18

Toen Inez terugkwam, stond er een busje voor de winkel geparkeerd. Het was weer een van die witte busjes die blijkbaar erg populair waren bij een bepaald type jongeren, maar in elk geval was het een nieuwkomer in de buurt. Er waren al een paar dagen verstreken sinds ze dat vuile, met vingervlekken en graffiti bedekte busje had gezien met dat ooit grappige briefje achter de ruit.

Ze stak de sleutel in de buitendeur en ging naar binnen. Toen ze het alarm hoorde, wist ze dat ze de eerste bewoner van het huis was die terugkwam, want als er anderen waren binnen gekomen, zouden ze het alarm vast niet opnieuw hebben aangezet. Nadat ze een blik in de winkel had geworpen om er zeker van te zijn dat alles in orde was, ging ze de trap op naar haar eigen appartement. In plaats van een Forsyth-film op te zetten en met een glas wijn voor de televisie te gaan zitten – daar had ze wel behoefte aan na een dag waarop haar zus en zwager zich hadden gedragen alsof ze nooit getrouwd was geweest, zo overdadig tactvol waren ze – bleef ze midden in de kamer staan en keek naar de slordige stapel video’s op de salontafel. Die zou ze nooit zo hebben achtergelaten. Ze was altijd netjes en systematisch. In elk geval waren ze er allemaal nog...

Zou Freddy toch al thuis zijn en hierbinnen zijn geweest? Hij wist dat er een sleutel van haar appartement in het bureau lag. Maar waarom zou hij dat doen en waarom zou hij haar video’s aanraken? Trouwens, Freddy was een eerlijke man, daar was ze zeker van. Dwaas en naïef, maar eerlijk. Ze zette de video niet op maar schonk zich iets te drinken in, ging daarmee naar de huiskamer terug en keek om zich heen. Verder leek er niets te zijn veranderd. In de slaapkamer lag alles wat ze aan goedkope sieraden bezat nog op zijn plaats. Haar trouwring en verlovingsring had ze aan haar vinger. In de keuken had ze een blikje met geld voor dagelijkse uitgaven, stomerijkosten en dergelijke. Zodra ze het oppakte, voelde ze aan het gewicht dat het blikje leeg was. De bankbiljetten waren weg, en ook het kleingeld. Er had ongeveer honderd pond in gezeten.

Inez dacht niet meer aan het inbraakalarm, maar herinnerde zich het incident met de sleutel. Die gedachte joeg een huivering door haar heen en ze sloeg de rest van haar wijn in één teug achterover. Ze wist zeker dat ze hem anderhalve en niet één keer had omgedraaid. Hij zat nog in haar handtas, waar ze hem vanmorgen in had gedaan nadat ze had gecontroleerd of de achterdeur op slot zat. Inmiddels was ze er van overtuigd dat ze de enige in huis was. Ze ging naar beneden en was een beetje opgelucht toen ze zag dat de deur op slot zat en er geen sleutel in stak. Maar wacht eens even... Op de vloer tussen de onderkant van de deur en de rand van de mat lag een sleutel, lichter van kleur en met meer glans dan haar eigen. Ze pakte hem op en bekeek hem, al had dat niet veel zin. Een bezoeker aan de winkel moest in haar afwezigheid... Of een van haar huurders?

Een van die huurders kwam op dat moment binnen. Ze liep door het gangetje naar de buitendeur. Het was Jeremy Quick.

‘Ik vind het erg dat ik het moet zeggen, maar blijkbaar zijn er inbrekers geweest,’ zei ze.

‘Wat, in de winkel, bedoel je?’

Als hij daarmee niet de nationale prijs voor egoïsme verdiende, zou ze niet weten wie wel. Hij had het op een gretige toon gezegd.

‘Nee, vreemd genoeg niet in de winkel. Ze zijn in mijn appartement geweest, hebben het geldblikje in de keuken geplunderd. Ik denk dat ze in het hele huis zijn geweest.’

