-18-
Ik weet niet of John Cosways gezichtsvermogen door de Largactil was aangetast of dat hij gewoon slechter kon zien omdat hij in de veertig kwam. Hij had al een leesbril en als de glazen daarvan niet sterk genoeg waren, kwam dat misschien alleen maar doordat hij die bril al vijf jaar had en gewoon zijn ogen opnieuw moest laten meten. Ik weet het niet. Ik vermoedde min of meer wat er met hem aan de hand was, al twijfelde ik ook, vooral aan mijn eigen bekwaamheid om een diagnose te stellen. Ik had geen andere kwalificaties dan een studie Engels en mijn nederige verpleegstersdiploma. Hoe kon ik iets weten op grond van medische boeken die ik zonder begeleiding las? Misschien wilde ik alleen maar tegen mezelf zeggen: ‘Ik heb het altijd al geweten’ en voelde ik niet echt een stille voldoening toen de specialist het vonnis uitsprak dat mijn vermoedens bevestigde.
Iedereen weet tegenwoordig van autisme af. Iedereen heeft ervan gehoord. Er gaat bijna geen week voorbij of er staat iets over in een krant. Toen niet, al was de stoornis al vijfentwintig jaar eerder beschreven en bestond het woord ook al zo lang. Er was een vereniging van autisten en hun ouders. Toch werd de aandoening niet geaccepteerd als een legitieme verstoring van de geest met een waarschijnlijk fysieke oorzaak. Het woord stond niet in het woordenboek en de meeste mensen wisten niet wat het betekende. Amen - Lombard was een van hen geweest - noemden het ‘kinderschizofrenie’ en schreven het aan een emotioneel trauma toe.
Aangenomen wordt dat autisme het gevolg kan zijn van een besmettelijke ziekte in de kinderjaren. En het is mogelijk dat John, die als kind erg ziek was geweest van de bof, zijn autisme in die tijd heeft gekregen. Misschien, misschien ook niet. Jongens worden er vaker door getroffen dan meisjes. Uit een Zweeds onderzoek naar Asperger, het type waarvan ik denk dat John het had, kwam naar voren dat viermaal zoveel jongens als meisjes het hebben. De aandoening is ook moeilijker te bespeuren bij vrouwen, misschien omdat hun sociale instincten sterker zijn dan die van mannen. Asperger zelf, wiens syndroom minder ernstig is dan dat van Kanner, zei dat het zijne misschien wel helemaal aan het eind stond van de schaal van de normale mannelijke persoonlijkheid, en dat is een schokkende bewering. Het zou inhouden dat mannen met een buitensporige mate van mannelijkheid egoïstisch zijn, geen emoties bezitten, nemen wat ze willen wanneer ze het willen, geen altruïsme kennen, tactloos en bot zijn en woedeaanvallen krijgen wanneer ze hun zin niet krijgen. Een raadsel waarop iemand kan promoveren? Of een grove overdrijving?
Autisten zeggen weinig of niets. Het ontbreekt hen aan sociale vaardigheden, en blijkbaar ook aan genegenheid. Ze zijn onrustig en vaak destructief, en ze laten zich leiden door dwangneigingen en obsessieve gewoonten. Sommigen gaan op de vloer liggen schreeuwen als ze hun zin niet krijgen. Egocentrisch als ze zijn, beseffen ze niet dat andere mensen ook gedachten en gevoelens hebben. Als het bij een definitie van schizofrenie hoon dat iemand onredelijk is, kan van de Asperger-lijder gezegd worden dat hij te redelijk is. Hij liegt nooit maar vertelt zonder enige tact of betamelijkheid wat hij denkt en voelt, doet wat hij wil en loopt weg van wat hem niet aanstaat.
Ik heb over Asperger gelezen in een wetenschappelijk tijdschrift dat ik tussen veel andere medische literatuur in de bibliotheek vond - ja, de bibliotheek, het labyrint in Lydstep Old Hall. Ze waren niet erg oud, die tijdschriften. Iemand moet ze daar hebben neergelegd. John zelf, voordat Lombard en mevrouw Cosway met hem aan het werk gingen? Waarschijnlijk was het eerder Zorah. Misschien had zij willen uitzoeken wat haar broer mankeerde, maar had ze het opgegeven toen ze hem achteruit zag gaan.
