-25-

Ik weet niet of John door een psychiater is onderzocht; ik weet niet wat er tegen hem is gezegd of met hem is gedaan of waar ze hem heen brachten. Mevrouw Cosway moet de antwoorden op die vragen hebben geweten en Ida waarschijnlijk ook, wam de volgende dag kwamen er andere rechercheurs die een hele tijd met hen praatten. Ella zei dat ze naar haar werk wilde, want de kerstvakantie was voorbij, maar ook zij werd door de politie ondervraagd, al zei ze na afloop tegen mij dat ze haar niets hadden verteld. Op die dag kwam er verandering in mevrouw Cosways houding ten opzichte van mij.

Die houding was nu veel negatiever dan tot dan roe en balanceerde op de rand van gewelddadigheid. Het begon onder het ontbijt in de keuken, een maaltijd die we blijkbaar in stilte tot ons zouden nemen. Niemand at veel, maar iedereen dronk meer thee en koffie dan anders. Mevrouw Cosway was de eerste die sprak, en dat deed ze pas toen Ida de borden en kopjes oppakte en op een dienblad zette.

‘Als je nagaat wat John deed,’ zei ze, ‘zie je maar weer eens hoe crimineel nalatig Pontius Pilatus was toen hij mij zijn medicijn weigerde. Toen John het medicijn kreeg, was hij nooit agressief en deed hij nooit die dingen die hij de laatste tijd deed, zoals Ida slaan en boeken kapotmaken. Nu is het op moord uitgelopen, en dat alleen omdat die slechte man hem zijn medicijn niet wilde geven.’ Ze keek mij aan. ‘Waarom kijk je zo? Wat betekent die blik?’

Het moet aan me te zien zijn geweest dat ik geschokt was. Ik zei dat ik me er echt niet van bewust was dat ik anders keek dan gewoonlijk.

‘Je keek anders, heel anders. Je moet niet vergeten dat dit alles jou niet aangaat. Jij bent een personeelslid, geen vriendin van de familie.’

‘Dat is ze wel,’ zei Ella. ‘Ze is mijn vriendin.’

Ik keek haar aan met een dankbaar glimlachje. Dat was aardig van haar. Ik zei niets tegen mevrouw Cosway, maar ze had nog niet zoveel gezegd als ze wilde.

‘De politie komt vandaag terug en dan willen ze nog wat meer met Ida en mij praten. Ik wil jou daar niet bij hebben, Kerstin. Begrijp je? Het is niet aan jou om over ons te oordelen. Ik wil niet dat je erbij zit en alles afkeurt op die neerbuigende manier van jou. Is dat duidelijk?’

Ida, die voor me in de bres had kunnen springen, ging verder met het afruimen van de tafel. Ik zei dat het volkomen duidelijk was en stond op. De rechercheurs zouden zelf wel uitmaken wie erbij zouden zijn als ze verder gingen met hun onderzoek, en mevrouw Cosway moet dat hebben geweten. Ze zocht alleen maar naar een excuus om mij buiten te sluiten. Ik denk niet dat ik ooit neerbuigend was geweest, maar ik had dingen van haar afgekeurd, vooral haar houding ten opzichte van John, en ik was nog zo jong dat ik dat niet verborgen kon houden.

Dit zou een goede reden voor me zijn om mijn ontslag te nemen en weg te gaan, maar de inspecteur had de vorige dag tegen ons gezegd dat we moesten blijven waar we waren. Vooral tegen mij had hij nadrukkelijk gezegd dat we het land niet mochten verlaten. Terwijl ik bijna automatisch borden en kopjes op het aanrecht zette, keek ik naar Ida, die met haar rug naar me toe stond en naar de tuin keek die weer met een deken van sneeuw was bedekt. Ruggen kunnen net zo welsprekend zijn als gezichten en die van haar, ingezakt en met ronde schouders, onder haar gebloemde schort en haar grijze trui met mottengaten, vertelde me met één nerveus zenuwtrekje dat ze me niets te zeggen had en me graag zou zien vertrekken. Haar hele houding maakte me duidelijk hoe nauw de band tussen haar en haar moeder was, hoe eensgezind ze waren. Ik weet niet hoelang het duurde voordat ze zich omdraaide en aan haar nooit eindigende taken begon, want ik liep van haar vandaan en ging naar de bibliotheek.

