6
Tegen het weekend dacht Becky weer aan Will. Ze vroeg zich af of ze hem voor de zaterdag of de zondag zou uitnodigen. Ze had hem niet meer gesproken sinds ze hem de vorige vrijdagavond bij Inez had achtergelaten, en nu stak haar gebruikelijke schuldgevoel de kop op. Maar er was Becky de afgelopen zondag iets ongewoons overkomen. Ze had een man ontmoet.
Dat was gebeurd in het huis van een collega die haar te eten had gevraagd, een uitnodiging die volkomen onverwachts was gekomen. Ze was erdoor verrast en omdat ze net had gezegd dat ze die dag niets bijzonders te doen had, moest ze wel ja zeggen. De man was een neef van haar gastvrouw. Hij was ongeveer even oud als Becky, en hij was aantrekkelijk en sympathiek en pas gescheiden. Omdat het donker was toen ze wegging en ze haar auto een paar honderd meter verderop had moeten parkeren, was James met haar mee gelopen. Nadat hij haar had laten instappen, vroeg hij of ze de volgende vrijdag of zaterdag met hem wilde dineren. Becky zei zonder veel aarzeling ja, maar dat gold dan wel voor de vrijdag, want ze vroeg zich al af op welke weekenddag ze Will zou moeten uitnodigen.
James had haar gebeld en was erg charmant geweest. Hij wilde alleen maar haar stem horen, zei hij, en vijf minuten met haar praten, als ze tijd had. Die vijf minuten werden er twintig, en toen Becky neerlegde, begon ze het gevoel te krijgen dat als de vrijdagavond zo goed verliep als ze mocht verwachten, hij misschien zou willen dat ze ook de zaterdag met elkaar doorbrachten en dat zij dat zelf ook zou willen. Ze had zich in geen jaren zo tot iemand aangetrokken gevoeld en ze dacht dat het wederzijds was. Moest ze nu afwachten of Will voor de zondag uitnodigen?
En als híj de zondag ook met haar wilde doorbrengen? Als ze dan zei, ja, maar mijn neef komt ook, en hij zei, dat geeft niet, ik wil je neef best ontmoeten, wat dan? Er kwamen afschuwelijke gevoelens bij Becky op, gevoelens waarvoor ze zich diep schaamde. Ze wilde niet dat James Will ontmoette, want Will was een naast familielid maar ook bouwvakker en... nou ja, niet helemaal... O, gód, hoe kon ze het onder woorden brengen zonder de indruk te wekken dat ze op haar neef neerkeek?
Aan de andere kant ging er nooit een weekend voorbij zonder dat ze hem uitnodigde. Plotseling dacht ze aan dat meisje dat Kim heette. Misschien waren zij en Will elke avond bij elkaar geweest en zou Will geen hele dag voor haar, Becky, willen uittrekken. Niemand, niet de God waar ze niet in geloofde, geen menselijke rechter, kon van haar verlangen dat ze haar weinige vrije tijd aan het kind van haar overleden zus wijdde, een volwassen man met een baan en vrienden en een eigen leven. Niemand. Natuurlijk kon je het niet helemaal zo stellen, zei ze tegen zichzelf. Zo leek het aan de oppervlakte, maar omdat het geen algemene situatie was maar om individuele personen ging, waren de gewone regels niet van toepassing. Als haar geweten, die innerlijke stem, dat ouderwetse idee, steeds weer tegen haar zei dat ze hem moest uitnodigen, zou ze daaraan gehoorzamen. Als James haar echt aardig vond, zou hij terugkomen en zich niet door een met redenen omklede weigering uit het veld laten slaan. Dat, wist ze, was het advies dat ze zou krijgen van de Lieve Lita die ze nooit schreef, al had ze er wel vaak over gedacht om dat te doen.
Waarom raadden die Lieve Lita’s je nooit aan om te doen wat je het liefste deed en probeerden ze je altijd over te halen om voor het alternatief te kiezen?
Terwijl de meeste mensen die geen kinderen of andere huiselijke verplichtingen hadden en die naar een film wilden, alleen maar even de tijden en de naam van de bioscoop hoefden op te zoeken, moest Will zorgvuldige voorbereidingen treffen. Hoe kwam hij er bijvoorbeeld achter wanneer hij kon gaan? En moest hij voor of na de film, of onder de film, iets eten, en wat dan? En welk vervoermiddel zou hij gebruiken? Net als een kind hoefde hij bijna nooit beslissingen te nemen of verantwoordelijkheid te dragen. Anderen, Becky, het kindertehuis, zijn vriend Monty de maatschappelijk werker, Inez en Keith deden die dingen voor hem. Zelfs Kim was de vorige keer met een busje gekomen om hem naar de bioscoop te brengen. Nu was hij op zichzelf aangewezen. Een psychiater zou waarschijnlijk hebben gezegd dat het goed voor hem was.