Hij werd lijkwit. Niet zomaar bleek, maar ziekelijk, bijna groenig wit. Zijn ogen staarden haar aan en ze kon opeens alle botten van zijn gezicht zien. Blijkbaar had hij daarboven iets waar niemand iets van mocht weten. Harde porno? Kinderporno? Gestolen waar? Ze wist plotseling dat ze hem tot alles in staat achtte. ‘Ik zou maar meteen gaan kijken, als ik jou was,’ zei ze. En toen dacht ze er weer aan dat ze de politie moest bellen. Terwijl ze het nummer draaide, vroeg ze zich af wie er zou komen. Zou het iemand zijn die ze kende?

Jeremy rende de trap met twee treden tegelijk op. Op het eerste gezicht was er niets in zijn appartement veranderd. Hij deed zijn ogen dicht, haalde diep adem en maakte de kast open. Tegen beter weten in hoopte hij dat het gewicht van het geldkistje de inbrekers had afgeschrikt. Dat bleek echter niet het geval te zijn. Hoewel hij die lege ruimte op de plank wel had verwacht, kwam de schok toch nog zo hard aan dat hij moest gaan zitten. Was er een kans dat ze zoveel moeite hadden om het ding open te krijgen dat ze het opgaven en het weggooiden? Dat ze het vanaf een brug in de rivier gooiden? Die kans was klein, dacht hij. Ze dachten natuurlijk dat een geldkistje dat zo goed op slot zat kostbaarheden moest bevatten.

Er kwam een gevoel in hem op dat voor hem erg vreemd was. Hij wilde niet alleen zijn; hij wilde gezelschap. Inez en de anderen die thuis waren, zouden willen weten wat de dieven van hem hadden gestolen, en hij kon hun beter niet vertellen, en zeker niet de politie als die kwam, dat het geldkistje verdwenen was. Hij kon beter zeggen dat er geld en sieraden weg waren, manchetknopen, een horloge, dat soort dingen. Hij had zijn andere horloge op de kaptafel in de slaapkamer laten liggen, herinnerde hij zich nu, en ging daar vlug naartoe. Het horloge was weg. Hij ging naar beneden.

Ludmila liep heen en weer door de winkel. Ze maakte een hele toestand van de inbraak en de chaos waarin haar appartement was achtergelaten.

‘Alles overhoop gehaald,’ schreeuwde ze keer op keer, ‘en al mijn trouwringen gestolen! Allemaal! De ring van Jan, en van Waldemar, dat vind ik nog het ergst, allemaal weg!’

‘Ik heb nooit geweten dat jij zo vaak getrouwd bent geweest, Ludo,’ zei Freddy zorgelijk. ‘Nu ga ik de dingen in een heel ander licht zien.’

Ze negeerde hem en begon aan haar haar te trekken alsof ze het met wortel en al wilde uitrukken. Inez ging naar het raam om te kijken waar de politie bleef. Ze hadden gezegd dat ze ‘binnen het komende halfuur’ zouden komen.

‘Is er veel bij jou gestolen?’ vroeg Freddy toen Jeremy binnenkwam.

‘Niet veel. Een horloge waar ik nogal op gesteld was. Wat geld.’

‘Ik heb geluk gehad,’ zei Freddy, toen duidelijk was dat Jeremy het niet zou vragen. ‘Al mijn kostbaarheden zijn veilig in mijn huis in Stoke Newington.’

‘Weer verhuisd, Freddy?’

Terwijl Inez zich naar hem omdraaide om hem die onweerstaanbare vraag te stellen, stopte er buiten een auto en stapte rechercheur Jones uit, gevolgd door een geüniformeerde agent. Stel je voor dat ze het geldkistje al hebben gevonden, dacht Jeremy, stel je voor dat ze het leeg hebben aangetroffen...

