-17-
Toen ik op woensdagmorgen om ongeveer tien uur de salon binnenkwam, zag ik dat John zijn leesbril droeg en de krant dicht bij zijn gezicht hield.
‘Wil je dat grote vergrootglas voor me zoeken, Sjesjtin?’ zei hij.
Zijn dictie was even volmaakt als zijn uitspraak van mijn naam. Blij omdat hij wilde lezen, omdat hij tenminste íéts wilde doen, zocht ik in laden vol rommel die andere mensen zouden hebben weggegooid. Er was niemand die ik het kon vragen en Ida was niet geïnteresseerd. Ik vond het vergrootglas, een nogal zwaar ding, maakte het schoon onder de kraan en gaf het aan hem. Hij experimenteerde ermee, hield het dicht bij de krant en verder daarvandaan, met zijn bril op en zonder bril, maar geen enkel resultaat was bevredigend en hij gooide de krant en het vergrootglas teleurgesteld neer. Later werd mevrouw Cosway door Winifred naar binnen gebracht. Ze ging in een fauteuil zitten.
‘Waar is dokter Lombard?’ waren haar eerste woorden.
‘Hij heeft niet gezegd hoe laat,’ zei ik, ‘alleen dat hij zou komen.’
‘Hij weet dat ik hem vroeg verwacht. Weten jullie wel dat Zorah gisteravond is gekomen? Niet dat ze in het ziekenhuis bij mij op bezoek is geweest. Dat zou te veel gevraagd zijn.’
‘Ze is erg van streek, moeder,’ zei Ida. ‘Ze kwam hier speciaal heen om jou op te zoeken.’
Mevrouw Cosway gebruikte nu een erg ouderwetse uitdrukking die ik in boeken had gelezen maar nooit echt had gehoord: ‘Maak dat de ganzen wijs.’
John, die naar zijn schoot had zitten staren, keek op en richtte zijn blik op zijn moeder. Langzaam en weloverwogen zei hij: ‘Ik wil naar een echte specialist. Omdat mijn handen zo beven en ik zo strompel. Een specialist in Londen, iemand in Harley Street.’
Mevrouw Cosway was zo verbijsterd als je zou verwachten. Ze kon geen woord uitbrengen, al duurde dat maar even. ‘Nee, dat doen we niet, John. Dokter Lombard zorgt voor alles.’
John negeerde haar natuurlijk. ‘Mijn ogen worden slechter. Ik heb een nieuwe bril nodig.’
‘Ja, nou, we gaan wel naar de opticien in Sudbury om je ogen te laten meten.’
Hij hield zijn bevende handen omhoog. ‘Ik moet naar een specialist. Ik wil dat je dat tegen de stichting zegt.’
‘Dat is allemaal onzin,’ riep mevrouw Cosway uit. ‘Wie heeft je opgestookt?’ Ze keek mij aan, maar ik had niets gedaan, tenzij gedachten ook kracht hebben. ‘Dat kun je nooit vergoed krijgen, weet je. Dat moet je zelf betalen.’
‘Dat zei ik. Je moet het aan de stichting vragen.’
‘Nee, John, het is niet nodig.’
Ik verwachtte dat Ida of Winifred tussenbeide zou komen, maar ik had beter moeten weten. Ze zeiden niets.
‘Ik ga het geld uit de stichting halen.’
‘Ik heb nee gezegd. Het antwoord is nee, en daarmee uit. Een van de meisjes zal je naar de opticien rijden.’
John stond op. Hij keerde ons zijn rug toe, liet zich op de vloer vallen en bleef languit liggen. Eerst maakte hij geen geluid, toen begon hij om zich heen te slaan en te schreeuwen. Toen hij even ophield om adem te halen, ging de deurbel. Iedereen dacht natuurlijk dat het dokter Lombard zou zijn.
‘Goddank,’ zei mevrouw Cosway. ‘Daar zul je Selwyn eindelijk hebben.’
Ik ging naar de deur. Het was Eric. Hij kwam met een ernstig gezicht binnen, maar hij keek verbaasd toen hij John hoorde schreeuwen.
