-13-
Meestal wordt het als een grote eer beschouwd, maar ik schrok een beetje toen Winifred me vroeg haar bruidsmeisje te worden. Ik zag al voor me hoe Mark me zou uitlachen als ik hem vertelde dat ik op die uitnodiging was ingegaan, ik stelde me het gedoe voor van het passen van jurken en zag ook al voor me hoe ik op het middenpad van de kerk zou struikelen. En ik zei nee, al probeerde ik dat zo vriendelijk en dankbaar mogelijk te doen. Het feit dat ze mij vroeg, kon erop wijzen dat ze niet veel vriendinnen had. Had ze June Prothero gevraagd en had die nee gezegd? Hoewel ik mijn best deed om niets van afkeuring of zelfs kritiek te laten blijken, vond ik het vreemd dat een vrouw van veertig nog bruidsmeisjes wilde hebben. Ik vroeg me af of die bruiloft een frivole, meisjesachtige aangelegenheid zou worden, met een lange witte jurk, een bruidssluier, bruidsboeketten en linten op auto’s.
Blijkbaar was dat inderdaad het geval. De jurk zou worden gemaakt door een vrouw in het dorp die zulke dingen deed en de taan zou worden besteld bij een winkel in Sudbury die zich in bruidstaarten specialiseerde. Ik vroeg me af of het een taan zou worden zoals die in de anekdote van dokter Lombard, laag op laag ondersteund door witte zuilen. Winifred was wel druk bezig met de voorbereidingen maar gaf, voorzover ik kon zien, weinig blijk van enthousiasme. Als je naar haar keek en luisterde, was het net of ze de bruiloft van iemand anders aan het organiseren was, iemand tegenover wie ze verplichtingen voelde maar op wie ze niet erg gesteld was. Misschien dacht ze zo over zichzelf. Ik vond ook dat ze veranderd was, in elk geval wat haar uiterlijk betrof. Ze was afgevallen en bleker geworden en zag er in het algemeen beter uit; haar wangen waren minder bol en haar taille en heupen waren slanker. Misschien verbeeldde ik het me, maar haar haar leek schoner - haar nagels waren dat zeker - alsof ze het nu om de andere dag waste in plaats van eens per week. Ze maakte zich nu ook anders op. Ze leek meer op Ella en was tegelijk veel aantrekkelijker dan zij. Als ik naar haar keek wanneer ze zich daar niet van bewust was, zag ik dat ze bijna een mooie vrouw was geworden.
Dat was Eric ook opgevallen. Eerst had je hem gerust de saaiste vrijer van heel Essex kunnen noemen, maar nu werd hij galant. Hij maakte haar complimentjes en de levenloze kus die hij eerder altijd op haar wang drukte, was enthousiaster geworden en kwam nu dichter bij haar mond. Natuurlijk was dat ook prettiger geworden doordat haar lipstick er niet meer in zo’n dikke kleverige laag op zat. Verder nam ze nu een andere houding in ten opzichte van wat ze haar ‘beroep’ noemde. Ze was daar blijkbaar mee gestopt, misschien op verzoek van Eric of misschien omdat ze het zelf wilde. Midden september hoorden we haar niet meer zeggen dat ze de kost moest verdienen.
Ongeveer in die tijd leverde de drukkerij in Colchester de uitnodigingen. Ida kreeg opdracht ze in te vullen, want iedereen vond dat zij het best leesbare handschrift had. Voorzover ik wist, had Winifted bij het opstellen van de lijst met niemand overlegd.
‘Ik zou het heel erg op prijs stellen als je Felix ook vraagt,’ zei Ella op een veel nederiger toon dan ze anders tegen Winifred aansloeg. Dankzij het behoedzame gedrag van de kunstenaar, en de door hem gewenste geheimhouding, was hun verhouding of ‘relatie’, zoals hij het noemde, nog grotendeels onbekend. ‘Ik zou het erg leuk vinden als hij erbij is.’ Tot mijn verbazing zei Winifred: ‘Ik heb hem al uitgenodigd.’
‘Wat?’
