek van de pastorie gehoord, net als alle ander inwoners van het dorp, kerkgangers of niet.

‘Zelfs Julia zou zich niet zo hebben gedragen,’ was haar commentaar.

Daarom spraken Ella en ik af dat we elkaar op neutraal terrein zouden ontmoeten; Er was een tearoom in Windrose, met aan de voorkant een winkeltje met nijverheidsproducten en souvenirs die niemand ooit kocht, zo dof en deprimerend waren ze in de loop van de jaren geworden. Daarachter was een cafetaria met vier tafeltjes en een buffet waarin de taartjes onder een glazen koepel net zo oud leken als de souvenirs. Ella en ik ontmoetten elkaar daar nu om ’s morgens koffie en ’s middags thee te drinken. Ella wilde dat we ook eens naar de White Rose gingen, maar dat weigerde ik pertinent, want ik was bang voor een nieuwe confrontatie met Felix.

‘Ik weet dat hij en ik nooit meer bij elkaar komen, Kerstin,’ zei ze verdrietig. ‘Alleen dacht ik dat als we naar het café gingen ik hem daar misschien zou kunnen zien. Dan kan ik naar hem kijken en me hem herinneren. Hij zal me nu nooit in mijn bruidsmeisjesjurk zien, hè?’

‘Hoe gaat het met John?’ zei ik. Ik maakte me grote zorgen om hem en ik zou hem heel graag willen zien, al wist ik dat die kans klein was, net zo klein als de kans dat Felix de roze zijden jurk te zien zou krijgen.

‘Dat weet ik niet,’ zei Ella. Ze klonk geërgerd. ‘Ik zie hem bijna nooit. Hij is de hele tijd in de bibliotheek.’

Daar was ik blij om. Hij was daar gelukkiger dan ik hem ergens anders ooit had meegemaakt. Ik kon me voorstellen dat hij nu pogingen deed om de wortel van min één te vinden, en de stellingen bewees die hem rust gaven, en de gehate bijbel uit Longinus’ handen pakte en verving door de werken van een van die schrijvers uit de klassieke oudheid. Wie zou de bijbel terugleggen nu Winifred er niet meer was?

‘Sinds ze hem kwamen halen, is daar niemand meer binnen geweest,’ zei Ella. ‘Moeder zei dat er een bloedspoor naar het midden leidde, maar dat was niet zo. Ik heb gekeken. En dat kan er ook niet zijn geweest, weet je, want John had geen snijwonden aan zijn handen. Ze moet dat inmiddels weten, al heeft ze het nooit gezegd.’

‘Gaat het goed met hem?’

‘Ik zei al dat ik dat niet wist.’ Ella ergerde zich, zoals altijd wanneer het gesprek te ver van haar eigen problemen afdwaalde. ‘Het gaat nooit echt goed met hem, hè? Ida brengt hem daar voedsel op een dienblad, anders zou hij niet eten. Ze zegt dat hij blijkbaar bang voor haar is. Hij is erg bang voor moeder. Dat is ook niet zo vreemd, hè? Ik bedoel, hij mag dan gek zijn, dom is hij niet.’

‘Nee,’ zei ik. ‘Nee.’

‘Hij zal zich wel herinneren dat ze hem er allebei van beschuldigden dat hij Winifred heeft vermoord, en hij begrijpt oorzaak en gevolg. Hij denkt dat de politie hem heeft meegenomen doordat zij dat zeiden.’

‘Vind je dat vreemd?’

‘Nou, misschien niet. Maar moeten we altijd over John praten? Hij is erg saai, weet je. Je zult zeggen dat krankzinnigen dat altijd zijn en dat ze het niet kunnen helpen, maar er hoeft niet altijd over hen gepraat te worden. Deze koffie is bocht, hè? Nog erger dan het spul dat Ida zet. Ik droomde vannacht dat Felix naar de Hall kwam en zei dat hij altijd echt van me had gehouden en dat we zouden trouwen en op huwelijksreis naar Marokko gingen.’

Ik vroeg waarom naar Marokko.

‘Dat weet ik niet, het klinkt zo romantisch. Hoe dan ook, het had niets met mij te maken, het zat in de droom. Ik geloofde het, weet je. Ik dacht dat het allemaal waar was. Maar het was niet waar. Ik werd wakker en ik huilde, alsof mijn hart zou breken… alleen is het al gebroken. Wil je een taartje?’

‘Niet een van die,’ zei ik.