De salon was verboden terrein; de deur was met tape afgesloten. Onze slaapkamers waren ons toevluchtsoord, of in mijn geval de bibliotheek. Ik herontdekte haar die ochtend, leerde mijn weg te vinden aan de hand van het soort boeken in de wanden van de doolhof. Engelse literatuur in de ene wand, wetenschap in een andere, oude Duitse en Deense woordenboeken met gotische letters op de planken tegenover Longinus en encyclopedieën in een wand van de gang waardoor John was ontsnapt. Ik volgde die gang en toen ik twee hoeken was omgegaan (geesten en occultisme, beeldende kunsten en reizen), zag ik tekenen van een worsteling. Blijkbaar hadden de mensen die hem wilden meenemen hem daar te pakken gekregen. Ik denk dat er weerzin op mijn gezicht te lezen stond, maar er was niemand die dat kon zien.

Boeken waren van de planken gevallen of getrokken, vooral klassieke literatuur. De Metamorfosen van Ovidius en de Annalen van Tacitus lagen omgekeerd, hun bladzijden gevouwen. Ik wilde niet denken aan Johns gevangenneming op deze plaats of aan de achteloosheid van de mensen die hem waren komen halen en die zich net zomin voor de boeken hadden geïnteresseerd die door hun worsteling van de plank vielen als voor zijn angst. Ik knielde neer en pakte de boeken op, streek het dunne fijne papier glad en blies stof van de ruggen.

Toen ik terug was in de open ruimte waar John had gezeten, ging ik ook op de vloer zitten en keek in zijn schrift, naar Pythagoras, getekend met uiterste precisie, naar andere bladzijden met algebraïsche vergelijkingen die ik niet kon begrijpen en vreemde stellingen, die allemaal, zo leek het mij, ermee begonnen dat iets rechthoekigs a werd genoemd en iets anders tot de vijfde macht werd b genoemd. Ik pakte het Engels-Zweedse woordenboek van Esselte Studium op en zocht wat afleiding door lange Engelse woorden op te zoeken waarvan ik de betekenis niet kende, maar ook dat kon me niet afleiden. Daar was ik veel te verdrietig voor, en te boos. Een ogenblik, even maar, vroeg ik me af of John zijn zus kon hebben vermoord, als hij dat zou hebben gewild, misschien omdat ze hem had aangeraakt of iets had gezegd wat hij onaanvaardbaar vond. Een ogenblik maar - toen was ik er weer van overtuigd dat het onmogelijk was, dat mevrouw Cosway of Ida het had verzonnen.

Zeker, hij had Ida geslagen, maar dat was uit boosheid geweest. Voorzover ik wist, bezat hij niet de gewelddadige emoties die nodig waren voor een moord. Eenvoudiger gezegd: hij zou het niet hebben wîllen doen. Ik zou bijna kunnen zeggen dat hij niet geïnteresseerd zou zijn. Het moest geen enkele betekenis voor hem hebben gehad dat Winifred haar verloofde met een andere man bedroog. Zulke dingen lieten hem koud. Als ze hem kwaad of bang had gemaakt, zou hij zijn weggelopen om zich te verstoppen. Dat alles zei hem niets. Ze wilden dat hem de moord ten laste werd gelegd en dat hij ontoerekeningsvatbaar werd verklaard. Op die manier waren ze van hem af.

Ik hoorde de politie komen. Iemand gooide per ongeluk de voordeur hard dicht. Ik hoorde Ella zeggen: ‘Als u me nodig hebt: ik ben boven in mijn kamer.’

Waarschijnlijk zou ik in mijn kamer moeten zijn. Voordat ik de bibliotheek uitging, liep ik nog een keer rond om me vertrouwd te maken met de gangen. De tijd ging erg langzaam voorbij. Ik was daar maar een halfuur geweest. Toen ik amper vijf minuten in mijn kamer was, klopte Ella op mijn deur. Ik had in het dagboek geschreven en ze zag het meteen, zag ook meteen aan de donkerrode leren band wat het was. Het lag omgekeerd op mijn bed.

‘O, een dagboek! Mag ik kijken?’

Ik dacht aan de tekeningen en zei dat ik dat liever niet had, maar ik was te laat. Ze keek naar de tekening van Lydstep Old Hall in zijn zomertooi, maar gaf daar geen commentaar op en sloeg de eerste bladzijde op. Ik had altijd in het Zweeds geschreven.

‘Dom van mij, dat had ik kunnen weten. Zeg, Kerstin, stoor ik je?’

Blij dat ze was opgehouden voordat ze bij de tekening van haarzelf en de poppen was gekomen, zei ik naar waarheid dat ze me niet stoorde. Ik was blij dat ze er was, maar ik had in mijn kamer niets wat ik haar kon aanbieden.