De schat van 6th Avenue draaide nog in de Warner Village. Hij zou niet op het idee gekomen zijn dat de film daar niet meer draaide en hij reed erlangs met de bus die door Finchley Road reed, niet om te kijken of de film daar draaide maar om het reizen met de bus te oefenen: instappen, een kaartje kopen en zorgen dat hij de goede kant op ging. In de filmrubriek van een krant had Inez de aanvangstijden voor hem gevonden. Hij kon goed met cijfers omgaan en vond het gemakkelijker om 2.50, 6.20 (op die tijd was hij met Kim gegaan) en 8.35 in zijn gedachten te houden dan het zou zijn geweest om die informatie te lezen. Het was nog moeilijker om te beslissen wanneer hij zou gaan. Als hij voor de eerste voorstelling koos, zou hij op zaterdag of zondag moeten gaan, en Becky zou hem vast wel voor een van die dagen uitnodigen. Hij moest er niet aan denken dat hij Becky een tweede keer zou weigeren, want dat kon ertoe leiden dat ze niet meer van hem hield, en haar liefde was het belangrijkste in zijn wereld.
8.35 was erg laat. In Wills gedragscode was nog steeds een regel uit het kindertehuis van kracht, een regel die Monty hem had bijgebracht: alle bewoners moesten om halfelf in bed liggen. Die avond met Kim was hij tot tien over halfelf opgebleven omdat hij zich zo amuseerde, maar hij voelde er niets voor om het nog een keer zo laat te maken. Dan was er de kwestie van zijn avondeten. Hij at altijd om zeven uur, maar als hij op dezelfde tijd ging als met Kim zou hij om zeven uur in de bioscoop zitten. Om halfzes zou hij nog niet genoeg honger hebben en om negen uur, de tijd waarop hij waarschijnlijk thuis zou zijn als de twee bussen die hij moest nemen snel kwamen, zou het te laat zijn. Kwart over acht, de tijd waarop hij met Kim had gegeten, zou niet te laat zijn, maar hij ging niet graag in zijn eentje naar een van die cafetaria’s.
Het duizelde hem van al die moeilijkheden en hij zou erg graag willen dat iemand die last van zijn schouders nam. Becky zou die iemand kunnen zijn, maar om het haar te vragen zou hij haar moeten bellen; de telefoon opnemen kon hij wel, maar hij had nog nooit zelf iemand gebeld. Natuurlijk zou ze hem bellen. Dat moest ze wel, anders kon ze hem niet voor zaterdag of zondag uitnodigen, en dan zou hij het haar vragen. Hij zou haar gewoon vragen naar welke voorstelling hij moest gaan en wanneer hij moest eten. Misschien zou ze zeggen: ‘Kom deze week dan op zondag bij me, Will, dan kun je zaterdagmiddag naar de voorstelling van 2.50 uur gaan.’ Of misschien zei ze zelfs: ‘Kom hier op zaterdag, dan kun je zondagmiddag naar de film.’
Misschien zou ze zelfs met hem mee willen gaan op de middag dat hij niet naar haar toe ging. Dat zou erg mooi zijn, zoals het altijd mooi was om bij Becky te zijn, maar er was wel één probleem. Als zij ook van de schat wist, zou ze hem misschien willen helpen ernaar te zoeken en dan zou het geen verrassing meer zijn als hij haar over het geld en het huis vertelde. Die verrassing en Becky’s blije gezicht dat hij dan zou zien waren voor Will bijna even belangrijk als de schat zelf.
Er kwamen op donderdagmorgen, en ook ‘s middags, zoveel klanten in de winkel dat Zeinab pas na vier uur de kans kreeg om Inez het nieuws te vertellen.
‘Ik dacht dat die vrouw nooit een besluit zou nemen over die zilveren theelepeltjes, jij wel? Het leek wel of ze van platina waren. Over platina gesproken, wat vind je van mijn verlovingsring? Die kreeg ik onder de lunch van Morton. Hij past precies. Hij zegt dat hij de maten van mijn lieve kleine vingertjes – zijn woorden, niet de mijne – net zo goed weet als die van zijn eigen vingers. Die van jou lijken net een tros bananen, zei ik.’
Inez bewonderde de ring waarin een diamant ter grootte van Zeinabs duimnagel was gezet. ‘Maar ben je niet al verloofd met Rowley Woodhouse?’
‘Min of meer. Maar ze kennen elkaar niet, weten niet dat de ander bestaat, dus er kan niets gebeuren.’
Inez kon haar lachen bijna niet inhouden. ‘Ga je met allebei trouwen?’
‘Eerlijk gezegd, Inez, tussen ons gezegd en gezwegen: ik ben helemaal niet van plan om met iemand te trouwen. Weet je wat Rowley tegen me zei? Hij weet het altijd zo mooi te zeggen. ‘‘Liefste,’’ zei hij, ‘‘de verloving is het moderne huwelijk.’’’