Winifred antwoordde door haar de lijst te laten zien, en over Ella’s gezicht verspreidde zich weer zo’n fraaie Cosway-blos - van plezier of van afkeer? Terwijl ze de lijst las, kwam Zorah binnen. Die nam de lijst van haar over en bestudeerde hem alsof het een juridisch document was, een contract of een akte. Ze was nu ongeveer een week terug van haar cruise op de Egeïsche Zee, en in die tijd had ze de beloofde auto, een gele Hillman, gekocht en had ze de geode naar haar eigen kamers teruggebracht. Dat was gebeurd op de avond van de dag waarop ze was teruggekomen. Blijkbaar had ze geraden wie haar domein was binnengedrongen, want binnen een uur zei ze tegen Ella: ‘Gefeliciteerd met je inbrekerstalent.’ Ella zal wel aan de auto hebben gedacht waarover wel al was gesproken maar die nog niet voor de deur stond, en ze zei dat het haar speet, maar dat het onredelijk ten opzichte van moeder was dat Zorah zich haar dingen toe-eigende.
‘Onredelijk!’ Zorah moest erom lachen. ‘Kom nou! Hoe kun je zo’n woord gebruiken voor iets wat ík deze familie zou kunnen aandoen na alles wat mij is aangedaan?’
Ze zei niets meer, maar de volgende dag kwam iemand sloten installeren met geregistreerde sleutels die alleen op aanvraag van de eigenaar konden worden gekopieerd. Hij was een hele tijd boven, waar hij aan Zorahs deur werkte, en toen hij wegging, was het al donker.
Met de gastenlijst in haar hand zei Zorah: ‘Een van jullie heeft in die korte tijd stevig met Dunsford aangepapt. Zijn naam staat tussen de familie en iemand van wie ik aanneem dat het Erics zus is.’
‘Van “aanpappen” is geen sprake, Zorah,’ zei Winifred. ‘Meneer Dunsford is bevriend geraakt met Eric.’
‘O, met Eric. Dat verklaart het.’
‘Felix is ook een erg goede vriend van mij.’ Ella zei het moedig en keek Zorah daarbij uitdagend aan. Inmiddels zou ze best willen dat de verhouding bij iedereen bekend was en dat zij tweeën als een paar werden beschouwd.
Het is misschien vreemd dat ik het woord ‘moedig’ gebruik voor de wijze waarop een vrouw van zevenendertig tegen haar zus van vijfendertig sprak. Maar als die zussen zich tegenover Zorah wilden laten gelden, was daar moed voor nodig, en ik begreep ook wel waarom. Geld, macht en vermoedelijk ook een vurig verlangen om wraak te nemen hadden Zorahs persoonlijkheid gevormd en haar tot een geduchte autoriteit gemaakt. Trouwens, de auto mocht er dan zijn gekomen, er kwamen nog veel meer dingen van Zorah die niemand (met uitzondering van John) graag zou willen verliezen: geld, eten, drinken en royale geschenken, zoals ik algauw zou merken.
‘Je kunt me maar beter vertellen,’ zei ze, ‘wat je als huwelijkscadeau wilt hebben.’
In die tijd werden er al cadeaulijsten bij winkels met huishoudelijke artikelen gedeponeerd, maar veel mensen op het platteland wisten nog niet van die nieuwe ontwikkeling. Winifred aarzelde en zei ten slotte: ‘Ik zei laatst tegen Kerstin dat Erics koelkast ongeveer zo groot is als een koekblik.’
‘Dus je wilt een koelkast? Ik heb het altijd vreemd gevonden dat de Engelsen een koelkast een “fridge” noemen en de Amerikanen, die toch zo van afkortingen en letterwoorden houden, het woord “refrigerator” gebruiken.’
‘Dat is typisch een opmerking die je van Selwyn zou verwachten.’
Ella lachte. Ik kon merken dat ze niet had stilgestaan bij wat ze zei. De woorden waren haar gewoon over de lippen gekomen.
De verandering die zich nu in Zorah voltrok, was angstaanjagend. Ze werd erg stil en bleek, alsof ze het plotseling koud had, en toch had ze opeens ook iets van een slang. Ze had giftanden gekregen en zou in de aanval gaan. Ik begreep op dat moment dat ze wist dat dokter Lombard haar vader was en dat ze dat verschrikkelijk vond, en dat ze haar neus misschien niet alleen had laten bijwerken om er beter uit te zien maar ook om de gelijkenis minder opvallend te maken. Met een stem zo helder en hard als glas zei ze tegen Ella: ‘Ik hoop dat je goed voor die auto zorgt en hem niet zo afjakkert als de vorige. Het is gewoon een kwestie van goed leren rijden, weet je.’ Haar houding was die van een onvriendelijke tante tegen een klein nichtje. Zonder nog iets tegen haar te zeggen zag ze Ella opstaan en de kamer verlaten. Toen wendde ze zich tot Winifred. ‘Dus ik moet een koelkast kopen?’