Ze had Zorah niet genoemd en ik vroeg niet naar haar. De volgende dag zou Winifred worden begraven.

‘Jij gaat er niet heen,’ zei Jane.

Het was meer de constatering van een feit dan een vraag. Haar steeds sterkere gewoonte om mijn leven te beheersen, ging op mijn zenuwen werken. Ik mocht haar graag - ik zou haar altijd graag mogen - en ik zag wel dat ze mij had uitverkoren als echtgenote voor haar zoon, iets wat ik zelf ook gauw zou willen, al had haar keuze meer te maken met haar eigen smaak dan met de voorkeuren van Charles en mij. Maar ik was vastbesloten me niet door haar te laten commanderen en tegelijk een goede gast te zijn, al was dat erg vermoeiend, ook omdat ik net uit een ander huis was gekomen waar mijn leven nog veel meer door anderen was beheerst.

‘Ik denk dat ik ga,’ zei ik. ‘Ze is altijd aardig voor me geweest. Ik had geen ruzie met haar.’

‘Ik hoop dat je er geen spijt van krijgt,’ zei Jane met de grimmige stem die ze altijd gebruikte wanneer iemand niet deed wat ze zei.

Ik kon me niet voorstellen dat ik er veel spijt van zou krijgen, al zou het waarschijnlijk tot hysterische uitbarstingen en scènes tussen de Cosways komen. Uiteindelijk gebeurde er niets van dat alles. Mevrouw Cosway was er niet. Daar had ze een goede reden voor, hoorde ik later: ze was thuis en werd daar langdurig ondervraagd door de politie. Ida kwam wel. Ze droeg de grote hoed die ik voor het laatst op Winifreds hoofd had gezien en waarmee Eric haar een compliment had gemaakt. Ella kwam naast me zitten en praatte door het stemmige orgelspel heen.

‘Heb je de kranten van vanmorgen gezien? Er staat een groepsfoto van ons allemaal in, en ook een van de foto’s die Ida van jou en mij en Winifred heeft gemaakt. Mevrouw Lilly heeft ze naar buiten gesmokkeld en aan de krant gegeven. Nou ja, verkocht, denk ik. Ik weet niet absoluut zeker dat zij het was, maar dat zit er wel dik in, hè? Moeder zei dat jij het was, maar ze zou niet zulke beschuldigingen moeten uitspreken.’

Iemand was op het idee gekomen om de Dodenmars uit Saul van Händel te laten spelen terwijl de kist door het middenpad werd gedragen. Omdat we nu moesten gaan staan, kwam er even een eind aan Ella’s gepraat, maar toen dominee Trewith aan het woord kwam en iets zei over de man die uit een vrouw geboren was en niets dan nood kende - de vrouwen hadden blijkbaar een zorgeloos leventje - fluisterde ze in mijn oor dat ze wist dat ze er in het zwart afschuwelijk uitzag en daarom hoopte dat Felix niet zou komen.

Hij kwam niet, maar Eric kwam wel, en hij zag er nog slechter uit dan anders. Hij kwam niet bij ons zitten, maar zat in zijn eentje in de bank waar Felix ook een paar keer had gezeten. Waaraan denken mensen op begrafenissen? Als ze een nauwe band met de doden hadden, denken ze ongetwijfeld aan wat ze hebben verloren, hun verleden met hen en hun toekomst zonder hen. En de rest van ons - ach, onze gedachten dwalen af zoals de mijne die dag. Ik dacht achtereenvolgens aan John, en toen aan Felix en Zorah. Hoe hadden die twee elkaar ontmoet? Hoe waren ze bij elkaar gekomen? Waar waren ze nu? En toen de kist weer naar buiten werd gedragen om aan zijn tocht naar het crematorium te beginnen, dacht ik aan iets anders.

Het lijkt vreemd dat dit niet eerder bij me was opgekomen, maar opeens was het er en het verdreef alle andere gedachten. Als Winifeed niet door John was gedood, door wie dan wel? Ik zei dat hardop tegen Ella tijdens de afschuwelijke terugrit nadat Winifred tot as was wedergekeerd. Eric had Ida naar huis gereden. Ella keek me nietszeggend aan, alsof ze het niet had gehoord. Ik herhaalde het. Ik had het gruwelijke gevoel dat ik gedoemd was het keer op keer te herhalen zonder dat iemand het hoorde.

‘Daar wil ik niet over nadenken,’ zei ze.

Onwillekeurig zei ik nu datgene waaraan ik me altijd zo ergerde wanneer zij het zei. ‘Je zult wel zeggen dat het mijn zaken niet zijn.’