‘Ja, en het is niet bij de wet verboden om twee verloofden te hebben. Maar wat zal je vader zeggen als je eerst met de ene verloofde thuiskomt en dan met de andere?’
‘Ik neem ze nooit mee naar huis.’ Zeinab klonk geschokt. ‘Mijn vader denkt dat ik met de zoon van zijn neef in Pakistan ga trouwen. Ik heb je nog niet verteld over die man die Morton gisteravond aan me voorstelde, hè? Hij heet Orville Pereira en hij is niet leuk om naar te kijken, een kop als een vuilnisbak en god mag weten hoe oud, maar Morton zei dat hij dertigduizend pond per week verdient. Per wéék.’
Inez schudde haar hoofd. Ze wist vaak niet wat ze van Zeinab moest denken. ‘Daar heb je Will. Hij stapt uit Keith Beatty’s busje. Hij is de laatste tijd erg in gedachten, alsof hij er niet helemaal bij is.’
Maar Zeinab interesseerde zich niet voor Will Cobbett. ‘Ik wacht tot die Keith is weggereden en dan ga ik even naar de hoek om een krant te kopen.’
‘Benieuwd of ze Jacky Miller al hebben gevonden. Ze zeiden er niets over op het nieuws van één uur.’
Toen ze weg was, ruimde Inez de winkel een beetje op. Alle dozen en kistjes met bestek lagen open op tafels, op het spinet en op allerlei plantenbakken. Ze deed net het deksel op de laatste doos toen Freddy Perfect en Ludmila Gogol door de winkeldeur binnenkwamen. Inez had daar een hekel aan. Haar nekharen gingen ervan overeind staan, zoals ze het zelf zei. Beneden aan de trap was er een deur voor de huurders, waarom konden ze die niet gebruiken, als ze naar buiten gingen?
Ludmila was gekleed in een erg oude, tot de vloer reikende jurk van roze gedessineerd fluweel die niet uit Star Antiques maar uit een winkel in Portobello Road kwam, zoals de draagster haar vertelde. Met het accent van de steppen, of iets wat daarbij in de buurt kwam, zei Ludmila dat de jurk minstens honderd pond waard was, al had ze er maar veertien pond negenennegentig voor betaald. Ze haalde een sigaret uit haar handtas, die ze een reticule noemde, schoof hem in een zwart met zilver pijpje, stak hem aan en blies een volmaakte rookkring. Freddy was zoals gewoonlijk bezig kleine voorwerpen op te pakken en te bekijken.
‘Neem me niet kwalijk, Ludmila,’ zei Inez, die zich niet langer kon inhouden en moest kiezen uit twee klachten. ‘Ik wil niet dat hier wordt gerookt. Dat is een regel.’
‘O, maar ik ben een bewoner. Freddy, ja, dat is wat anders, hij is geen bewoner, alleen maar mijn minnaar, hij woont hier niet.’
‘O, nee? Daar lijkt het anders wel op. En nog iets. Heb ik dat sigarettenpijpje niet ergens anders gezien? In deze winkel bijvoorbeeld?’
Zeinab kwam terug, maar Inez liet zich daar niet door tegenhouden. ‘Ik weet zeker dat ik het niet aan jou heb verkocht, en Zeinab ook niet.’
‘Beslist niet.’
Met een nonchalant schouderophalen en een vaag glimlachje nam Ludmila de nog brandende sigaret uit het pijpje en stak hem in haar mond. Als bij toverslag hechtte de sigaret zich aan haar onderlip en ging op en neer terwijl ze praatte. ‘O, ik vind dit zo erg. Freddy is de schuldige. Freddy is een stoute jongen. Hij is zo verliefd op me, weet je, dat hij steeds weer cadeaus voor me wil kopen, maar hij heeft geen geld. Wat zou jij doen? Hij heeft dit uit je winkel geleend. Voor een dag of twee, zo is het toch, Freddy?’
‘Ik heb er geen woord van verstaan,’ zei Freddy, die aandachtig aan een ketting trok waarmee je een koperen tafellamp zacht, normaal en fel kon laten branden. ‘Vertel het nog eens.’
Dat deed ze, woord voor woord, met een zuur glimlachje. Ze hield Inez het sigarettenpijpje voor. Met een minachtend geluid griste Zeinab het uit haar hand, maakte het schoon met een papieren zakdoekje en legde het op het spinet, naast een ei dat een Fabergé-kopie was en een paar minuscule balletschoentjes. ‘Ze hebben dat meisje in Nottingham geïdentificeerd,’ zei ze tegen Inez. ‘Die krantenkop is een schande, vind je niet? Het kan ze niet schelen wat ze in de krant zetten.’
‘Puinmeisje werkte in seksbranche,’ las Inez. ‘Dat is wel wat hard voor de mensen uit haar omgeving. Ze heette Gaynor Ray en de plaats waar ze is gevonden is maar een steenworp verwijderd van het adres waar ze met haar vriend woonde.’