Toen John zei dat hij het aan Zorah zou vragen, dacht ik dat hij haar om het geld voor een consult van een psychiater of een andere specialist zou vragen. Ze was rijk. Een consult zou nog maar het begin zijn, misschien moest er een second opinion worden gevraagd of kwam het tot een chirurgische ingreep of een ziekenhuisopname. Maar Zorah was rijk en kon zich dat alles veroorloven bijna zonder dat ze er iets van merkte. Toch had hij dat niet bedoeld. Een paar dagen na mijn terugkeer, toen John in de keuken zijn thee dronk met Ida, kwam Zorah de salon binnen en zei ze dat ze van plan was de stichting te vertellen dat John ‘een topspecialist over zijn tremors en wankele bewegingen’ wilde raadplegen.
‘Ik weet precies wie hij moet hebben,’ zei ze. Zorah kende altijd iedereen. ‘Hij heeft een vriend van me geholpen die parkinson had. Het was bijna een wonder. Als het zover is, rij ik John zelf naar Londen.’
‘Dan mag je er ook voor betalen,’ zei mevrouw Cosway.
‘Wacht eens even. Je man heeft die stichting precies voor dit soort dingen in het leven geroepen: om voor John te zorgen.’ Het was een schok om haar Johns vader zo te horen noemen; dat herinnerde iedereen eraan dat hij helemaal geen familie van haar was geweest. ‘Hij had moeilijk kunnen voorzien dat jij en die minnaar van je zouden samenspannen om een zombie van John te maken. Hij kon niet weten dat je het zo zou regelen dat hij een imbeciel werd die geen geld nodig had. Nou, hij heeft nu iets waarvoor hij geld nodig heeft en ik zal zorgen dat hij het krijgt. Uit de bron die daarvoor bestemd is. Het geld waar hij recht op heeft.’
Mevrouw Cosway rolde met haar ogen. ‘Ik had nooit kunnen denken dar mijn eigen kind nog eens zulke dingen tegen me zou zeggen.’
Welk effect Zorahs woorden ook op mevrouw Cosway hadden, ze gingen Zorah zelf ook niet in de koude kleren zitten. Ik had gedacht dat ze hard en onkwetsbaar was, een vrouw van staal, maar blijkbaar had ik haar verkeerd ingeschat, want ze was lijkbleek geworden en ik zag dat haar lange en elegante handen beefden zoals die van John soms nog deden. Ze draaide zich om zonder nog een woord te zeggen en ging weer naar boven. Daar pakte ze blijkbaar in wat ze nodig had, vermoedelijk erg weinig, en vervolgens ging ze regelrecht naar buiten, want ik hoorde haar in de hal tegen Winifred zeggen dat ze naar Londen ging en dat het wel weken kon duren voor ze terugkwam. Maar daar zou ze zich herinneren dat ze van plan was een brief naar de stichting te sturen zodra ze thuiskwam.
De Lotus was nog maar net over de oprijlaan verdwenen toen Ella, die uit de salon was geglipt toen Zorah binnenkwam, weer verscheen. Ze had de geode triomfantelijk in beide handen. Toen Zorah naar beneden was gekomen om haar bekendmaking te doen, was ze in de opwinding waarschijnlijk vergeten haar deur op slot te doen. Ik wist niet hoe Ella dat had kunnen raden, tenzij ze de deur elke keer controleerde wanneer haar zus naar beneden ging. Die mogelijkheid riep een grote weerzin bij me op. Ik had meer sympathie voor Ella gehad dan voor alle andere bewoners van het huis en ik had met haar meegevoeld toen ze haar verhouding met Felix kreeg, maar het idee dat ze zo doortrapt te werk zou gaan om Zorah te slim af te zijn joeg de rillingen door me heen. Met een afkeer die ik verborgen probeerde te houden keek ik naar haar. Ze hield de geode triomfantelijk omhoog, liep parmantig door de kamer en legde hem ten slotte op de tafel neer waar hij ooit zijn vaste plaats had gehad. Ik was de tel kwijtgeraakt van het aantal keren dat het stuk steen naar boven was gedragen, weer was opgepakt en naar beneden gebracht. Ella liet een salvo van de Cosway-lach horen.