‘O nee, Kerstin. Nee, dat zeg ik niet. Alleen, het is zo afschuwelijk als je moeder en je zus…’

‘Welke zus?’ vroeg ik, mijn stem weinig meer dan een ademtocht.

Ze zette de auto op een uitwijkplaats en zette de motor af. Haar gezicht was een en al ellende, als dat van een gekwetst kind, en haar ogen glinsterden van de tranen. ‘Ik weet het niet.’ De hoop, een belachelijke hoop, joeg kleur naar haar witte wangen. ‘Moet het een van hen tweeën zijn?’

‘Wie anders?’

‘Misschien kan iemand van buiten het huis zijn binnengedrongen. Nee, dat kan niet, hè? Dat is onmogelijk. En Winifred kan het niet… nou, zelf hebben gedaan. Nee. Nee, dat kan niet.’

We zaten zwijgend in de auto en begonnen te huiveren. De ruiten besloegen van onze adem. ‘Ik moet het je maar vertellen.’

Het was al zo ver met me gekomen dat ik bang was voor onthullingen. Ik wilde dat ik niet had gevraagd welke zus, maar ik had het nu eenmaal gevraagd. Het was te laat.

‘De politie is gisteren gekomen. Ze stelden een heleboel vragen en toen namen ze moeder en Ida mee naar het politiebureau. Ze werden pas erg laat teruggebracht. Ze waren afzonderlijk ondervraagd en… nou, nu ik eenmaal begonnen ben, moet ik je alles maar vertellen. Ida zei dat moeder het heeft gedaan en moeder zei dat Ida het heeft gedaan.’

‘Zal ik rijden?’ zei ik.

‘Ik kan het jou niet altijd laten overnemen,’ zei ze, maar inmiddels was ze de auto al half uit.

Ik ging achter het stuur zitten. Het was nog geen vier uur, maar het was al donker en ik deed de lichten aan. We reden over een smal weggetje - die uitwijkplaatsen waren bedoeld om ruimte te maken voor tegenliggers en de boomtakken raakten elkaar boven ons hoofd, zodat er een donkere bochtige tunnel was ontstaan. Ik besloot Ella niets meer te vragen, hoe graag ik ook meer zou willen weten. Ze huilde nu. Die hele tien kilometer naar Windrose terug werden we niet door andere auto’s ingehaald, en we kwamen er maar één tegen, die met groot licht reed, zodat ik verblind werd. Ella, die nog zachtjes huilde, leunde met haar hoofd tegen de rugleuning. Toen ik de donkere toren van de All Saints voor me zag opdoemen, stopte ik en vroeg ik haar hoe ze zich voelde.

In plaats van antwoord te geven zei ze: ‘Ze hebben me allebei verteld dat het zo is gegaan. Ida gaf de schuld aan moeder en moeder gaf de schuld aan Ida. Ze hadden allebei sneden in hun handen, weet je. Ieder van hen vertelde wat er gebeurd was en het was, ik weet niet goed hoe ik het moet zeggen, het was of in hun verhalen de rollen waren omgekeerd. Ik bedoel, in moeders verhaal deed Ida precies hetzelfde als moeder in Ida’s verhaal. Moeder zei dat Ida het had gedaan omdat ze er niet tegen kon wat Winjfred Eric aandeed, en Ida zei dat moeder het had gedaan toen Winifred birnenkwam en tegen haar zei dat ze naar Felix ging. Maar ik denk dat een van hen het deed om de schuld aan John te kunnen geven. Om van hem af te zijn, weet je, en het huis te krijgen op de enig mogelijke manier.’

Alsof het allemaal de gewoonste zaak van de wereld was, iets wat in elk gezin kon gebeuren. ‘Hoe gaat het nu verder?’ vroeg ik.

‘Ze zeiden dat ze hen opnieuw willen ondervragen. Ik denk dat ze moeder naar huis hebben laten gaan vanwege haar leeftijd. En omdat er iemand voor John moet zorgen.’

Ik had daar niets op te zeggen. ‘Ik breng je naar huis,’ zei ik, vergetend dat het haar auto was.

‘De politie was er weer toen ik naar buiten ging. Ze probeerden aan John te vragen wie van hen het had gedaan. Ze moesten de bibliotheek ingaan om bij hem te komen. Natuurlijk wilde hij helemaal niets zeggen, laat staan antwoord op hun vragen geven.’ We waren nu op de oprijlaan en ik stopte weer toen het huis in zicht kwam. Er viel een zwak licht uit de voordeur toen Strickland en een andere man naar buiten kwamen en in hun auto stapten. ‘Ze zijn daar al die tijd geweest,’ zei Ella verbaasd.