‘Dat hangt ervan af hoe ver je een steen kunt gooien. Een paar jaar geleden was Rowley de kampioen van Londen. Hij kon hem achthonderd meter gooien.’
‘Er staat hier ook veel over wat haar moeder heeft gezegd. Ze schijnt geen vader te hebben gehad. En... o, ze brengen haar in verband met de rottweiler-moorden.’
‘Absoluut.’ Zeinab had het hele verhaal blijkbaar al op de terugweg van de kiosk gelezen. ‘Ze is met een koord gewurgd en dat is geen gewone moord, hè? Haar tasje lag naast haar onder al die troep, en er lag ook een draagtas die ze bij zich had, met boodschappen erin. Jakkes, ik moet er bijna van overgeven.’
‘Ik vraag me af wat hij heeft meegenomen. Ik bedoel, wat was het kleine voorwerp?’
‘Als hij dat toen al deed. Ik denk trouwens van wel. Ik denk dat hij in Nottingham woonde en waarschijnlijk veel meisjes vermoordde, alleen hebben ze die nog niet gevonden. Die vinden ze nog wel. Er was een man in Rusland die meer dan vijftig mensen had vermoord. Dat heb ik in een boek gelezen.’
‘In Rusland gebeuren veel verschrikkelijke dingen,’ zei Ludmila en ze nam een snoepje uit de rol die Freddy haar voorhield, vermoedelijk in plaats van de sigaret die Inez had uitgedrukt toen hij even op een Wedgwood-asbak was blijven liggen. ‘Alle dingen die in Rusland gebeuren, zijn groter en erger dan in andere landen. Ik kan het weten. Ik ben geboren in Omsk.’
De vorige keer dat het gesprek over Rusland ging, had ze Charkov als haar geboorteplaats genoemd. Inez verwachtte van Ludmila trouwens alleen nog maar leugens. Ze dacht even aan Jeremy Quick, maar toen sprak ze een van de formules uit die ze ‘s morgens bij Freddy gebruikte. ‘En als jullie me nu willen verontschuldigen, we moeten aan het werk.’
De twee deden er minstens vijf minuten over. In die tijd bewogen ze zich min of meer in de richting van de binnendeur. Geërgerd keek Inez hen na. ‘Wat zou ze nog meer in haar zak hebben gestoken?’ zei ze. ‘Freddy heeft het vast niet gedaan.’
‘Je mag alles wel aan de ketting leggen, als zij in de winkel is. Dat arme meisje was al minstens een jaar dood, staat hier. Op die foto ziet ze er goed uit, erg aantrekkelijk, heel anders dan toen ze haar vonden, wed ik.’
‘Hou op,’ zei Inez.
Mevrouw Sharif zou nooit zijn gaan babysitten, als er geen televisie was geweest die groter was dan die van haarzelf, met veel meer mogelijkheden, en verder waren er een stapel video’s, de Chicken Tikka van Marks & Spencer in de koelkast en de Godiva-bonbons op de tafel. Al die verrukkingen maakten de wandeling van tweehonderd meter van haar huis naar het Dame Shirley Porter House tot een waar genoegen; in elk geval een aanvaardbaar middel om een epicuristisch doel te bereiken. Ze ging er ‘s middags ook vaak heen en als ze dan een praatje met Algy maakte, dronken ze een van die romige cappuccino’s met chocoladeschilfers die hij maakte.
Reem Sharif was nooit getrouwd geweest. Toch noemde ze zich ‘mevrouw’, zoals ongehuwde kokkinnen in de huizen van de adel dat vroeger ook deden. Zoals ze zelf zei, was Zeinabs vader ‘pleite gegaan’ zodra ze hem over haar zwangerschap had verteld. Hij was een erg aantrekkelijke blanke man geweest die Ron Bocking heette, al noemde ze hem altijd ‘de rat’ of ‘het schuim der aarde’. Reem was ook aantrekkelijk geweest en zou dat nu, nog maar 45 jaar, nog steeds zijn, als ze niet omhuld was door een dikke laag vet. De oorzaak daarvan was voor een groot deel te vinden in een besluit dat ze nam zodra Zeinab naar school ging: voorzover ze kon, zou ze nooit meer iets doen wat ze niet leuk vond en zo veel mogelijk dingen die ze wel leuk vond.
En dus had ze haar werk in de beha- en ondergoedfabriek in Brentford opgegeven en zich erop toegelegd rugklachten te krijgen. Artsen kunnen weinig aan rugpijn doen. Diagnose en behandeling zijn moeilijk. Ze kunnen niet bewijzen dat je het hebt, maar ze nemen het aan als je kreunt en krom loopt. Reem was een goede actrice en kreunde als de beste, en soms was ze extra goed op dreef en hield ze haar adem in alsof er net een steek door haar heen ging. De wao-uitkering was veel hoger dan de bijstandsuitkering, en Reem, die niets anders te doen had dan zich te concentreren op de informatie die haar werd verstrekt, sleepte alle mogelijke voordelen in de wacht. De uitkeringsinstantie betaalde de huur van haar flat en was ook bereid haar een auto ter beschikking te stellen. Nu Zeinab en Algy naar de bioscoop waren en ze met Carmel en Bryn alleen was, dacht ze over dat aanbod na. Misschien was het niet zo’n slecht idee om een auto te nemen. Ze kon niet rijden, maar dat kon ze leren...