‘Wat ter wereld is dat?’
‘John. Hij ligt op de vloer en maakt dat lawaai.’
‘Lieve help.’ Hij schraapte zijn keel en zette weer een heel ernstig gezicht op. ‘Ik breng slecht nieuws. O, niet voor jou, Kerstin.’
‘Wat is er gebeurd?’
‘Dokter Lombard is vanmorgen overleden. Hij had een hartaanval op zijn spreekuur. Er kwam een ambulance en ze brachten hem naar het ziekenhuis, maar het was te laat. Zijn huishoudster kwam naar de pastorie om het me te vertellen. Ik moet nu maar naar binnen gaan om het hun te vertellen.’
‘Vertel het voorzichtig aan mevrouw Cosway,’ zei ik.
Dokter Lombard had haar zwak genoemd, maar zij leefde en hij was dood. De voordeur stond nog open. Toen ik hem ging sluiten, zag ik Zorahs Lotus staan, half schuilgaand achter Erics bescheiden Fordje.
Ze gingen allemaal de salon uit, mevrouw Cosway hangend aan de armen van haar twee dochters, en John bleef daar schreeuwend en spartelend achter. Maar het geluid dat hij maakte, nam af, en toen ik zo’n twintig minuten later bij hem ging kijken, lag hij in foetushouding, met zijn vingers over zijn ogen. Ik had hem tot dan toe nog niet zo erbarmelijk meegemaakt, al zou ik later nog iets ergers te zien krijgen.
Mevrouw Cosway had het nieuws met de kalmte van de volslagen verbijstering aangehoord. Het was duidelijk te zien dat Winifred en Ida absoluut niet wisten wat ze met haar aan moesten. Het zou anders zijn geweest als er een naast familielid was gestorven. De dood vaneen oude minnaar, zelfs de grote liefde van haar leven, zoals zij hem waarschijnlijk beschouwde, was niet bepaald een legitieme, eerzame reden om diep in de rouw te gaan. Dat was eerder een gênante aangelegenheid. Je moest de schijn ophouden dat het alleen maar een vriend van de familie was die gemist zou worden maar wiens dood beslist niet de oorzaak van intens verdriet was.
‘Midden in het leven zijn wij in de dood,’ zei Winifred, die de laatste tijd veel bijbelcitaten gebruikte, zoals het de verloofde van een dominee betaamde. ‘Hij heeft zijn toegewezen tijdsspanne gehad, zijn zeventig jaren. Zelfs nog vier of vijf jaar meer.’
‘Maar de mens wordt tot moeite geboren, gelijk de spranken der vurige kolen zich verheffen tot vliegen,’ zei Zorah, die de kamer binnenkwam. ‘Heeft iemand anders nog een wijze spreuk bij te dragen? Mag ik weten wie er dood is?’
De gedachte aan wat Selwyn Lombard voor Zorah geweest was, en dat het haar dan ook onmiddellijk verteld moest worden, zal bij iedereen tegelijk zijn opgekomen, dat wil zeggen, met uitzondering van Eric. Hij keek in alle onschuld naar onze bedremmelde gezichten en zei: ‘Helaas is dokter Lombard vanmorgen heengegaan.’
Ze liep naar hem toe en keek hem recht aan. ‘Je bedoelt dat hij eindelijk de pijp uit is?’
Er volgde een afschuwelijke stilte.
‘Nou, opgeruimd staat netjes,’ zei ze. ‘Laat me weten waar ze hem begraven, dan kom ik op zijn graf dansen.’
Dat laatste woord werd onderbroken door een kreet van mevrouw Cosway. Ze maakte dezelfde geluiden als haat zoon, schreeuwde woordeloos, haat hoofd in de nek, haat voeten trappelend op de vloer, het gips gedempt bonkend op het tapijt. Zorah verliet de kamer, zo te zien tevreden over zichzelf. Op dat moment had ik er genoeg van. Dit was de eerste keer dat ik het niet meer uithield. Ik moest Ida opzoeken en tegen haat zeggen dat ik niet meer van plan was een heel jaar te blijven. Ik had er genoeg van en ik moest weg. Ik hield het niet meer uit bij deze ontwrichte familie.