‘Wat zeggen jullie daarvan?’ zei ze. ‘Nooit zeggen dat ik jouw belangen niet op het oog heb, moeder.’
Mevrouw Cosway zei niets. Ze trok een zuur gezicht dat afkeuring uitdrukte, of misschien ook een mild compliment. Dat was moeilijk te zeggen. Zorahs bekendmaking had de nieuwste verovering van de geode tot een anticlimax gemaakt.
‘Ik heb de harp ook, maar ik heb iemand nodig om me te helpen hem naar beneden te krijgen.’ Ella keek mij aan. ‘Kerstin? Kom me helpen, dan gaan we iets drinken.’
‘Kerstin moet John naar bed brengen,’ zei mevrouw Cosway.
‘Nu toch nog niet? Ik dacht dat hij tegenwoordig later naar bed ging. Hij is om zeven uur nog niet moe, moeder. Hij is geen klein kind.’
Het was waar dat zijn bedtijd na haar ongeluk geleidelijk was opgeschoven naar halfacht, naar acht uur, naar negen uur. Dat hoorde allemaal bij zijn langzame vooruitgang, zijn geleidelijke ontwikkeling tot een menselijk wezen.
‘Niemand doet nog wat ik zeg,’ zei mevrouw Cosway. ‘Dat is begonnen toen ik van de trap viel. Wie zou hebben gedacht dat een ongeluk dat niet je eigen schuld was, de houding van je hele familie kan veranderen? Wie zou hebben gedacht dat mijn kinderen me opeens als een seniele oude vrouw met verweekte hersenen zouden behandelen?’
‘Doe niet zo belachelijk, moeder.’ Dat was Winifred, die het afgelopen halfuur nerveus op haar stoel had gezeten. Ze had steeds op haar horloge gekeken en maakte de indruk dat haar gedachten steeds afdwaalden en dat ze daardoor bang was iets van het gesprek te missen.
‘Niemand staat stil bij het grote verlies dat ik heb geleden. Als een van jullie was gestorven, zou iedereen enorm veel medelijden met me hebben gehad.’ Mevrouw Cosway bekeek haar dochters van top tot teen, alsof dat medelijden dan misplaatst zou zijn geweest. ‘Maar nu heb ik de enige man verloren van wie ik ooit heb gehouden, en dat zegt jullie helemaal niets.’
Winifred trok haar gezicht van aanstaande domineesvrouw. ‘Je moet er niet over praten. Je moet die dingen voor je houden. Het is niet… niet gepast.’
‘Wat weet jij daarvan? Jij en die verloofde van jou. Over een oude vrouw gesproken!’
Ik heb het altijd vreemd gevonden dat mensen die zo’n opmerking maken vaak zelf ook oude vrouwen zijn. Winifred kreeg geen gelegenheid daarop te reageren. De telefoon ging in de eetkamer. Eerst schrok ze daarvan, maar toen rende ze de kamer uit onder het uitroepen van: ‘Ik neem op, ik neem op.’
Ik ging naar boven met Ella, die een emmer ijs bij zich had die ze uit de keuken had gehaald. Daar ging een fles van haar favoriete rosé in, en die koelde af terwijl zij vierkantjes van een grote melkchocoladereep met fruit en noten afbrak, vreemd voedsel in combinatie met wijn. We zeulden de zwaar vergulde harp naar beneden, maar lieten hem in de hal staan, waar hij de boel flink opvrolijkte. Toen we in haar slaapkamer terug waren, leek het of de poppen in hun modieuze kleren ons aanstaarden. Misschien waarschuwden ze ons met hun dunne vingers voor de gevaren van chocolade eten. Ik was al bijna vergeten hoe vrouwelijk de kamer was, hoeveel franje er overal was, hoeveel linten en kunstbloemen. Ik wist zeker dat ik de nachthemdhoes op het bed, een pastelblauw satijnen hart met roze en witte appliquérozen, niet eerder had gezien.
Ella schonk ons ieder een glas wijn in. ‘Ik heb zin om me vanavond te bezatten. Kijk nou niet zo, ik maak daar heus geen gewoonte van. Maar ik kan vanavond niet naar Felix toe, want hij gaat naar een oude schoolvriend in Colchester.’ Ze nam een grote slok wijn. ‘Dat is beter. Is moeder soms niet onmogelijk? En Zorah! Ik weet niet wat je van ons moet denken.’ Ze vatte mijn glimlach terecht op als een erkenning dat mijn gedachten van geen belang waren en begon toen over iets anders. ‘Ik heb je, geloof ik, nooit verteld waarom ik die poppen ben gaan aankleden, hè?’