‘Mogen we een video zien, oma?’ zei Carmel. ‘We willen graag naar Basic Instinct kijken.’
Hun vader had die film verboden, evenals Reservoir Dogs en The Shawshank Redemption , maar daar trok Reem zich niets van aan. Ze liet de kinderen altijd doen wat ze wilden, zolang ze haar maar niet lastigvielen. De kinderen waren gek op haar.
‘Bryn chocola hebben.’ Het jongetje gebruikte babytaal als hij iets wilde hebben. ‘Witte chocola, geen bruine,’ schreeuwde hij toen ze met de verkeerde soort kwam aanzetten.
‘Pak zelf maar, en dan stil zijn,’ zei Reem en ze duwde de doos naar hem toe. Het was tijd voor curry. Het was al jaren geleden dat ze voor het laatst eten klaarmaakte. Ze leefde van Indiase afhaalgerechten uit The Banyan Tree, ontbeet met de tikka of korma die van de vorige avond was overgebleven, met een Mars toe, een maaltijd die ze tot zich nam als ze rond het middaguur opstond. Aan een strenge opvoeding door moslimouders in Walworth had ze één moreel principe overgehouden: een afkeer van alcohol. Ze mocht graag heel deugdzaam opmerken dat ze nooit iets sterkers dronk dan cola, gewone cola, dus niet light. Er stonden ongeveer tien blikjes in de afdeling drank en ijs van Zeinabs enorme Amerikaanse koelkast. Ze nam een blikje en stak een van haar eigen kingsize sigaretten op, want vreemd genoeg hadden Zeinab en Algy geen sigaretten voor haar achtergelaten. Beurtelings nam ze een mondvol eten en een trek van haar sigaret, en intussen keek ze met een onbewogen gezicht naar Carmels hoogst ongeschikte videokeuze. Bryn, zijn gezicht onder de witte en bruine chocolade, klom op haar grote zachte schoot en vlijde zijn wang liefhebbend tegen haar hals. Reem sloeg onverschillig een arm om hem heen en nam een slok cola.
Intussen gingen Zeinab en Algy in de Warner Village-bioscoop zitten. Dankzij Algy, die in tegenstelling tot Zeinab altijd op tijd was, waren ze nog iets te vroeg voor de voorstelling van tien voor halfzeven.
‘Dit is een rare tijd om naar de film te gaan,’ mopperde Zeinab. ‘Ik snap niet waarom we die van vijf over halfnegen niet konden nemen.’
‘Omdat je moeder niet om acht uur wil komen, daarom niet. Ze zegt dat ze geen zin heeft om na twaalf uur thuis te komen, ze heeft haar slaap nodig.’
‘Wat? Ze heeft geen klap meer uitgevoerd sinds 1981.’
‘De rottweiler loopt los rond, zegt ze, en als je in zo’n gebouw woont als waar zij woont, loop je groot gevaar. Vooral ‘s avonds. Ik vertel je alleen maar wat zij heeft gezegd.’
Zeinab, die nooit lang in een slecht humeur bleef, begon te lachen. ‘Hij heeft het niet op haar voorzien, hè? Het zijn allemaal jonge meiden die hij vermoordt. Of tamelijk jong. Wie denkt ze dat ze in de maling neemt?’
‘Je kent je moeder.’ Algy trok het blik popcorn open en gaf het aan haar. ‘Jij hebt vandaag nog geen tv gekeken, hè? En je hebt de Standard niet gelezen? Er staat iets in over Gaynor Rays vriendje en wat hij heeft gezegd.’
‘Dat meisje in Nottingham?’
‘Ja. De politie zal het hem wel hebben gevraagd, want hij heeft hun slaapkamer doorzocht en hij heeft gezien wat er in haar tas in dat puin zat, en hij zegt dat er iets ontbreekt wat Gaynor altijd bij zich had. Ze wilde daar nooit van scheiden, zei hij, het was haar mascotte en haar beschermengel, maar ze kunnen het nu niet vinden.’
‘Wat is het?’
‘Een zilveren kruis. Dat zat aan een halsketting. Als ze werkte, had ze het wel bij zich, maar ze droeg het niet aan haar hals. Het zou de klanten afschrikken, nietwaar, een stripdanseres met een kruis?’
‘Misschien wel.’