Ze waren van plan geweest om aan een tafel in de open lucht te lunchen, met uitzicht op de rivier, maar in plaats daarvan hadden ze binnen gegeten, in een restaurant waar het personeel de verwarming moest aanzetten. Over het geheel genomen was het een mooie dag, maar van tijd tot tijd barstte er een bui los en kletterden de hagelstenen op de gladde ronde straatstenen. James voelde zich blijkbaar niet op zijn gemak en Becky was nerveus, hoe ze haar best ook deed om zich te ontspannen. Will was thuis gebleven. Ze hadden een koude lunch van vleespastei, hardgekookte eieren, quiche en augurken voor hem achtergelaten, met de belofte dat ze om uiterlijk halfvier terug zouden zijn. Terwijl James dat beloofde, had Becky de lunch voor hem klaargemaakt. Ze wist dat hij geen salade wilde eten en durfde niet iets warms voor hem achter te laten.

James was daar vrij goed in, tenminste dat dacht hij zelf, maar Becky wist dat hij het niet goed aanpakte als hij tegen Will zei dat hij vast niet het plezier van zijn tante wilde bederven en dat het goed voor haar was om er eens uit te zijn. Will dacht dat Becky nergens zoveel plezier aan beleefde als thuis te zijn met hem. Ze kon merken dat hij James niet graag mocht, en dat vond ze heel erg. Natuurlijk praatte hij nog steeds niet en was hij, hoe kinderlijk hij ook was, volwassen genoeg om zijn gelaatsuitdrukkingen onder controle te hebben. Hij trok nooit een pruilmondje of een nors gezicht, zoals een echt kind van negen zou doen; hij was een meester in het vriendelijk knikken en glimlachen.

Ze kon veel van zijn gezicht aflezen, daar had ze genoeg ervaring mee. Als ze zag hoe zijn blik haar volgde bij alles wat ze deed, en dat hij James alleen met een harde, onverzoenlijke blik wilde aankijken, wist ze dat hij zich helemaal niet bij James op zijn gemak voelde. De tweede keer dat ze die blik zag, ditmaal gericht op James’ rug, zei ze bijna dat ze niet uit zou gaan, het was toch niet zulk mooi weer geworden als was voorspeld en ze konden net zo goed thuisblijven. Maar als ze dat deed, dacht ze, zou het misschien weken duren voordat ze weer ergens heen ging zonder Will, misschien pas nadat hij zijn spraakvermogen en zijn zelfvertrouwen had teruggekregen en naar Star Street was teruggegaan. Dat dacht ze allemaal in het restaurant, terwijl ze asperges aten en Sauvignon dronken.

‘We moeten praten,’ zei James, woorden die kil door haar heen schokten.

‘Ja?’

‘Ik vind je erg aardig, Becky. Ik voel me tot je aangetrokken en ik vind het verschrikkelijk dat ik wekenlang zonder goede reden niets van me heb laten horen.’

‘Het doet er nu niet meer toe,’ zei ze.

Hij ging daar niet op in. ‘Als ik je al lang had gekend, als we elkaar echt goed hadden leren kennen, zou ik het misschien begrijpen en zou ik misschien bereid zijn geweest je te delen met een... een neef die van je afhankelijk is. Als het zo was en als Will een tijdje bij je in had moeten trekken, zou ik dat accepteren en... wachten. Maar zo is het niet, hè? Ik ben zelfs nooit een paar uur met je alleen geweest in jouw huis of het mijne. En wat overnachten betreft...’

Op haar leeftijd was het eigenlijk belachelijk, maar ze voelde dat ze een kleur kreeg. Ze had hem aangekeken, want ze wilde dat hij ophield. Dat deed hij niet.

‘Wat overnachten betreft, denk ik dat je zou zeggen dat het niet kan met Will erbij. Ik wéét dat je dat zou zeggen.’

‘Ja, dat klopt.’ Zonder dat ze het wilde, kwamen de woorden over haar lippen. ‘Ik weet niet wat hij zou doen.’