Toen de auto ons voorbijreed, keek Strickland in onze richting en knikte. Het was maar een knikje, koud en formeel. Ik reed het grind op terwijl een onzichtbare hand de voordeur sloot.

‘Ik kan daar niet naar binnen gaan, Kerstin.’

‘Goed,’ zei ik. ‘Wacht dan even. Probeer kalm te blijven.’

‘Ik kan geen huis binnengaan waar die twee zijn. Een van hen is een moordenaar, Kerstin. Of allebei. Ze kunnen het allebei hebben gedaan. Misschien ben ik de volgende. Ik kan niet naar binnen gaan. Ik zou daar nooit meer kunnen slapen. O, wat moet ik doen?’

We waren uren weg geweest. Ik had tegen Jane gezegd dat ik om vier uur terug zou zijn, want ik was niet van plan geweest om naar het crematorium te gaan en had dat alleen gedaan omdat Ella het zo graag wilde. Toen ik daar naast haar zat, bedacht ik, ondankbaar als ik was, hoe hopeloos het was als je je verplicht voelde iemand te vertellen waar je heen ging en hoe laat je terug zou komen, en ik nam me voor om nooit meer in die val te lopen. Natuurlijk liep ik weer in die val toen ik ging trouwen, maar op de een of andere manier was dat anders. ‘Bedoel je dat je niet teruggaat?’ zei ik.

‘Ik kan daar nooit meer naar binnen gaan.’

‘Je zult naar binnen moeten gaan om je spullen te halen. Bel Bridget en vraag haar of je bij haar kunt logeren, pak wat bagage, en ik rij je naar de Millsen.’

Na veel heen- en weergepraat deed ze het. Ze was maar kort in het huis, en toen ze terugkwam, was ze buiten adem. ‘Bridget was erg aardig. Ze zei dat ik zo lang kon blijven logeren als ik wilde, maar we weten wat dat betekent, hè? Ik heb Ida gezien. Ze zag er verschrikkelijk uit. Ik bedoel, nog verschrikkelijker dan anders, helemaal grijs in haar gezicht. Strickland had haar urenlang aan een kruisverhoor onderworpen, zoals zij het noemde.’

Ik vroeg haar of ze John had gezien.

‘Nee. Hij was in de bibliotheek. Hij woont daar nu, behalve als hij een wandeling maakt. Kunnen ze moeder en Ida allebei terecht laten staan voor moord?’

‘Ik weet het niet,’ zei ik.

Ik bracht haar naar het kleine huisje waar Bridget Mills met haar bejaarde ouders woonde. Ik had geen idee waar ze haar zouden onderbrengen.

‘Ik ga morgen naar Felix,’ waren haar laatste woorden. ‘Hij moet me bij zich in laten trekken, of hij dat nu wil of niet.’

Ik trof Jane in paniek aan omdat ik, om haar woorden te gebruiken, verdwenen was. De politie was geweest om mijn dagboek terug te brengen. Ik nam het mee naar mijn slaapkamer en noteerde de gebeurtenissen van die dag. Die avond besprak ik met Jane en Gerald - discreet, hoop ik - wat er met Ella moest gebeuren. Ik zei niets over de genadeloze ondervraging van mevrouw Cosway en Ida, maar zei wel dat Ella bang was naar Lydstep Old Hall terug te gaan, iets wat ze allebei schenen te begrijpen zonder dat ik het hoefde uit te leggen.

‘De Millsen kunnen haar niet lang hebben,’ zei Jane. ‘Ze hebben maar twee slaapkamers en Ronald Mills is bedlegerig.’

Ik zei niets over Felix. ‘Misschien kan ze ergens een flatje huren met Bridget.’

‘Bridget Mills is thuis nodig.’

Blijkbaar was er geen andere oplossing dan dat Ella van gedachten veranderde en toch naar huis terugging. Het moet afschuwelijk zijn om nergens heen te kunnen en alleen terecht te kunnen bij vrienden die je liever zien gaan dan komen. Ik had dat gevoel zelf ook een beetje, al waren de Trintowels erg hartelijk en gastvrij. Ik dacht er die avond over om Isabel te bellen en haar te vragen of ik bij haar kon logeren, maar ik herinnerde me dat ze Marks schoonzus was en erg op Mark gesteld was. De volgende morgen belde ik Strickland en daarna ging ik naar Colchester om te regelen dat ik over een week de boot naar Göteborg zou nemen.