‘Nee, dat heb je nooit verteld.’
‘Nou, ik vond die boerinnenjurken die ze droegen veel te ouderwets, maar er was een beetje lef voor nodig om ze uit te kleden.’ Ze giechelde. ‘Iedereen weet alles wat er in dit huis gebeurt, weet je… nou, dat móét je weten, en ik dacht dat moeder een hele toestand zou maken. Maar ik had me voorgenomen dat ik dan tegen haar zou zeggen: “Niemand draagt nog zulke kleren, niet in de landen waar ze vandaan komen.” Ik begon kleren voor ze te maken. Ik maakte ze na van foto’s in bladen. Ik besteedde een fortuin aan Vogue. En toen ze allemaal klaar waren, was ik er heel trots op. Winifred kwam hier binnen, en moeder ook, en of je het nu gelooft of niet, ze merkten niets.’
Ik lachte zoals van me verwacht werd, en vroeg haar, omdat ze die vraag graag zou willen horen, hoe het met haar bruidsmeisjesjurk ging.
Haar gezicht betrok. ‘Ik heb nog niet eens de stof en de bruiloft is al over twee maanden. Natuurlijk kan ik het in die tijd wel doen, maar Winifred heeft nog geen besluit genomen over de kleur. En ik maak ook de jurk van June Prothero, weet je.’
Omdat ik geen idee had hoelang het duurde om een jurk te maken, een taak die boven de macht ging van iedereen die ik kende, kon ik geen mening geven. Ze schonk haar glas nog eens vol, verweet me dat ik zo langzaam dronk en zei: ‘Ik moet je iets vertellen. Ik geloof niet dat Felix iemand is die zal trouwen. Nu zul je wel zeggen dat het er niet toe doet zolang hij maar van me houdt.’
Ik had er genoeg van om steeds weer uitspraken te ontkennen die me werden toegeschreven. ‘Het is voor jou misschien wel belangrijk,’ zei ik. ‘Neem nog wat wijn. Ik ben al aan mijn derde glas bezig. Nou, ik zeg tegen mezelf dat liefde zonder een huwelijk langer duurt en dus beter is. Kijk maar naar moeder en dokter Lombard. Ik bedoel, dat was immoreel en wreed voor pa:, en het was een schandaal, maar het was liefde, blijvende liefde.’
Een interessante visie op seksuele opvoeding, vond ik: een moeder leert haar dochter clandestiene liefde boven het huwelijk te prefereren en geeft daarbij zelf het voorbeeld.
‘Ik hou echt van hem, Kerstin. Hij is “mijn ziel en mijn ogen”, zoals in dat gedicht, ik weet niet van wie het is. Ik aanbid hem.’
En dat zag ik aan haar knappe gezicht dat ze in het licht hield, zo roze als een roos, met een blik vol verlangen. Toen liet ze dat onderwerp helemaal varen en zei: ‘Al sinds John vooruitging, wilde ik je iets vertellen. Je weet dat ze altijd zeggen dat zijn problemen begonnen met een emotionele schok? Nou, ze hebben je niet verteld wat die emotionele schok was, hè?’
Ik beaamde dat ik dat niet wist.
‘Toen hij een kleine jongen was, liep hij op een middag moeders slaapkamer binnen. Ze dacht dat hij sliep. Maar hij sliep niet en hij zag haar en dokter Lombard samen in bed. Is dat traumatisch of niet?’
Hoewel ik keek alsof ik onder de indruk was, geloofde ik niet dat wat John had gezien veel effect op hem had gehad. Autisme had altijd een fysieke oorzaak; dat zeiden ze toen al.
‘Ida heeft het me verteld. John rende naar zijn grote zus, zo stelde zij het, en vertelde haar wat hij had gezien. Ze zei dat ze hem niet geloofde, maar later geloofde ze hem wel. Ik weet niet of moeder het wist, ik bedoel, of ze John heeft gezien, maar Lombard heeft er vast niets van gemerkt, anders was hij niet blijven praten over emotionele schokken. Dan had hij daar zijn mond wel over gehouden.’