Het hoofdgerecht kwam. Ze had geen trek, maar ze wist dat het nu aan haar was om de dingen in orde te maken, om het ‘we moeten praten’ iets te laten opleveren. ‘James,’ zei ze zonder vertrouwen in wat ze moest zeggen, ‘het zal niet zo blijven. Het is gewoon pech dat jij en ik elkaar ontmoetten in de tijd dat Will door de politie is... nou, wat het ook is wat ze hem hebben aangedaan. Hij komt er wel bovenop. Hij gaat naar huis en dan zie ik hem hooguit eens per week.’ Had ze zich in al de jaren van schuldgevoel ooit zo schuldig gevoeld als op dit moment? Had ze ooit zo sterk het gevoel gehad dat ze Will in de steek liet, zelfs toen ze hem naar dat tehuis liet gaan? ‘Ik ben echt gek op hem.’ Ze had eigenlijk willen zeggen dat ze van hem hield, maar veranderde dat op het laatste moment. ‘Ik ben verantwoordelijk voor hem, vooral op dit moment.’

‘Hij is niet van mij,’ zei James met een hardheid die haar schokte.

Ze had gedacht dat ze misschien van tafel zou moeten opstaan om buiten over te geven. Met bovenmenselijke inspanning voorkwam ze dat. ‘Geef me... twee weken de tijd,’ zei ze. Ze vond het verschrikkelijk dat ze moest smeken maar deed het toch. ‘Toe. Twee weken maar, en dan is alles anders.’

‘Goed,’ had hij gezegd. ‘Goed. In elk geval hebben we het nu uitgepraat.’ O, jij weet nog niets, dacht ze, jij weet nog niets. ‘Laten we het over iets anders hebben.’

Haar lunch was bedorven, maar ze had er ook niet veel van verwacht. Het liefst zou ze naar huis gaan, en terwijl ze gedachteloos zat te praten, dacht ze aan Will, die alleen thuis was en misschien ook geen plezier aan zijn lunch beleefde, aan de televisie die niet meer op de afstandsbediening wilde reageren – waren de batterijen nog wel goed? – en aan de telefoon die overging terwijl ze er niet was. James voelde er blijkbaar nog niets voor om terug te gaan. Ze konden over de South Bank tot aan Westminster Bridge wandelen, stelde hij voor. Was ze ooit in het aquarium geweest? Daar zouden ze heen kunnen gaan.

‘We hebben gezegd dat we om halfvier terug zouden zijn.’

‘O, goed. Laten we dan maar gaan.’

Met Will was alles in orde. Hij had zijn lunch opgegeten en zelfs de afwas gedaan. De televisie stond aan en hij zat opgewekt naar een oude zwartwitfilm te kijken. Becky zette thee en presenteerde de pasteitjes waar Will zo van hield. James keek alsof ze hem een bord met maden had voorgezet. Hij pakte de krant op voor het cryptogram, maar dat was te moeilijk of misschien had hij geen zin om het echt te proberen. In elk geval ging hij uit het raam zitten staren alsof hij in allerlei saaie gedachten verdiept was. Doodongelukkig dacht Becky dat als hij de komende veertien dagen zo doorging – als hij op die koers bleef zitten – ze misschien een hekel aan hem zou krijgen en hem nooit meer zou willen zien. Dat zou de oplossing van al hun problemen zijn.

Om zes uur, toen de televisie drie uur had aangestaan, stond hij op en zei hij dat hij moest opstappen. Hij had beloofd dat hij nog even bij zijn zus zou aangaan, maar hij zou haar bellen. Er verspreidde zich meteen een opgeluchte, blije glimlach over Wills gezicht, en toen James weg was, liet hij zich lekker in de kussens wegzakken. Hij lachte onbedaarlijk om de film en keek Becky telkens veelbetekenend aan. Hij knipoogde zelfs een keer; dat had ze hem nooit eerder zien doen.