Ik vertelde het Jane tijdens de lunch en kreeg veel protesten te horen. Maar ik had al gebeld met Charles en met hem afgesproken dat ik hem over twee dagen in Londen zou ontmoeten. Hij had beloofd dat hij een goedkoop hotel voor me zou vinden.

De volgende dag was een ontmoeting met Ella onvermijdelijk, maar ik had geen zin in thee en koekjes in de souvenirwinkel en we reden naar Sudbury. Dat was toen een leuk stadje met een marktplein en uiterwaarden langs de Stour. De ochtendregen was verdreven door een venijnige lichte wind, en toen we in Friar Street waren, op zoek naar een gelegenheid om thee te drinken, was de hemel winters vaalblauw, met grijze strepen en gelige wolken.

Zoals te verwachten was, klaagde Ella steen en been over de gastvrijheid van Bridget Mills en haar ouders. Zijzelf zou, in Bridgets plaats, haar bed aan haar gast hebben afgestaan en op de bank hebben geslapen, maar nu waren de rollen omgekeerd. Ze wist niet hoe lang ze het daar nog uithield. Ze was om negen uur naar het atelier gegaan, want ze wist dat Felix nooit vroeg opstond en dacht dat hij dus nog thuis zou zijn, maar hij was er niet. Voordat ze het opgaf, informeerde ze bij alle buren naar Felix, maar niemand wist waar hij was en de gepensioneerde kolonel die naast hem woonde, had gezegd dat hij hem nooit had gesproken.

Toen ze hoorde dat ik naar Londen zou gaan en alleen nog deze kant op zou komen om in Harwich de boot naar Göteborg te nemen, was ze hevig ontzet.

‘Maar dat kun je niet doen! De politie laat je niet gaan.’

‘Ik heb het ze gevraagd,’ zei ik. ‘Ze vinden het niet erg.’

‘Ik vraag me af wat dat betekent,’ zei ze. ‘Betekent het dat ze moeder en Ida gaan arresteren? Toch niet moeder, niet op haar leeftijd? Misschien denkt de politie dat ze elkaar alleen maar beschuldigen om John te beschermen.’

Als dat zo was, zei ik, was het jammer dat ze hem in eerste instantie hadden beschuldigd. En ik had met Strickland gesproken en hij zei dat ik kon gaan. Dat was alles. Ze vroeg me waarom ik eerst naar Londen ging.

Misschien was het onbeleefd wat ik zei. ‘Omdat ik dat wil.’

Het was bijna onmogelijk om Ella af te wijzen. ‘Waar ga je in Londen heen? Ga je bij Isabel Croft logeren? Misschien kan ik ook meegaan. Waarom eigenlijk niet?’

Ik zei dat ik niet bij Isabel zou logeren maar naar een hotel zou gaan. ‘En je werk dan?’

Na Winifreds dood had ze eerst de indruk gewekt dat ze graag zo gauw mogelijk weer wilde werken, maar daarna had ze haar verlies als excuus gebruikt om niet terug te hoeven keren. Ze had tot op dat moment nog geen uur lesgegeven op haar school in Sudbury, waarvan we het plein en de gebouwen konden zien door het raam van de tearoom. ‘Natuurlijk moet ik weer gaan werken,’ zei ze. ‘Maar nu nog niet. Weet je, ik ben in geen eeuwigheid in Londen geweest, letterlijk in geen jaren.’

Ik kon haar niet aanmoedigen. Het was nu eenmaal een triest feit dat ik haar niet mee wilde hebben. Vandaag de dag zijn er woorden voor mensen als Ella en misschien waren ze er toen ook, al had ik er niet van gehoord: ‘plakkerig’ en ‘stumperig’ en dergelijke. Ik kon bijna met Felix Dunsford meevoelen, maar niet helemaal. Het was duidelijk dat ze weg wilde blijven, dat ze zo lang mogelijk van Windrose vandaan wilde blijven, en nadat we uitgebreid over de Millsen hadden gepraat, en over haar moeder, en hoe Eric zich redde en wanneer zij en Felix elkaar weer zouden ontmoeten, stelde ze voor om in een van de hotels van Sudbury te gaan lunchen.