‘Hij gaf een interview. Ik bedoel, dat vriendje van haar, en hij heeft dat allemaal gezegd. Nou, niet dat de cliënten werden afgeschrikt. Hij zei dat het kruis in Gaynors tasje zou hebben gezeten, dat moest wel. Het had geen zin om de slaapkamer te doorzoeken, want daar was het toch niet, tenzij Gaynor er zelf ook was.’
‘Het arme ding,’ zei Zeinab. Ze keek achter zich om te zien hoe de bioscoopzaal begon vol te lopen. Natuurlijk zou niemand die normaal bij zijn verstand was op deze tijd gaan, tenzij het niet anders kon, zoals in het geval van haar en Algy. Het was de bedoeling dat ze over een uur met Morton Phibling ging dineren en dat ze daarna met hem naar Ronnie Scott’s ging, maar ze zou niet komen opdagen. Ze had een goed hart en begreep hoe het voor die arme Algy moest zijn om avond aan avond met de kinderen thuis te zitten. Ze was het aan hem verplicht. Ze zou tegen Morton zeggen dat ze van haar vader niet naar buiten had gemogen, dat hij haar in haar kamer had opgesloten of zoiets. Niet voor het eerst feliciteerde ze zichzelf met die hardvochtige vader die ze had verzonnen. Dat verzinsel loste alle problemen van haar dubbelleven op. Het was een geniaal idee geweest. Plotseling keek ze naar links. Ze zag iemand die ze kende.
‘Kijk, Algy, daar heb je die Will over wie ik je vertelde, de jongen die in Inez’ huis woont. Hij is helemaal in zijn eentje. Zielig hoor.’
Algy draaide zich om. ‘Waar? Die eruitziet als David Beckham?’
‘O, ja? Dat was me niet opgevallen.’
‘O, nee? Ik zou denken dat alle meisjes op hem vielen.’
De lichten begonnen geleidelijk uit te gaan. Zeinab pakte Algy’s hand vast. ‘O, kom nou, schat, je weet dat ik maar één man wil. Jij bent de enige voor me.’
Het enige aan de film wat haar erg interesseerde, was de partij juwelen van Tiffany. Vooral de smaragden waren erg mooi. Ze hadden een prachtige blauwgroene kleur die haar erg goed zou staan. Ze zou Morton erover vertellen als hij medelijden met haar had omdat haar wrede vader haar had opgesloten. Ze wilde wel eens wat anders dan diamanten en saffieren. Zoals veel mensen kon ze niet goed volgen wat de gangsters in de film allemaal deden en begreep ze ook niet alles van de mannen die met een zwaar accent in lawaaierige, schemerige bars aan het praten waren. Natuurlijk vond ze het jammer dat Russell Crowe werd doodgeschoten, zoals iedere vrouw dat jammer zou vinden. Het lot van Sandra Bullock, daar op dat strand in Brazilië, liet haar koud.
Toen ze de bioscoopzaal verlieten, kwamen ze Will tegen. Zeinab stelde hen aan elkaar voor en Will mompelde dat hij het leuk vond hen te ontmoeten en werd toen vuurrood. Nu Algy met eigen ogen kon zien dat Will geen plaats in Zeinabs leven had, was ze bang dat hij, vriendelijk als hij was, Will zou vragen een hapje met hen te gaan eten, maar omdat ze met haar naaldhak in zijn enkel porde, deed hij dat niet.
‘We hoeven pas om tien uur terug te zijn,’ zei hij, ‘of zelfs halfelf, als ik je moeder naar huis breng.’
Will wachtte aan de overkant van Finchley Road op de bus. Hij had gedaan wat hij van plan was, had de film opnieuw gezien, had de tuin goed in zijn geheugen geprent en wist nu zeker dat de voorkant van het huis of de winkel of wat het ook was niet in beeld kwam. Hij had goed gekeken waar de juwelen waren begraven en wat voor tas het was, een zwartleren aktetas was het, en hij had ook dat bord aan die lantaarnpaal weer gezien, dat bord waarop stond dat het 6th Avenue was. Maar hij voelde zich niet zo goed als anders op vrijdagavond. Becky had niet gebeld.
Daarom had hij, die ochtend pas, besloten op vrijdag naar de film te gaan en niet op zaterdag of zondag. Misschien belde Becky nog om een afspraak voor een van die dagen te maken. Misschien belde ze zelfs op dit moment, terwijl hij niet thuis was. Daar was hij bang voor. Hij wachtte ongeduldig op de bus, want hij wilde gauw thuis zijn om de telefoon te kunnen opnemen.
In tegenstelling tot veel mensen die Wills handicap niet hadden, kon Will zichzelf niet van zijn zorgen afleiden door zich op iets anders te concentreren. De schat en de verblijfplaats daarvan hadden daartoe kunnen dienen, maar op dit moment was hij de schat bijna vergeten. Hij kon alleen maar aan Becky denken en aan het telefoontje dat niet was gekomen. Misschien was ze ziek, misschien was haar iets overkomen. Omdat hij niet veel fantasie had, kon hij niet bedenken wat dat kon zijn geweest, en daarom zweefde er alleen een vage droefheid door zijn hoofd. Hij voelde zich eenzaam en radeloos, als een huisdier waarvan het baasje weg is en dat met voedsel en water maar zonder gezelschap is achtergelaten.