Ze kon geen avondeten door haar keel krijgen, maar Will wel. Hoewel hij de hele dag op de bank had gehangen, had hij vreselijke trek in zijn lievelingsmaaltijd, de eieren met spek, de patat en de gebakken tomaten die ze voor hem klaarmaakte. Toen om acht uur de bel ging, dacht ze dat James misschien terug was gekomen om te zeggen dat hij niet zo onvriendelijk had moeten zijn en dat hij zich voortaan anders zou gedragen... Maar het was rechercheur Jones. Zodra hij de huiskamer binnenkwam, maakte dat iets in Will los. Misschien moest hij weer aan de nacht denken die hij in de cel had doorgebracht, of misschien was hij alleen maar hevig geschrokken.

Wat het ook was, het gaf hem zijn spraakvermogen terug. Hij sprong op en riep uit: ‘Nee, ik ga niet mee! Ik ga niet mee, ik blijf hier!’

‘Niet dat ik hem niet prachtig vind, schat,’ zei Zeinab tegen Morton Phibling. ‘Maar je weet wat Inez zei. Draag hem niet op straat, zei ze. Als je me nou met de Lincoln was komen halen, was het wat anders geweest.’

‘Dat zou ik graag hebben gedaan, als je goedvond dat ik naar je huis kwam.’

‘Ik heb je al duizend keer verteld dat mijn vader me zou vermoorden. En jou ook.’

In plaats van de boottocht waren ze in Kew Gardens. Morton wist opeens weer dat hij zeeziek werd op boten. Zeinab had niet naar Kew gewild. Ze hield wel van bloemen, vooral orchideeën en witte aronskelken, maar tuinen lieten haar koud. Morton had hier alleen maar graag naartoe gewild, omdat hij op school een gedicht uit zijn hoofd had geleerd over Kew in de seringentijd, en het was niet ver van Londen, zei hij. Zeinab vond het veel te ver van Londen en had dat ook een paar keer tegen hem gezegd. Ze maakte zich geen zorgen over de diamanten hanger. Ze herinnerde zich dat ze hem op een plank in de badkamerkast in het Dame Shirley Porter House had laten liggen. Haar verlovingsring (de grote, niet Rowleys bescheidener geval) zat aan haar vinger en ze liet hem trots flitsen als iemand in haar richting keek. Verder was er hier niets te doen.

Morton probeerde nog iets van de dag te maken door thee met haar te gaan drinken in het Ritz. Zeinab, die nooit dik werd, at twee eclairs en een groot stuk aardbeientaart met slagroom. Evengoed dacht ze erover om Morton de bons te geven. Dat moest gauw gebeuren, voordat de zaak op de spits gedreven werd door al dat gedoe over de bruidsjurk en de trouwdatum en de uitnodigingen voor de gasten. Maar eerst wilde ze nog één groot cadeau uit hem los krijgen. De Jaguar bracht hen naar Hampstead, waar Mortons chauffeur opdracht kreeg op de hoek te stoppen en haar te laten uitstappen, voor het geval meneer Sharif naar buiten keek.

Morton werd natuurlijk naar Eaton Place teruggereden, terwijl Zeinab een paar bussen naar Lisson Grove moest nemen. Algy en de kinderen keken naar Mary Poppins op televisie. Mevrouw Sharif, een ongenode en onverwachte gast, zat in de comfortabelste stoel Godiva-bonbons te eten.

‘Wat een zware dag,’ zei Zeinab, in de hoop dat haar moeder zou denken dat ze de enige vrouw in Marylebone was die op deze feestdag had gewerkt. ‘Ik ben doodmoe.’ Haar moeders mening was voor haar van geen enkel belang, maar als moeder haar escapades met Morton en Rowley afkeurde, wilde ze misschien niet meer op de kinderen passen. Bij de gedachte aan Morton dacht ze ook aan de diamanten hanger. Ze ging naar de badkamer en keek in het kastje. De hanger lag niet op de plank. Blijkbaar had ze hem eruit gehaald en in de slaapkamer gelegd. Toen ze door de hal liep, werd ze afgeleid door Algy, die zei dat hij iets tegen haar te zeggen had waarvan hij liever niet wilde dat haar moeder het hoorde.