‘Dat geeft niet. Ik zou niets kunnen eten. Ik heb bijna geen ontbijt genomen. Is alles niet heel erg verschrikkelijk? Ik vind dat ik me namens moeder bij jou moet verontschuldigen. Ze was zo grof en onvriendelijk, maar natuurlijk staat ze onder grote spanning. Dat geldt voor ons allemaal. Let wel, ik vind dit in zekere zin een verhulde zegen.’

Ik dacht dat ik het niet goed had gehoord. Engelse uitdrukkingen ontgingen me soms en ik wist niet eens zeker wat ‘zegen’ betekende, al was het een woord dat ik Eric vaak genoeg had horen zeggen. Ze kon toch niet bedoelen dat er ook goede kanten aan de moord op Winifred zaten? ‘Nou, je kunt het ook zo bekijken, Kerstin. Jij en ik zijn vriendinnen, nietwaar, dus ik denk dat ik in alle openheid kan spreken. Winifred gedroeg zich vreselijk slecht. Ze zou een hopeloze vrouw voor die arme Eric zijn geweest en volgens mij maakte ze op een onvergeeflijke manier misbruik van Felix. Is het nou echt zo’n groot verlies?’

Ik zei niets. Zo langzamerhand vroeg ik me af of de andere Cosways niet gekker waren dan John. Ik pakte het dagboek op, sloot het en legde het buiten Ella’s bereik. Ze zag er die ochtend verzorgd uit, alsof alles aan haar, haar handen, haar kleren, haar haar, haar huid zelf, was schoongeboend en gladgestreken. Ik begreep algauw waarom.

‘Nu wil ik je om raad vragen, Kerstin. Vertel me eerlijk hoe je erover denkt. Denk je dat het te vroeg voor mij is om… nou, om mijn relatie met Felix te hervatten? Ik bedoel, moet ik naar het café bellen en een boodschap voor hem achterlaten?’

Ze vatte mijn stilzwijgen en neutrale blik op als een aanmoediging.

‘Natuurlijk zul je zeggen dat hij in het begin misschien alleen maar wil praten. Hij heeft verder niemand met wie hij over dit alles kan praten. Ik bedoel, hij kan het toch moeilijk met Eric bespreken? Zou hij niet blij zijn met een kans om met mij alleen te zijn en in alle openheid met me te praten? En na die avond kunnen de dingen weer net zo worden als vroeger.’

Het laatste wat ze echt wilde horen, was hoe ik er werkelijk over dacht. Ik zou haar ook niet graag mijn mening hebben gegeven, daar was die te heftig en afkeurend voor. Het zou neerbuigend zijn geweest en dan zou mevrouw Cosway toch nog gelijk hebben gekregen. Op dat moment had ik het gevoel dat bijna iedereen zich fatsoenlijker zou gedragen dan Ella, maar tegelijk had ik Het gevoel dat ik te maken had met iemand die in feite veel jonger was dan ikzelf, meer een kind dan een vrouw. Ik hield me zorgvuldig in en zei: ‘Het zou verstandiger zijn om een week of twee te wachten. Ik zou hem de eerste stap laten zetten.’

‘O nee, Kerstin, ik ken hem. In dat geval zou hij helemaal geen stap zetten.’ Zoals de meeste mensen die om raad vragen, had ze van tevoren al besloten wat ze zou doen. ‘Ik denk dat ik hem rond de middag bel en zeg dat ik Tamara ben. Hij zal weten dat ik het ben, want hij zal weten dat het niet Winifred kan zijn.’

Ik zei dat daarover geen twijfel kon bestaan.

‘Evengoed bedankt. Voor je raad, bedoel ik. Je hebt me geholpen helderheid in mijn hoofd te krijgen. Ik bel tussen de middag. Misschien is hij dan zelfs in het café en kan hij aan de telefoon komen.’

Even later kwam ze terug om te zeggen dat de politie me wilde spreken, maar dat ze niet goed wisten waar dat gesprek zou moeten plaatsvinden. Ik zei dat de eetkamer misschien geschikt was.

‘O, Kerstin, jammer genoeg is moeder daar bezig alle cadeaus met lakens te bedekken, en Ida is druk bezig in de keuken.’

Waarschijnlijk was dit de eerste keer dat ik hoorde dat mevrouw Cosway iets deed wat ook maar enigszins in de buurt van huishoudelijk werk kwam. ‘Dan kunnen ze beter hierheen komen.’

Ze kwamen naar boven, dezelfde jonge brigadier en een andere oudere man, een hoofdinspecteur, wiens naam ik wel heb onthouden. Hij heette Strickland. Hij was amper een minuut in mijn kamer of hij pakte het dagboek op, net als Ella had gedaan, maar in tegenstelling tot haar vroeg hij wat het was. Ik vertelde het hem.