Ik liet haar bij de rest van de wijn achter. John en mevrouw Cosway waren alleen in de salon. Zo te zien sliep ze; ze lag op de bank met het gipsbeen op een van de armleuningen. Als ik niet had geweten dat John nooit zoiets zou doen, zou ik hebben gedacht dat hij de verwoede pogingen om het telefoonboek te lezen alleen maar in scène had gezet om zijn moeder te ergeren en misschien ook om haar duidelijk te maken dat hij snel naar een specialist moest. Maar mensen met Asperger hebben nooit dat soort motieven, ze hebben geen gevoel voor de emoties van anderen, en hoewel ik toen nog geen naam wist voor wat hij had, kende ik de symptomen van zijn stoornis. John probeerde te lezen omdat hij na de verdoofde staat waarin hij al die tijd had verkeerd opeens weer naar kennis verlangde en er behoefte aan had om zijn beperkte gezichtsvermogen te gebruiken. Zijn moeder speelde daarbij geen enkele rol. Wat hem betrof, was ze daar zoals wij allemaal: omdat we daar waren. Zoiets als het meubilair, maar van minder belang dan de Romeinse vaas.
‘Bedtijd, John,’ zei ik.
Hij keek naar me op. ‘Nee,’ zei hij.
Ik dacht dat mevrouw Cosway daar wel wakker van zou worden, maar ze sliep door. Ik zou John niet met woorden kunnen overhalen, en zeker niet met fysieke actie. Elke aanraking was uit den boze. Hij legde het telefoonboek neer en zei: ‘Bibliotheek.’
Waarom zou ik proberen hem tegen te houden? Hoe alerter hij werd, hoe ‘normaler’, des te beter was het voor iedereen, dacht ik. Ik ging met hem naar de eetkamer om de sleutel te halen, liet hem zelfs zien waar de sleutel werd bewaard, en ging toen met hem naar de bibliotheek, waar ik hem achterliet en hij in de wiskundige en wetenschappelijke boeken kon kijken die ooit zo’n bron van geluk voor hem waren geweest. Op de een of andere manier wist ik dat de doolhof geen probleem voor hem zou zijn. Hij zou blindelings de weg kunnen vinden. En als hij boeken op de vloer gooide en de bijbel in Longinus’ handen verving door een werk uit de klassieke oudheid? Dat zien we dan wel weer, dacht ik.
Op de terugweg zag ik Winifred de trap afkomen naar de hal. Ze bleef beneden staan, keek naar de gouden glans van de harp in de donkere hoek en glimlachte. Het eerste wat ik dacht, was dat ik nog nooit had meegemaakt dat ze er zo goed uitzag. Ze had de make-up minder dik aangebracht dan anders, haar haar was schoon en glanzend en in plaats van een gebloemde jurk en een vest had ze een broek en een nieuwe blauwe sweater aangetrokken. Zo kleedde ze zich niet voor Eric en de kerk. Ze stak haar hoofd om de deur van de salon, maar blijkbaar sliep mevrouw Cosway nog, want ze trok het snel terug.
‘Wil je tegen moeder zeggen dat ik ben uitgegaan, Kerstin? Ik neem de auto, of nee, beter van niet. Ik ga lopen.’
Om de een of andere reden moest ze daar nogal hysterisch om lachen. Ze pakte een jas uit de kast in de hal, hulde zich erin en ging op weg. Toen de voordeur open- en dichtging, kwam er een krachtige luchtstroom naar binnen. Het was november en het werd koud. De enige verwarming in Lydstep Old Hall kwam van een open haard in de salon. Ik was daar weer heen gegaan om meer hout op het vuur te gooien, toen Ella verscheen. Ze stond in de deuropening.
‘Je moeder slaapt,’ zei ik.
‘Kom eens hier.’
Ze had het grootste deel van een fles wijn gedronken en wankelde op haar benen. ‘Waar is Winifred heen?’
‘Dat heeft ze niet gezegd,’ zei ik.
‘Ik zag haar weggaan. Ik dacht dat ze de auto zou nemen, maar ik weet waarom ze dat niet deed. Ze wil niet dat iemand hem voor het atelier ziet staan.’