De verdwijning van Jacky Miller was uit de zondagskranten verdreven door de opwindende onthullingen over Gaynor Ray, haar manier van leven, haar werk en de mannen die ze had gekend. Een van de boulevardbladen schreef dat ze ‘werkzaam was in de seksindustrie’; een ander blad bracht interviews met drie mannen die haar goed hadden gekend. Ze was niet één maar twee jaar geleden verdwenen. Haar vriendje zei dat hij ‘kapot’ was door de onthullingen. ‘Ondanks het werk dat ze deed,’ zei hij, ‘dacht ik dat ik de enige man in haar leven was. We zouden ons met Pasen gaan verloven en maakten al plannen voor onze bruiloft. Toen ik hoorde dat ze ook met anderen omging, was ik helemaal kapot.’ De journalisten suggereerden, afgaand op wat ze hadden ontdekt, dat Gaynor een gemakkelijke prooi was geweest voor de rottweiler – ondanks de tegenwerpingen van het Nationale Rottweiler Genootschap en de afwezigheid van beten werd de naam inmiddels algemeen gebruikt – want ze zou een lift aannemen van iedere man die haar er een aanbood.
Die verhalen, die op vrijdagavond en zaterdag in de openbaarheid waren gekomen, leidden tot een verontwaardigde reactie van Caroline Dansks stiefvader. Iemand die zou suggereren dat Caroline ooit een man had opgepikt of een lift van een man had aangenomen, maakte zich schuldig aan belastering van een meisje dat zelfs nooit een vriendje had gehad. Het was bekend dat toen ze de rottweiler in Boston Place tegenkwam, ze op weg was naar een vriendin en de ouders van een vriendin, die ‘een prachtig huis’ hadden in Glentworth Street. Sinds haar lichaam was gevonden, was zijn vrouw, Carolines moeder, niet meer uit haar bed gekomen en hij was bang dat dit soort lasterpraatjes haar dood zouden worden. De ouders van Nicole Nimms en Rebecca Milsom hadden niets aan de pers verteld.
Toen Inez dit alles las, begon ze zich voor zichzelf te schamen omdat ze die sensatiekrant had gekocht en gelezen, naast de krant die was bezorgd. Ze deed beide kranten in de oud-papierbak en ging zich zitten afvragen wat ze die dag zou doen. Het was doodstil in het huis, al was het inmiddels bijna middag. Ludmila en Freddy lagen hoogstwaarschijnlijk nog in bed. Om één uur zouden ze opstaan en naar buiten gaan, zoals ze altijd deden. Ze zouden voor een zware lunch van rosbief, yorkshire-pudding, gebakken aardappeltjes en twee soorten groente naar Crocker’s Folly in Aberdeen Place gaan. Jeremy Quick was misschien al op, maar hij was altijd zo stil als een muis, zonder de neiging van muizen om te krabbelen en ritselen. Het was een mooie ochtend. In de melkachtig blauwe hemel zweefden witte wolkjes als vlokken yoghurt. De zon scheen en de wind van de vorige dag was helemaal verdwenen. De oude perenboom in de tuin kwam tot bloei. Jeremy zou nu waarschijnlijk koffiedrinken op zijn dakterras, of misschien zat hij al aan een vroege lunch. Die middag zou hij, zoals hij twee keer per week deed, naar het ziekenhuis gaan waar mevrouw Gildon lag weg te kwijnen en waar Belinda vier nachten per week bleef slapen.
Will Cobbett was ongetwijfeld naar Gloucester Avenue gegaan om de dag bij Becky door te brengen. Ze had hem niet horen weggaan, maar ze sliep aan de achterkant van het huis en kon niet altijd horen of er iemand over de trap liep. Becky was zo aardig en zorgzaam, vond ze. Ze deed veel meer dan je van een tante zou verwachten. Will moest haar wel als zijn moeder beschouwen. Ze luisterde weer en hoorde alleen de stilte, en toen een auto die door Star Street reed en een brandweersirene in de verte. Gevoelens die ze anders altijd probeerde te onderdrukken, eenzaamheid, het gevoel dat ze volslagen alleen was in een wereld waar iedereen iemand had, omsloten haar als muren van glas. De vorige avond was ze een eindje gaan wandelen, maar de combinatie van de gure wind en de al even onaangename aanblik van zoveel mensen die in hun gezellige huiskamers bij elkaar zaten, had haar naar huis gedreven, waar ze een Forsyth -video had opgezet, haar vaste remedie. De video had zijn werk gedaan, zij het maar tot op zekere hoogte, zoals soms gebeurde. Toen ze naar bed ging, verlangde ze naar de geest op de videoband, de schimmige figuur die er als Martin uitzag en sprak zoals hij deed, maar dan de echte man met de armen en lippen en stem van de echte man.