‘Kijkt u zelf maar,’ zei ik.

Hij keek, glimlachte, sloot het en zei er niets over. Ik moest het zeggen, al was ik schor van angst en ook van een soort verlegenheid.

‘John heeft haar niet gedood.’

Strickland zei op erg milde toon: ‘U was er toch niet bij, mejuffrouw Kvist?’

Dat moest ik toegeven. Ze stelden me veel vragen over de plaats waar ik was geweest toen de aanval zich voordeed, wat er was gezegd en hoeveel ik had gezien. Ik antwoordde zo goed mogelijk, maar vroeg me steeds af wat me te wachten zou staan als ik eindelijk naar beneden ging. Op een gegeven moment zou ik moeten eten. Ik geloofde niet dat ik welkom was in de eetkamer of de keuken. Strickland en de andere man gingen weg en ik ging voor het raam zitten en zag hen in hun auto stappen en wegrijden. Ik wilde erg graag Mark bellen. Inmiddels zou hij hebben gehoord wat er in Lydstep Old Hall was gebeurd. Hij zou het op de radio hebben gehoord of in de krant hebben gelezen.

Als dit alles tegenwoordig gebeurde, zou ik toegang hebben gehad tot internet en had ik een e-mail kunnen versturen. Eten zou geen probleem zijn geweest. De Windrose heeft nu waarschijnlijk een restaurant en je kunt er aan de bar vast ook dingen te eten krijgen, en er zal minstens één andere gelegenheid in Windrose zijn waar je kunt eten. Er zou alle inwoners van Lydstep slachtofferhulp worden aangeboden, of ze daar nu iets aan hadden of niet. De politie zou iemand hebben gestuurd die bij ons bleef. Vijfendertig jaar geleden gebeurde dat allemaal nog niet.

Omdat ik toch moeilijk voorgoed in mijn kamer kon blijven, ging ik uiteindelijk langzaam naar beneden. Toen ik in de hal kwam, drongen de geluiden van een verwoede woordenwisseling tot me door. Het kwam er blijkbaar op neer dat Ella met alle geweld de telefoon wilde gebruiken, terwijl mevrouw Cosway even heftig tegen haar schreeuwde dat het de verkeerde tijd van de dag was en dat de lunch klaar was. Ik ging naar de eetkamer en deed mijn best om noch timide noch zelfverzekerd over te komen. Het kostte me moeite om een tussenweg te vinden. Ida was gehakt, aardappelpuree en erg felgekleurde doperwten aan het opdienen. Ze keek haar moeder aan, en mevrouw Cosway keek terug en richtte toen haar blik op mij.

‘Je lunch staat op de keukentafel.’ Met een tand van een vork pikte Ida een erwt op die ze op de tafel had laten vallen.

‘Ik kan dit niet geloven,’ zei Ella. ‘Dit kun je niet doen.’

‘Het was mijn fout dat ik het niet van het begin af aan heb gedaan,’ zei mevrouw Cosway. ‘We hadden haar nooit moeten toestaan met ons te eten.’

Ze zeggen dat je niet gekwetst kunt worden door iemand aan wie je een hekel hebt en voor wie je geen enkele bewondering hebt, maar toch voelde ik me gekwetst. De tranen prikten in mijn ogen en ik ging vlug weg, opdat niemand ze zou zien. Op de keukentafel stond een bord met twee plakken gehakt, een schep aardappelpuree en een lepel doperwten op me te wachten. In een schaaltje lagen vier perzikhelften uit blik, afgedekt met een omgekeerde schotel. Ik had helemaal geen trek meer. Toen ik mijn jas, muts en sneeuwlaarzen van boven haalde, bedacht ik voor het eerst dat dit Winifreds trouwdag zou zijn geweest.

Het was erg koud, maar wij Zweden zijn daaraan gewend en maken ons er niet druk om. Van een hemel als op die dag, gelig grijs alsof hij gemaakt is van een dikke substantie als erwtensoep, wordt vaak gezegd dat hij beladen is met sneeuw. Toen ik de helling afliep, verwachtte ik dat het zou gaan sneeuwen, maar dat gebeurde niet. Windrose leek me nog leger dan gewoonlijk op zaterdag, alsof het nieuws van Winifreds gewelddadige dood de mensen hun huizen had ingejaagd. Maar de bittere kou zou ook de oorzaak kunnen zijn.