‘Dat zou erg royaal van je zijn,’ zei Winifred.
‘Ja. Maar goed, er trouwt niet elke dag een zus van me. Sterker nog, dat gebeurt bijna nooit. Ga morgen maar een koelkast uitkiezen, maar blijf dan wel onder de driehonderd pond.’
Ik ging met haar mee naar Colchester om er een uit te kiezen. Ik vond haar keuze nogal grappig, niet zozeer omdat het de grootste koelkast met de meeste accessoires in de winkel was, als wel omdat ze niet de koelkast nam die ze eigenlijk het liefst zou willen hebben. De grote was duurder; hij kostte tweehonderdnegenennegentig pond, negentien shilling en elf pence, net een penny minder dan de maximumprijs die Zorah had genoemd.
‘Eigenlijk zou ik die liever hebben,’ zei ze, wijzend naar de koelkast die ze niet had genomen. ‘Die past beter in de keuken van de pastorie en ik vind de handgrepen op de deur ook mooier. Maar Zorah zei dat ik tot driehonderd kon gaan, dus moet ik de grote maar nemen.’
Ik vroeg me af of Zorah ook een maximumprijs voor de auto had genoemd en of Ella haar best had gedaan om daar net onder te blijven. De jongste dochter van mevrouw Cosway had misschien macht over haar familieleden, maar ze wisten maximaal van haar te profiteren.
Op de terugweg stopten we voor het hek van de pastorie en vroeg Winifred me of ik het huis vanbinnen wilde zien. Mij interesseerde het vooral of ze een sleutel van het huis had, maar daar kwam ik niet achter, want Eric zag ons door het raam en maakte de voordeur open. We kwamen in een grote, vierkante, groezelige hal en in een grotere, rechthoekige en nog groezeliger huiskamer. Pastorieën in heel Engeland waren in die tijd zo, al wist ik dat niet. Ik wist niet dat dominees moesten wonen in grote herenhuizen die ooit bewoond waren door predikanten met privé-inkomsten en salarissen die soms buitensporig hoog waren. Sommige predikanten hadden het destijds met vijftig pond per jaar moeten doen, andere kregen wel duizend - en dat in een tijd waarin ze hun personeelsleden een paar shilling per jaar betaalden voor het schoonhouden van hun huis. Ik dacht dat dat soort toestanden waren verdwenen aan het eind van de negentiende eeuw.
Tegenwoordig heeft een dominee drie of vier parochies en woont hij of zij in een kleine functionele pastorie (die in het hele land dezelfde indeling heeft, zij het opgetrokken met plaatselijke bouwmaterialen). Toen Eric in de pastorie van Windrose woonde, een huis met tien slaapkamers en vier ‘ontvangstkamers’, had hij een werkster uit het dorp die elke ochtend een beetje lukraak door het huis ging en een eenvoudige avondmaaltijd voor hem klaarmaakte.
In de jaren zestig konden mannen niet veel in het huishouden beginnen en vonden ze het niet nodig om te leren schoonmaken en koken. Ik betwijfel of Eric een stofzuiger kon hanteren of een ei kon koken. Misschien kon hij water opzetten, maar daar kwam ik niet achter, want Winifred zei dat we moesten gaan zitten, dan zou ze thee voor ons zetten.
Hoe treurig het ook met de vloerbedekking en het meubilair van Lydstep Old Hall gesteld was, het landhuis had een interieur uit House and Garden in vergelijking met wat Winifreds huis zou worden. De huiskamer waar Eric en ik op een lange bank van versleten bruin leer zaten, tegenover een grimmige haard van marmer en grijs metaal, was een grote galmende ruimte, met muren die vele jaren geleden vuilbeige waren geverfd. Een kroonluchter met houten armen en perkamenten lampenkappen had een kapotte arm en miste een kap. De fluwelen gordijnen waren stotkleurig en de vloerbedekking was olijfgroen, met een nog net waarneembaar donkerbruin patroon. Door het raam zag ik een wildernis van onkruid, hoog en slap in die tijd van het jaar, met woekerende braamstruiken die over alles heen groeiden. Tot mijn spijt stond blijkbaar op mijn gezicht te lezen hoe ik erover dacht.