Ik voelde daar niet veel voor. Ik wilde John nog een keer zien voordat ik de volgende dag vertrok, en ik had het vage plan om hem tegen te komen op zijn wandeling - als hij die maakte. Hij deed dat niet altijd, maar wel vaak als het een mooie dag was, en als hij het deed, volgde hij een van zijn twee vertrouwde routes. Ik zou het erop moeten wagen. Ik wist dat de kans dat hij tegen me zou spreken klein was, maar misschien zei hij ‘Hallo, Sjesjtin’, met de juiste uitspraak van mijn naam, zoals ik van hem gewend was. Aan de andere kant voelde ik me schuldig ten opzichte van Ella, ongetwijfeld irrationeel schuldig, maar schuldgevoel is meestal irrationeel. Ik vond dat ik haar iets verschuldigd was omdat ik haar de kans op een reisje naar Londen had ontzegd, en dus zei ik ja tegen haar uitnodiging om te gaan lunchen. Misschien kon ik nog op tijd terug zijn om John te ontmoeten.

In de jaren nadien is de wereld volkomen veranderd. We konden de auto overal parkeren waar we maar wilden, en we zetten hem recht voor het hotel. De lunch in landelijke Engelse hotels was toen heel anders dan de cafélunches tegenwoordig, met die menu’s op schoolborden en papieren servetjes die je zelf moet pakken. Het was allemaal nogal voornaam, het witte damasten tafellaken, stijf gesteven, het zware zilveren bestek, de obers; een beetje minder aangenaam was hun lichtelijk minachtende, enigszins geamuseerde houding ten opzichte van twee vrouwen die samen in een restaurant gingen eten.

We aten en ik lette op de klok. Zou ik op tijd zijn voor John? Zo niet, kon ik hem dan de volgende dag nog ontmoeten voordat ik naar Londen ging? Ella rookte tussen de gangen van de lunch en liet grijze rookslingers in de lucht boven ons opstijgen, maar niemand had daar in die tijd bezwaar tegen, er keek zelfs niemand afkeurend. De meeste mensen deden het zelf ook. We waren pas tegen drie uur bij de auto terug en ik wist dat dat te laat zou zijn. Het was duidelijk dat Ella niet wist wat ze moest doen, waar ze heen moest gaan. Bridget was tot vijf uur op haar werk. Haar ouders sliepen het grootste deel van de middag en ze hadden haar geen sleutel gegeven. Dacht ik dat ze met mij mee zou kunnen gaan naar White Lodge?

‘Je zult wel zeggen dat Jane Trintowel het niet prettig zou vinden.’

Deze ene keer had ze gelijk, maar ik kon het niet opbrengen om dat te zeggen. ‘Ella, kun je niet naar huis gaan? Op een gegeven moment moet dat toch. Wat kun je anders doen?’

‘Nee!’ riep ze uit.

Ook niet als ik met haar mee ging? Ik stelde dat met grote tegenzin voor, al dacht ik wel dat ik op die manier tenminste kon proberen John te zien te krijgen. Het werd een woordenwisseling. Ella hield vol dat ze nooit meer een stap in Lydstep Old Hall zou zetten en ik zei tegen haar dat ze realistisch moest zijn en zich moest afvragen welke mogelijkheden ze had. Al die tijd dat we aan het redetwisten waren, reed ze erg slordig en kwam ze soms zelfs in de berm terecht. Ik begreep nu wat Zorah had bedoeld toen ze zei dat ze beter moest leren rijden. Ondanks alles kwamen we kort voor halfvier veilig in Windrose aan. Er was toen nog steeds niet besloten waar Ella heen zou gaan.

Ik zag de zon ondergaan achter Lydstep aid Hall, een vuurrode en oranje zonsondergang onder de zoom van een zwart wolkengordijn. Ik stapte bij de kerk uit en keek ernaar. Het was verkeerd, het was niet in orde, het rode schijnsel bevond zich op de verkeerde plaats, niet pal in het westen waar het zou moeten zijn, waar zonsondergangen altijd waren. En toen zag ik een man naar me toe lopen, door de dorpsstraat, langs de White Rose, langs de kruidenier en de slager, en ook hij was op de verkeerde plaats. John ging nooit naar Windrose. Er waren jaren verstreken sinds hij daar was geweest en toen hadden de dorpelingen hem uitgelachen. Hij droeg zijn winterjas met de geruite deken eroverheen en hij had zijn opengeritste slaapzak om zijn schouders.

Ik begon langzaam te lopen om hem tegemoet te gaan, in de vergeefse hoop dat hij zou glimlachen.