Het idee dat ik, als ik wegging, terug naat Zweden zou moeten gaan, ver van Mark, hield me tegen. Ik ging naat de salon. John was opgestaan en weggegaan, tenminste, daar leek het op, maat toen keek ik om me heen, verschoof de bank en zag hem daar ineengedoken achter zitten, als een vluchteling of een angstig kind.
Een minnares heeft geen status. Mevrouw Cosway werd door dokter Lombards kinderen, die van middelbare leeftijd waren, en zijn kleinkinderen, tieners, als niet meer dan een vriendin en vroegere patiënte beschouwd. Toch weet ik zeker dat ze naar de begrafenis zou zijn gegaan, als ze daartoe in staat was geweest. Winifred was de enige van de familie Cosway die ging. Maar daar was niets ongewoons aan. Nu ze verloofd was met Eric, die de diensten natuurlijk leidde, had ze het op zich genomen om naat elke begrafenis te gaan, al waren dat er maar vier geweest sinds de ring om haar vinger zat. Mevrouw Cosway zat thuis gespannen te wachten op alles wat ze te vertellen rou hebben als ze terugkwam. Wie waren er geweest? Had ze zijn zoon en dochter gesproken? En de bloemen, de toespraken? De begrafenis zou om twee uur plaatsvinden en we konden redelijkerwijs verwachten dat Winifred om halfvier terug zou zijn, maar toen John en ik van onze wandeling terugkwamen, was ze nog niet thuis. Mevrouw Cosway had misschien wel gerust maar niet geslapen.
Het was niet ongewoon voor haar om rouwkleding te dragen. Ze had zich altijd in het zwart gekleed, maar nu leek dat zwart nog dieper en leek ze nog meer een weduwe, misschien vooral doordat ze een lange zwarte stola droeg die ze ergens had opgeduikeld. Zorah daarentegen, die soms even naar beneden kwam om een opgewekte opmerking te maken, droeg de kleding van een fotomodel, wat heel onhandig was op het platteland. Ze had een feestje in haar ‘appartement’ gehad waarop een stuk of tien elegante mensen in auto’s waren verschenen. Een van die auto’s was een Rolls waarvan de chauffeur achter het stuur bleef zitten roken en tijdschriften lezen, totdat zijn werkgever om middernacht naar buiten kwam. Ik was uitgenodigd, en van de familie alleen Ella. Ik ging niet, maar zij wel, en ze had de volgende dag zo’n erge kater dat ze blij mocht zijn dat het zaterdag was. Ze vertelde me dat Zorah het feest had gegeven om de dood van dokter Lombard te vieren. Ik denk dat de meeste gasten dat niet wisten en dat het hen ook niet kon schelen.
Ik kan alleen maar raden naar de gedachten en gevoelens van mevrouw Cosway. Ze sprak in die tijd erg weinig tegen mij. We zaten zwijgend met John te wachten tot Winifred terugkwam. Het werd vier uur, vijf uur. Ida zette thee en Ella kwam thuis.
‘Ik zou geen hap door mijn keel kunnen krijgen,’ zei mevrouw Cosway. ‘Ik denk dat Eric haar terugbrengt.’
Ella was nerveus geweest sinds ze had gehoord waar haar moeder op wachtte. Met haar opmerking rekende ze duidelijk op instemming, maar Ida, de enige van ons die het blijkbaar wist, zei iets anders.
‘Nee, dat kan niet. Ze zei dat hij na de begrafenis regelrecht naar zijn afspraak met de aartsdeken moest.’
Toen we met zijn allen naar de eetkamer gingen voor de meemaaltijd, mevrouw Cosway strompelend aan Ida’s arm en met een kruk, nam Ella me apart in een deuropening.
‘Ze is bij Felix.’
Ik moet haar hebben aangestaard.