Maar ze kon nu net zo goed een andere band afspelen. Bijvoorbeeld Forsyth en het wonder . Dat was haar lievelingsaflevering, want daarin overleed Forsyths jonge vrouw en rouwde hij om haar, zoals zij, Inez, om hem had gerouwd. In haar melancholie bedacht ze dat als zij het was geweest die was gestorven, en niet hij – iets wat ze soms wenste – hij net zo door verdriet overmand zou zijn geweest als het personage dat hij speelde.
Ze zette het geluid zacht om niemand te storen, en daarom hoorde ze na zo’n twintig minuten voeten de trap af komen. Omdat ze voor haar deur bleven staan, zette ze de band stop. Wie het ook was, hij of zij bleef daar staan wachten. Ze luisterde, hoorde niets dan stilte, en omdat ze wist dat het een bewoner van het huis moest zijn, deed ze de deur open. Het was Will.
‘Is er iets mis, Will?’
Hij had gehuild. Dat kon ze zien aan zijn opgezette ogen, al had hij waarschijnlijk zo’n rode kleur omdat ze opeens de deur had opengedaan terwijl hij nog stond te twijfelen of hij zou aanbellen.
In plaats van antwoord te geven zei hij haperend: ‘Ik ga naar buiten, meer niet. Ik ga naar buiten.’ En hij gooide de straatdeur open en sloeg hem achter zich dicht, heel ongewoon gedrag voor Will.
Inez wist niet wat ze daarvan moest denken, maar ze zei tegen zichzelf dat hij waarschijnlijk alleen maar te laat was voor zijn bezoek aan Becky of vergeten was iets voor haar te kopen, zoiets zou het zijn. Ze ging terug naar Forsyth en het wonder , naar haar lievelingsgedeelte, waarin Forsyth ‘s morgens wakker wordt en eerst denkt dat hij het overlijden van zijn vrouw alleen maar heeft gedroomd. Hoe vaak had zij datzelfde niet van Martin gedacht!
Will rende door Star Street naar Edgware Road. Hij hoorde de deur met een klap achter zich dichtvallen en was bang dat hij daardoor moeilijkheden met Inez zou krijgen. Dat wilde hij niet. Na Becky verlangde hij het meest naar Inez’ genegenheid, en hoewel hij het niet zou kunnen uitspreken, ook haar bescherming. Van schrik ging hij langzamer lopen, maar hij ging niet terug. Toen hij voor de deur van haar appartement had gestaan, had hij moed verzameld om haar te vragen Becky voor hem te bellen. Hij wist gewoon niet hoe hij dat zelf moest doen. Inez zou het doen en aan Becky vragen waarom ze hem niet had gebeld, waar ze was geweest, wat er aan de hand was. Maar hij had de moed verloren en ging nu zelf naar Becky toe, lopend naar Gloucester Avenue, al was het een heel eind. De schat van 6th Avenue was uit zijn gedachten verdwenen alsof hij er nooit door gefascineerd was geweest.
Het kostte hem een uur om bij het huis te komen waar Becky een appartement op de eerste verdieping had. Inmiddels was het bijna kwart voor twee; hij had erg weinig ontbijt en geen middageten gehad. Zijn eetlust, die steun en toeverlaat van zijn bestaan, was weg. Hij zou weer honger krijgen als hij Becky had gevonden en bij haar thuis was. Maar toen hij op haar bel drukte, de op een na onderste van de rij met haar naam op een rood plaatje, werd er niet opengedaan. Hij belde en belde. Ze kon niet weg zijn, maar ze was het toch. Met zijn gebrekkige fantasie kon hij zich niet voorstellen waar ze kon zijn, het was al erg genoeg dat ze niet was waar ze zou moeten zijn, op de plaats waar hij dacht dat ze altijd was. Ze moest altijd in die kamers zijn en aan hem denken, op hém wachten.
Hij kon maar één ding doen. Daar blijven tot ze kwam. Op de trap gaan zitten die naar de voordeur leidde en op haar wachten. Als er een bankje in de voortuin van het huis had gestaan, was hij daarop gaan zitten, maar er was alleen de trap. Hij zat daar in de lentezon. Een vrouw van de benedenverdieping kwam terug van haar lunchafspraak, liep langs hem en zei onzeker: ‘Goedemiddag.’ Een echtpaar dat helemaal bovenin woonde, stapte over hem heen, want hij was in slaap gesukkeld. Iemand die bij nummer drie op bezoek kwam, liep met een wijde boog om hem heen, in de veronderstelling dat hij een dakloze was.
Toen Becky thuiskwam, hand in hand met James, was Will in diepe slaap verzonken.