Het duurde even voor ik haar begreep. ‘Wat bedoel je, Ella?’
‘Ze is naar Felix.’
‘Dat heb je vast mis. Je zei dat hij naar een vriend in Colchester was.’
‘Dat zéí hij. Hij liegt wel vaker. O, wat moet ik doen?’ Ze wierp zich in mijn armen en huilde. ‘Wat moet ik doen? Wat zal er van me worden? Ik hou zoveel van hem. Ik wilde dat ik hem nooit had ontmoet. Ik weet niet wat ik moet doen.’
Het leek me nog steeds waarschijnlijker dat Winifred bij Eric of op een kerkbijeenkomst was. Toen dacht ik aan de broek. Ze zou nooit in een broek naar iets gaan wat met de kerk te maken had.
‘Ella, als je gelijk hebt,’ zei ik, ‘betekent dat alleen maar dat ze naar hem toe is gegaan om hem wat werk voor haar te laten doen. Een bord schilderen of zoiets. Wees nou redelijk. Over twee maanden trouwt ze met Eric.’ Ik sprak mijn gedachte uit. ‘Wat zou hij in haar kunnen zien? In dat kerkse uiterlijk, die kerkse houding; die vindt hij vast afstotelijk.’
‘Daar vergis je je in,’ zei Ella bitter. ‘Hij zou dat als een uitdaging zien. Hij zou zoiets willen doorbreken. Het zou hem opwinden, dat moet het zijn. Wat heeft ze anders in godsnaam te bieden?’
Daar kon ik onmogelijk antwoord op geven. Hoe meer ze zei, des te meer kreeg ik het gevoel dat ze best gelijk kon hebben. ‘Ik bijt weer op mijn nagels,’ zei ze. ‘Ik ga naar mijn kamer terug en ik trek nog een fles open en drink hem helemaal leeg. Dan ben ik helemaal lam, en morgen voel ik me beroerd, maar dat kan me niks schelen!’
Het was inmiddels erg donker. Overal in het huis waren lampen aan, maar toch was het niet licht genoeg. Er zat een ijzige kilte in de lucht. Uit Ida’s keuken kwam een krachtige geur van gebraden vlees. In de salon werd mevrouw Cosway wakker. Ze moest zich concentreren om haar verkrampte vingers te bewegen en haar gewonde been en voet op de vloer te zetten. Ik gaf haar de kruk en mijn arm en we liepen langzaam naar de eetkamer, waar Ida een elektrisch kacheltje had aangezet. Het was winderig en buiten fladderden bladeren voor het raam langs. Een daarvan, doorweekt van de regen die nu en dan viel, plakte tegen de ruit, als een hand die iets verbood.
‘Waar zijn mijn andere dochters?’
‘Ik moest van Winifred tegen u zeggen dat ze uit is. Ella is boven.’ Ik meende wel namens haar te kunnen spreken. ‘Ze wil geen eten. Zorah…’
‘Ja, ik weet waar Zorah is.’ Mevrouw Cosway pakte haar soeplepel op. ‘Dit is de tijd van de dag waarop ik Selwyn het meest mis, al heb ik hem vreemd genoeg de laatste tijd bijna nooit ’s avonds gezien. Ik ben diep getroffen door zijn dood.’
‘O, moeder,’ zei Ida.
‘Niks “o, moeder”. Wat weet jij daar nou van?’
De rest van de maaltijd heerste er een stilte die alleen nu en dan door een opmerking van Ida werd onderbroken. Het was die dag erg koud geweest, zouden we een witte kerst krijgen, er waren nog steeds mensen die niet op de uitnodiging voor Winifreds huwelijk hadden gereageerd. Mevrouw Cosway zei niets. Zonder op het toetje te wachten (dat ze ‘pudding’ noemde, al was het vruchtensalade) hield ze haar arm naar me omhoog om zich door mij de kamer uit te laten helpen. In de salon ging ze voor de televisie zitten, ongetwijfeld zonder iets te zien of te horen, want ze was vast niet geïnteresseerd in het popconcert dat werd uitgezonden.