‘Als het over mij en Morton en Rowley gaat,’ zei Zeinab, ‘kun je je de moeite besparen. Ik vind er ook niets meer aan en het is verdomd hard werken. Het zal je interesseren dat Mortons vriend Orville Pereira, die miljardair is, me om een avond uit heeft gevraagd en dat ik nee heb gezegd. Omwille van jou. Zie je wel?’

‘Daar gaat het niet over. Het gaat over de woningruil.’

‘Wat bedoel je?’

‘Er heeft een stel gebeld. Ze hadden mijn advertentie gezien en ze hebben een woning in Pimlico die ze opgeven omdat ze liever hier willen wonen. Het zou weinig rompslomp geven, Suzanne, want het is in dezelfde gemeente. Het is zo voor elkaar.’

‘Ik weet het nog niet, Alge. Het is een grote beslissing. Ik weet niet eens waar Pimlico is.’

‘Ik wel. Ik kan het je laten zien. Je moeder kan bij Bryn en Carmel blijven en we kunnen daar gaan kijken. In elk geval naar de buitenkant.’

‘Goed,’ zei Zeinab. ‘Ik wil wel kijken. En als we toch weg zijn, kunnen we ook ergens gaan eten. Laten we er een avondje uit van maken. Maar eerst moet ik dat ding aan dat halssnoer vinden dat Morton me heeft gegeven.’ Ze giechelde om zijn norse blik. ‘Ik moet het toch vinden om het te kunnen verpatsen?’

De hanger lag niet op de kaptafel en ook niet in de la daarvan, en evenmin in de la waar Zeinab haar sieraden bewaarde, en hij was ook niet tussen haar cosmetica terechtgekomen, twee grote laden vol. Wat had ze vrijdag gedragen? Haar gebruikelijke outfit, een nauwsluitende witte trui en een zwarte minirok, nam ze aan. Die droeg ze altijd, en nu ook. Het leren jasje droeg ze alleen als het erg koud was, en ze zou nog liever longontsteking oplopen dan dat ze een winterjas aantrok. Ze keek in de zakken van het jasje. De hanger was er niet, en dat was ook niet vreemd, want ze had hem sinds vrijdag niet meer gedragen, zelfs niet meer sinds maart.

Wat had ze die dag gedaan? Ze was met Morton naar haar werk gegaan, had de hanger laten zien, had die ruzie met Freddy gekregen, hij had haar een slet genoemd en zij had Ludmila een Russische trut genoemd, en toen waren er een paar klanten geweest, en toen – herinnerde ze zich plotseling – had ze tegen Inez gezegd dat ze met Rowley ging lunchen, en Inez had gezegd dat ze de hanger moest afdoen en dat had ze gedaan. Maar waar had ze hem gelaten? Ze kon het zich niet herinneren. Misschien had ze hem gewoon op de tafel gelegd, de tafel die onder de spiegel stond, terwijl ze haar gezicht bijwerkte. Ze had hem daar blijkbaar laten liggen. Ze was hem helemaal vergeten, had hem in de winkel achtergelaten.

Nou, hij zou er nog wel zijn. Ze zou hem de volgende dag gaan halen. Toen ze in de huiskamer terug was, ging Reem Sharif niet bepaald enthousiast akkoord met Algy’s voorstel.

‘Als die kinderen nog meer bonbons eten, worden ze kotsmisselijk. En als ik hier de halve avond blijf, wil ik iets te eten hebben. Waar gaan jullie eten?’

‘Chinees,’ zei Alby.

‘Neem dan een portie kip met citroen voor me mee, met nasi... o, en garnalen met sesam als voorafje. Geen minuut later dan tien uur, want dan rammel ik van de honger.’

De politie had Will niet meegenomen, zei Becky door de telefoon tegen Inez, maar ze hadden hem een eeuwigheid ondervraagd over een of andere inbraak. Was er in de winkel ingebroken? Inez vertelde haar erover.

‘Maar het is belachelijk om te denken dat Will er iets mee te maken had. Hij is hier in geen week geweest.’