In de winkel waren twee vrouwen die ik niet kende. Zwijgend en met een strak gezicht draaiden ze zich naar me om. Ik verwachtte dat het meisje achter de toonbank iets over de gebeurtenissen in Lydstep Old Hall zou zeggen, maar ze zei niets, afgezien van een nonchalant ‘dank u’ toen ik haar betaalde voor het bruine brood, het stuk kaas en de chocoladerepen die ik kocht. In de telefooncel bij het postkantoor belde ik Mark, maar ik had niet genoeg kleingeld om lang met hem te praten en - misschien was dat dom - ik vertelde hem niet dat ik in het huis werd geboycot en dat ik voor mijn maaltijden naar de keuken was verbannen. We namen gespannen en een beetje moeizaam afscheid van elkaar. Onze vroegere openhartigheid was weg. Vroeger zou ik tegen hem hebben gezegd dat ik naar hem in Londen zou komen en bij hem zou blijven zodra de politie me wilde laten gaan, maar dat kon ik nu niet meer zeggen.

Ondanks de kou had ik geen zin om eerder naar Lydstep terug te gaan dan nodig was. De White Rose ging bijna sluiten en ik was bang dat ik Felix Dunsford zou tegenkomen als ik niet gauw wegging. Later bleek dat ik hem onrecht had gedaan, want hij was die dag niet in het café geweest. Ik liep over het Memorial Green. De architect en zijn vrouw hadden hun kerstboom buiten gelegd, maar niemand was hem komen halen en hij lag bruin en triest op hun garagepad. Op het hek van de pastorie zat het bord dat Felix voor Winifred had geschilderd, met de rijp er nog op. Erics auto stond op de gebogen oprijlaan bij de voordeur. Ongetwijfeld zou de etiquette bepaalde procedures voorschrijven voor de omgang met iemand wiens aanstaande bruid vermoord was, maar ik had daar geen idee van. Ik belde aan en verwachtte dat een vriend of familielid zou opendoen, maar Eric kwam zelf.

We letten op absurde en onbeduidende details bij mensen. Het eerste wat ik zag, was niet zijn betraande gezicht of de gekwelde blik in zijn ogen, maar het feit dat hij zich niet had geschoren. De stoppels waren wit en hij leek er tien jaar ouder door. Hij stond daar en ik stond daar en ik wilde dat ik niet gekomen was.

‘Het gaat sneeuwen,’ zei hij.

‘Ja.’ Ik had het koud, ik huiverde van de kou. ‘Mag ik binnenkomen?’ ‘Natuurlijk. Sorry.’

In zijn huiskamer keek Winifred van boven de schoorsteenmantel op me neer, met vreugde en triomf op haar gezicht. Ik vroeg me af waarom ik ooit had gedacht dat het portret niet op haar leek. Het was sprekend Winifred. Het was ook veel beter dan mijn eigen tekening. Ze keek alsof ze elk moment van het doek kon springen om met uitgestoken armen op de schilder af te rennen. Arme Eric. Hoe kon hij het verdragen om dat schilderij daar te hebben?

Hij scheen zich er amper van bewust te zijn. ‘Kan ik je iets te drinken geven?’

‘Nee, dank je. Natuurlijk niet.’

‘Er zijn gasten gekomen voor het huwelijk. Ze wisten het niet. We zijn vergeten de mensen in te lichten. Dat heeft Bill Cusp me verteld. Hij heeft ze weggestuurd.’ Hij deed zijn ogen even dicht. ‘Hoe gaat het met iedereen daarboven?’

‘Zoals je zou verwachten,’ zei ik. Of zoals ik zou hebben verwacht.

‘We zouden naar Mallorca gaan,’ zei hij.

Ik keek hem vragend aan.

‘Op onze huwelijksreis.’ Hij zweeg. Toen zei hij: ‘Ik zal haar begrafenisdienst niet kunnen leiden, weet je. Ik ben bang dat ik dan instort. Wil jij het hun vertellen?’

Ik zei dat ik dat natuurlijk zou doen, en toen zei ik dat ik moest gaan. Hij schudde me erg formeel de hand, zoals hij in het kerkportaal had gedaan op de dag dat we elkaar voor het eerst hadden ontmoet.

‘Ze zullen hem wel in een krankzinnigengesticht stoppen,’ zei hij.

Dat woord, dat toen al ouderwets was, was nieuw voor mij. En ik stoorde me er ook aan. John was geen krankzinnige en hoorde niet in een gesticht thuis. Hij zou in de bibliotheek moeten zijn, vond ik, in die schemerige ruimte vol boeken, en hij was daar ten onrechte uit weggehaald.