Een houtblok viel van het vuur en rolde een eindje over de geglazuurde tegels. ‘We hebben een haardrand nodig,’ zei Ida, en ze kwam even later terug met een metalen scherm, ongeveer vijftien centimeter hoog en in de vorm van een E zonder middenstreepje. Dat legde ze rond de haard. Het ding had het verkeerde formaat en zijn kleur vloekte met het olijfgroene glazuur, maar de Cosways maakten zich nooit druk om zulke dingen.
Ella kwam die avond niet meer tevoorschijn en Winifred was nog niet terug toen het halftien was en ik besloot naar boven te gaan om in mijn dagboek te schrijven. Op dat moment, toen ik het licht aan het eind van de gang bij de bibliotheek zag, besefte ik dat we helemaal niet meer aan John hadden gedacht. Dat wil zeggen, ik, want mevrouw Cosway en Ida dachten natuurlijk dat ik hem al uren geleden naar bed had gebracht. Ik ging de bibliotheek in. Hij lag te slapen met zijn hoofd op een boek over worteltrekken. Het vergrootglas was uit zijn vingers op de vloer gevallen. Ik zou hem wakker moeten maken en naar zijn kamer moeten brengen, en dan zou ik mevrouw Cosways woede over me heen krijgen. Toen ik nog maar net in het huis was, zou ik me daar niet druk om hebben gemaakt, maar nu zag ik ertegen op. Ik praatte tegen John, kreeg hem nier wakker, en zei tegen mezelf dat ik altijd weg kon gaan, niemand kon me dwingen om in dat onaangename huis te blijven. Ik liet hem tussen zijn boeken slapen.
De wind, ’s morgens aangezwollen tot stormkracht, golfde door de donkerrode bladeren van de wingerd en gooide ze in een wilde werveling door de lucht alvorens ze op de grond te laten vallen. Inmiddels zaten er niet veel bladeren meer tegen het huis en lagen ze in grote hopen op de bloembedden, elk blad veel groter dan ik had gedacht toen ik ze voor het eerst zag, sommige zo groot als borden maar in de vorm van bladeren aan een wijnrank. Nu ze waren afgerukt, lieten ze een netwerk van steeltjes achter, duizenden en duizenden steeltjes, als het web van een gigantische spin, een web dat de muren versluierde maar niet verborg. En die muur was niet rood of bruin, zoals ik had gedacht, maar bestond uit bakstenen die ‘wit’ werden genoemd maar die in werkelijkheid gelig grijs waren en van over de grens met Suffolk kwamen. Nu de bladeren weg waren, zag je ook decoratieve tegeltjes, zwart en wit, boven de ramen en rond de voordeur. Ik had gedacht dat het huis zonder zijn bladerdek lelijk zou zijn, maar dat viel erg mee.
Ella voelde zich te beroerd om te ontbijten. Ze had gedaan wat ze had gezegd en die tweede fles ook leeggedronken. Staand in de keuken dronk ze zwarte koffie en kreunde ze zachtjes, voordat ze in de auto naar school ging. Winifred zag er beeldschoon uit. Blijkbaar had Felix Dunsford die uitwerking op vrouwen, tenminste wanneer hij iets met hen had. Later maakte hij ze ziek. Toch kon ik het nog niet geloven. Het was ook mogelijk dat ze er zo uitzag en zo glimlachte en zulke blije ogen had, omdat ze goed had geslapen of een compliment van Eric had gekregen.
Ik had gedacht dat Ida de stilste van de zussen was, degene met de minste persoonlijkheid. Ze was huisvrouw zonder iemands vrouw te zijn, een van die plattelandsvrouwen die nog in de huiselijke omstandigheden van twintig jaar daarvoor leefden, iemand voor wie het schoonhouden van het huis een religie was, letterlijk, want ze ging niet naar de kerk. Ze kookte, ze veegde en stofte af, waste en deed boodschappen, en deed dat alles soms met een martelaarsblik maar nooit hardop klagend. Ik zag haar nooit een boek lezen of zelfs in de krant kijken. Televisie keek ze wel, maar op een ongeïnteresseerde manier. En omdat ze nooit zelfs maar een halfuur kon stilzitten, stond ze elke paar minuten op en ging naar de keuken om thee te zetten of iets aan de stookketel te doen of de oven aan te zetten. Als ze op een stoel zat, was ze meestal aan het naaien of breien. Ze stond ’s morgens als eerste op, en voorzover ik wist, was ze ’s avonds ook de laatste die naar bed ging. Het zou me niet hebben verbaasd als ik had gehoord dat ze ’s nachts herhaaldelijk opstond en naar beneden ging om te kijken of ze het gas niet aan had gelaten of een kraan had laten druppelen.