‘Ik zeg je dat ze bij Felix is. Ze zal naar hem toe zijn gegaan zodra de begrafenis voorbij was, dus zodra Eric weg was. Ze zegt dat ze alleen maar vrienden zijn, maar is dat niet onwaarschijnlijk? Ik denk niet dat Felix alleen maar vrienden zou kunnen zijn met een vrouw van onder de zeventig.’
Ze sprak met zoveel bitterheid dat ze er een kleur van kreeg.
‘Laten we gaan eten,’ zei ik. Winifred kwam om twintig over zes thuis.
‘Wat ben je lang weg geweest,’ zei mevrouw Cosway. ‘Het werd bijna mijn dood. Je bleef uren en uren weg.’
‘Serena Lombard nodigde me in het huis uit en ik kon natuurlijk niet nee zeggen. Ik begrijp niet waarom je je zo’n zorgen maakte.’
‘Moeder maakte zich geen zorgen om jou,’ zei Ella. ‘Het is alleen zo onnadenkend om je door die mensen te laten onthalen terwijl moeder zat te wachten tot je haar over de dienst kwam vertellen.’
‘Te laten onthalen! Ik heb een kop thee en een stuk vruchtentaart gehad.’
Ze ging naast mevrouw Cosway zitten en vertelde haar over bloemen en gezangen en toespraken. Zou het waar kunnen zijn, dat verhaal over haar en Felix Dunsford? Ik dacht aan het uitgestelde huwelijk en het bord voor de pastorie, maar geloofde nog steeds niet wat Ella me had verteld. Haar verhouding met hem was nog aan de gang en was zelfs hartstochtelijker geworden, als het waar was wat ze zei. Toch was hij niet met haar naar Zorahs feest gegaan, al was hij op speciaal verzoek van Ella wel uitgenodigd. Ik zag dat hij niets wilde doen waardoor de wereld kon zien dat hij Ella’s minnaar was, dat hij iemand was die zich met reden haar vriendje zou kunnen noemen, maar dat wilde niet zeggen dat hij ook met Winifred naar bed ging.
Ze was ouder dan Ella en hoewel ze er in wezen beter uitzag, had ze ook iets kerks in haar uiterlijk, iets wat erop wees dat ze zich volkomen thuis zou voelen achter een kraam op een kerkbazaar. Haar slordige kleren versterkten die indruk vreemd genoeg, en door de dikke laag make-up leek ze net een zondagsschoollerares die zich had opgedoft om een rijk familielid in Londen te bezoeken. Aan de andere kant was het mogelijk dat Felix de fijne trekken onder het poeder en de lipstick zag, en misschien ook de weelderige vormen onder de gebloemde jurken en jersey pakjes. Misschien vond hij het een opwindend idee om haar vrome houding te doorbreken. Maar Eric dan? Winifred wilde net zo graag trouwen als Ella en was veel dichter bij haar doel. Zou ze dat opgeven voor een avontuur met Felix? Over het geheel genomen dacht ik van niet.
Het was mijn weekend in Londen en zoals altijd had ik ernaar uitgekeken. Ik verheugde me erop weer bij Mark te zijn en was van plan vrijdagavond een trein naar Londen te nemen. Die ochtend ging ik naar het dorp om boodschappen te doen voor het weekend. Dat was meestal een van Ida’s vele taken, maar de laatste tijd had ze veel meer te doen dan gewoonlijk, want ook als haar moeder eenmaal uit bed was geholpen, gewassen en aangekleed had ze hulp nodig bij alles wat ze deed. Omdat de tassen te zwaar waren om te dragen, liet ze me mevrouw Cosways oude shoppertje meenemen, een soort mand op wielen van geruit waterdicht materiaal.
Het was dat shoppertje dat Felix tot zijn opmerking bracht toen hij me over het dorpsplein zag lopen.
‘Een mooi meisje als jij zou niet gezien moeten worden met het boodschappenkarretje van een oude dame.’
‘Kijk er dan niet naar,’ zei ik.
‘Maar serieus, Kerstin, wat is de bedoeling?’
‘Serieus, meneer Dunsford, ik heb geen zin om twee zware tassen met boodschappen de helling op te dragen.’