‘Ik weet niet of ze dat echt denken,’ zei Becky. ‘Maar het kwam er wel op neer. Ze wilden mijn woning doorzoeken, maar ik heb voet bij stuk gehouden. Geen denken aan, zei ik, en toen ze weggingen, zei die rechercheur Jones dat hij een huiszoekingsbevel zou halen, maar dat was gisteravond en er is niemand meer geweest.’

‘Ik ken Jones,’ zei Inez. ‘Niet zo goed als ik Zulueta en Osnabrook ken, om van Crippen nog maar te zwijgen, maar ik ken hem.’

Becky verontschuldigde zich omdat ze Inez niet had gevraagd of er iets van haar gestolen was. Inez somde de dingen op die weg waren en maakte haar aan het lachen met het verhaal van Ludmila’s trouwringen.

‘Will kan weer praten,’ zei Becky. ‘Sinds gisteravond. Dat kwam door de schok toen hij Jones zag, denk ik.’

‘Dus hij komt hier gauw weer terug?’

‘Ik hoop het, Inez,’ zei ze, en Inez bespeurde een weemoedige ondertoon in haar stem.

Het telefoontje was gekomen terwijl Inez op de komst van Zeinab wachtte. Die kwam niet later dan anders. Voor het eerst sinds vorig jaar oktober, toen hij met een lelijke verkoudheid in bed was gebleven, was Jeremy niet op een doordeweekse ochtend naar de winkel gekomen om een kop thee te drinken. Het was geen formele regeling, maar hij had haar evengoed kunnen bellen, dan had ze geen extra theezakje in de pot hoeven doen. Ze vermoedde dat hij niet naar zijn werk was gegaan. Opeens herinnerde ze zich weer dat ze hem de vorige ochtend achter het stuur van die auto had zien zitten. De laatste tijd strookten de dingen die hij deed en zei niet goed met elkaar. Hij moest haar minstens drie keer hebben verteld dat hij geen auto had, dat hij in Londen geen auto wilde hebben, dat hij het asociaal vond om de atmosfeer met uitlaatgassen te vervuilen. Natuurlijk was het mogelijk dat de auto die ze had gezien helemaal niet van hem was, dat hij een auto had gehuurd om naar zijn moeder te gaan. Aan de andere kant had hij ook gezegd dat hij niet kon rijden. Door het vele contact met rechercheurs was ze misschien net zo gaan denken als zij, want ze vroeg zich nu af waarom ze het nummer van die auto niet had genoteerd. Evengoed wist ze dat het een zilverkleurige Mercedes was.

Zeinab kwam om kwart voor tien haastig de winkel in. Mensen die onverbeterlijk laat waren, was Inez opgevallen, hadden altijd haast en waren altijd buiten adem als ze eindelijk aan kwamen zetten. Zonder een woord tegen haar te zeggen, met nauwelijks een blik in haar richting, liep ze vlug naar wat iedereen háár spiegel noemde en het tafeltje eronder. Inez zag in de spiegel haar gezicht, hevig geschrokken, verbijsterd, en ze zag Zeinabs handen tussen de kleine ornamenten op de tafels daar in de buurt grabbelen. Ze draaide zich om en hield haar handen omhoog alsof ze ging bidden.

‘Hij is weg!’

‘Wat is weg?’

‘Die hanger die ik van Morton heb gekregen. Ik heb hem hier vrijdag laten liggen toen ik met Rowley ging lunchen en ik... ik ben hem vergeten!’

Inez wist dat het, hoe groot de verleiding ook was, volkomen zinloos was om tegen Zeinab te zeggen dat ze voorzichtiger had moeten zijn. Als ze dat nu nog niet wist, zou ze het nooit weten. Nu moest ze het nieuws vertellen, maar wel een beetje tactvol.

‘Er is gisteren iets gebeurd.’ Ze zweeg even om haar woorden te kiezen. ‘Een inbraak, moet ik zeggen. Er is van iedereen iets gestolen. Ik denk... nou, het lijkt me waarschijnlijk dat ze je hanger hebben meegenomen.’