Ik zou hebben gezegd dat ze nooit woedend kon worden, net zomin als extatisch of overmand door verdriet, maar ze was woedend toen ze naar dokter Barker was geweest en terugkwam zonder het recept waarom ze had gevraagd. Misschien kan ik beter zeggen dat ze verontwaardigd was, want ze wond zich niet op en ging ook niet tekeer. Met een blik op John, die in de kleine uurtjes uit de bibliotheek was gekomen, hielp ze mevrouw Cosway buiten gehoorsafstand van de eetkamer. Ze fluisterde tegen me dat ik ook moest komen.
‘Hij wilde het me niet geven. Ik zei tegen hem dat dokter Lombard als vanzelfsprekend die recepten uitschreef, en weet je wat hij zei? “Nou, dan vergiste hij zich daarin,” zei hij.’
‘Ik heb nooit een medicus een andere medicus horen bekritiseren,’ zei mevrouw Cosway, die het ondanks Ida’s maatregelen had gehoord. ‘Hoe durfde hij zoiets over Selwyn te zeggen?’
‘Ik was… nou, geschokt. Ik was ook erg boos, maar wat kon ik doen? Dokter Barker wilde weten of John gewelddadig was of… nou, luidruchtig, en ik moest zeggen van niet.’ Ze zei niet of ze hem had verteld over de klap die John haar had gegeven. Misschien had ze later beseft dat ze hem had geprovoceerd.
‘Dat wordt hij als hij zijn medicijn niet krijgt.’
Ida moet beter hebben geweten, maar als ze dat zei, zou ze toegeven dat er al drie weken waren verstreken waarin John zijn Largactil niet had gekregen. ‘Hij zei dat hij een brief aan een psychiater zou schrijven, ik weet de naam niet meer, en dat ik een afspraak voor John bij die man moest maken en de brief dan moest meenemen.’ Dus dokter Barker deed precies wat John en Zorah wilden, dacht ik. ‘De psychiater zou moeten beslissen welke behandeling John moet krijgen,’ zei ze. ‘Dokter Barker zei dat hij het onverantwoord zou vinden om een krachtig middel als chloorpro… o, ik kan het niet uitspreken… voor te schrijven aan iemand die hij niet eens had gezien. Ik was erg kwaad, maar wat kon ik doen?’
‘Dan moet ik maar naar hem toe gaan,’ zei mevrouw Cosway. ‘Het kan niet van ons worden verwacht dat we hier wonen met een krankzinnige die op geen enkele manier aan banden wordt gelegd.’
Ze had het over haar eigen zoon. Ik denk dat de verbijstering op mijn gezicht te lezen stond.
‘Je hoeft niet zo te kijken, Kerstin. Je hebt geen idee hoe het leven met hem zou zijn, een absolute hel. O, waarom moest Selwyn sterven? Ik heb hem zo nodig.’
‘Zeg zulke dingen niet, moeder,’ zei Ida.
‘Ik ga zelf naar hem toe. Kerstin kan me rijden.’ Ze keek me nors aan.
‘Ik neem aan dat je kúnt rijden?’
‘Ik kan rijden,’ zei ik.
‘Soms heb ik het gevoel dat mijn hele wereld uit elkaar valt. De enige man van wie ik ooit heb gehouden, is dood. Mijn gekke zoon geeft duizenden ponden van zijn vaders geld uit aan onnodige behandelingen, terwijl het middel dat hij echt nodig heeft hem wordt ontzegd door een omhooggevallen arrogant klein huisartsje. Ik vraag me af of het nog erger kan.’
Ida, die ongewoon spraakzaam was, zei in de keuken tegen me dat ze het niet erg zou vinden als de dingen erger werden, zolang ze maar anders werden. Ik keek haar verbaasd aan. Het gebeurde maar zelden dat ze over haar lot klaagde, laat staan dat ze ooit liet blijken dat het eentonige leven in het huis haar moeilijk viel.
‘Soms denk ik dat ik alles wel zou willen doen voor een beetje verandering,’ zei ze.