‘Felix. Zeg, als je meekomt naar het atelier en een glas met me drinkt, draag ik je tassen de helling op en kunnen we dat monsterlijke ding op de vuilnisbelt gooien.’
Voorzover ik wist, had het dorp geen vuilnisbelt. Ik zei nee, dank u, ik had geen tijd en we kibbelden een tijdje luchtig in die trant door, inmiddels samen oplopend, onvermijdelijk in de richting van het atelier, want dat was ook de richting van de slager en de groenteboer.
‘Ben je bang voor wat er zou gebeuren?’ vroeg hij me.
‘Waarom? Wat zou er kunnen gebeuren?’
In plaats van antwoord te geven zei hij: ‘Dus je vindt het niet erg om je tijd te verspillen aan huishoudelijk werk? Kom, we zijn bij de deur. Je weet dat je het wilt. Je bent te jong om weerstand te kunnen bieden, nietwaar, mejuffrouw Kvist?’
Zijn onbeschaamdheid en zijn ijdelheid deden me mijn manieren vergeten. ‘U bent te oud om me te kunnen overhalen, meneer Dunsford,’ zei ik.
Ik werd beloond met een woedende blik, en dat deed me goed, maar er zat ook iets ellendigs in die blik, en dat stond me niet aan. Ik wist dat ik zojuist een vijand had gekregen, maar dat kon me niet zoveel schelen en ik liep van hem vandaan naar de groenteboer. Ik had hem ook het bekende grappige antwoord kunnen geven - ‘Dat zeg je vast tegen alle meisjes’ - als ik dat indertijd al kende, want het leek me wel duidelijk dat hij het probeerde aan te leggen met iedere vrouw die ook maar enigszins aantrekkelijk was. Waarom niet Winifred? Maar waarom zou ze erop ingaan?
Toen ik in Lydstep Old Hall terug was, waren ze daar weer aan het ruziën over Johns gezondheid. Mevrouw Cosway vertikte het nog steeds om de stichting geld voor een specialist te vragen en Ida en Winifred steunden haar.
‘Ik zal het Zorah vragen,’ zei hij. ‘Zorah zal me helpen.’
Mevrouw Cosway vond blijkbaar niet zozeer de inhoud van zijn woorden schokkend als wel de lengte en de redelijkheid van de zin die hij had geformuleerd. Ze keek Ida aan en sprak alsof hij er niet bij was.
‘Wat is er met hem gebeurd dat hij zo praat? Zo was hij niet toen ik naar het ziekenhuis ging.’ Ze kreeg een idee, al was dat niet het idee waar Ida bang voor was. ‘We zijn vast bijna door zijn kalmerende middel heen. Is het op?’
‘Bijna,’ zei Ida.
Kon iets ironischer zijn dan deze vrouw die klaagde over het feit dat de conditie van haar psychotische zoon vooruitging? ‘Dan moet je een herhalingsrecept vragen aan… ja, aan Selwyns collega.’
Ze werd stil en liet haar hoofd hangen. Misschien hadden die woorden herinneringen aan dokter Lombard bij haar opgeroepen. Aan de andere kant geloof ik dat ze die herinneringen voortdurend in haar hoofd had. Ze dacht steeds aan hem, vergat hem geen moment. Het was waarschijnlijker dat ze zich op dat moment realiseerde welke moeilijkheden er in het verschiet lagen.
‘Hoeveel tabletten zijn er nog over?’
Ida kon die vraag naar waarheid beantwoorden, want ze had John niets meer gegeven sinds hij haar had geslagen, en dat was tien dagen geleden.
‘Zeven.’
‘Zoveel? Weet je dat zeker?’
‘Ik kan het je laten zien, moeder.’
‘Nee, ik geloof je wel, maar ik zou hebben gedacht dat het er minder waren.’
Over een week zou iemand naar dokter Lombards collega moeten gaan, een jongeman met progressieve ideeën, had ik gehoord, en hem om een recept voor Largactil vragen. We zullen zien, dacht ik, en ik verliet het huis om de trein naar Londen te nemen.