‘Dit huis heeft een vrouwenhand nodig,’ zei Eric triest. ‘Die krijgt het ook.’ Als hij dacht dat iemand uit Lydstep, en dan nog uitgerekend Winifred, in staat was iets moois van dit huis te maken, moest hij erg slecht uit zijn ogen hebben gekeken.
‘Ja,’ voegde hij er naïef maar innemend aan toe. ‘Ik verheug me erop om getrouwd te zijn.’
Zijn aanstaande bruid riep dat ik in de keuken moest komen kijken. Die was ook groot en somber, al was hij blijkbaar niet zo lang geleden opnieuw ingericht, misschien toen Eric net was aangenomen. De koelkast was groter dan een koekblik, al scheelde het niet veel.
‘Ik moet Eric over de nieuwe vertellen,’ zei ze.
Dat deed ze bij de thee. Ze vertelde hem eerlijk dat ze de duurste koelkast had uitgekozen, want Zorah had ‘geld genoeg en had twee keer zoveel kunnen uitgeven zonder dat ze er iets van merkte’.
Eric zei zwakjes dat het erg aardig van Zorah was. ‘Maar dat is jouw domein, lieveling.’ Zijn ogen begonnen te twinkelen, iets wat hij voor elkaar kreeg door onder halfdichte oogleden op en neer te kijken. ‘Ik zal vast niet vaak bij de koelkast komen.’
Ik verwachtte dat Winifred meteen zou protesteren, zoals ze onder normale omstandigheden zou hebben gedaan. Maar ze zei een tijdje niets, terwijl Eric met mij over het soort mensen praatte dat honderd jaar geleden in zo’n huis had gewoond, een huishouden dat bestond uit ouders, vier of vijf kinderen, een kindermeisje, misschien een gouvernante, drie dienstmeiden en een kokkin.
‘Ze leidden toen een goed leven. De dominee kreeg in verhouding vijf keer zoveel als wat ik nu krijg.’
Winifred keek op en vroeg hem abrupt of hij ooit de biecht afnam. Het was nieuw voor mij dat een predikant in wat in mijn ogen een protestantse kerk was - Eric verbeterde me altijd door te zeggen dat anglicanen katholieken maar niet róóms-katholieken waren - de biecht mocht afnemen of dat zelfs maar zou willen.
Hij keek verrast, maar zei: ‘Dat moet ik doen, als iemand het me vraagt.’
‘Maar heb je het ooit gedaan?’
‘Een of twee keer,’ zei hij. ‘In mijn vorige parochie. Het zijn meestal erg vrome dames die dat willen. Ik vroeg hun om naar de pastorie te komen en ik hoorde hun biecht in mijn studeerkamer aan.’
‘Het zal wel niet erg sensationeel zijn geweest.’
‘Wel, lieveling, ik mag echt niet over de inhoud praten.’
‘Dat heb ik je ook niet gevraagd.’
Hij zag dat hij haar had gekwetst, iets wat niet moeilijk was, en gedroeg zich meteen verzoenend. Hij glimlachte en legde zijn hand op de hare. ‘Sinds ik hier ben, heeft er niemand meer gebiecht.’ Ik zag dat hij dacht dat ze jaloers was op de erg vrome dames die kans hadden gezien met hem alleen te zijn. ‘Dat zal ook wel niet meer gebeuren. Ik geloof dat Tom Trewith in Bischop’s Colne nog regelmatig de biecht afneemt.’
‘O ja?’
Ik weet niet of Winifred ooit haar hart heeft uitgestort bij die dominee Trewith. Als ze dat heeft gedaan, zal ze het aan niemand hebben verteld. Maar toen ik die avond in mijn dagboek schreef, vroeg ik me af wat ze te biechten had. Een kus van een voorganger van Eric? Wat gefrommel in haar tienerjaren? Omdat ze zelf ook een ‘erg vrome dame’ was, zou ze het misschien de moeite waard vinden om zoiets op te biechten aan iemand die haar absolutie kon verlenen.
Toen ik klaar was met schrijven, tekende ik een klein portret van Eric op de tegenoverliggende bladzijde. Het lijkt vrij goed en ik was er tevreden over. Eric zit in zijn studeerkamer en een vrouw die erg op Lily lijkt, de serveerster van de White Rose, knielt bij zijn voeten neer. Er komt een ballonnetje uit haar mond waarin staat: ‘Zegen mij, meneer Dawson, want ik heb gezondigd.’
Het was de eerste cartoon die ik ooit heb gemaakt.