‘O, mijn god, o, mijn god, wat moet ik doen? Wat moet ik tegen Morton zeggen?’

Nu geloofde Inez, net als Martin indertijd, dat het altijd het beste was om de waarheid te spreken. Geen uitvluchten, geen ‘leugentjes om bestwil’, geen uitstel. Maar als ze dat nu zei, zou het moraliserend overkomen. ‘Misschien hoef je hem nog niets te vertellen,’ zei ze, al stuitte het haar tegen de borst. ‘Misschien vindt de politie hem.’

‘Wat moet ik doen als hij ernaar vraagt?’

‘Hij heeft je toch nooit gevraagd naar de andere dingen die hij je heeft gegeven?’

‘Er is altijd een eerste keer,’ zei Zeinab. ‘De politie weet nog niet dat hij weg is, hè? Ik kan het ze maar beter gaan vertellen.’

‘Je kunt ze bellen,’ zei Inez, die wilde voorkomen dat Zeinab nog eens een uur of twee van haar werk wegbleef. ‘Vraag naar rechercheur Jones. En ik zou hem graag ook even willen spreken. Ik wil hem vertellen over dat vuile witte busje met het bordje achter de ruit dat hier altijd voor de deur stond. Misschien is het belangrijk.’

De huiszoeking was erger dan een inbraak zou zijn geweest, vond Becky. Jones en een geüniformeerde agent doorzochten alle kamers. Ze trokken laden open, haalden ze leeg, keken in kleerkasten, voelden in jaszakken, pakten boeken een voor een van de plank en keken erachter. Jones opende elk boek dat erg dik was, op zoek naar een geheim vakje. Becky’s eigen sieraden werden nauwlettend bestudeerd en ze schonken vooral veel aandacht aan de versleten, bekraste trouwring van haar moeder. In de studeerkamer, die nu Wills slaapkamer was, vonden ze in een la van de computertafel een paar wollen handschoenen. Die waren van haar. Ze waren knalrood en zo klein dat Will zijn handen er bijna niet in zou kunnen krijgen, maar Jones scheen het een erg belangrijke vondst te vinden. Blijkbaar dacht hij dat Will die handschoenen had gedragen toen hij Inez’ huis plunderde.

Ze vonden niets anders dat die theorie ondersteunde, maar ze bleven systematisch zoeken, geïnspireerd en aangemoedigd door de vondst van die handschoenen; waarom had ze die ooit in die la gedaan en wanneer? Ze gingen naar de huiskamer, waar ze overal aan het zoeken waren, rondom Will die angstig en voorovergebogen op een hoek van de bank zat. Toen ze aan de boeken en videodozen begonnen, maakte hij een jengelend geluid en rende de kamer uit om een veilig heenkomen te zoeken, niet in de studeerkamer maar in haar eigen slaapkamer. Daar ging hij op zijn buik liggen, met zijn gezicht in de kussens, en daar zag Jones hem toen hij zijn hoofd om de deur stak, op zoek naar Becky. Jones zei niets, maar drukte zijn lippen op elkaar en trok zijn wenkbrauwen op, een grimas die niemand zag.

Een halfuur later, toen de huiszoeking voltooid was en ze niets anders hadden gevonden dan de handschoenen, de trouwring en een mannenhorloge dat ze soms droeg omdat het een grote, duidelijke wijzerplaat had, vroeg Jones haar of zij en Will echt tante en neef waren.

‘Wat wilt u daarmee zeggen?’

‘Hij weet goed de weg in uw slaapkamer.’

Misschien had Becky tegen hem moeten zeggen dat hij kon opvliegen. Ze deed dat niet. ‘Ik kan het bewijzen, als u mijn geboortecertificaat en dat van zijn moeder en dat van hem wilt zien. Ik vind uw suggestie weerzinwekkend.’

‘Goed, mevrouw Cobbett, rustig maar. Dat is voorlopig alles. Misschien komen we terug.’

Will lag nog op haar bed. Hij had zijn vingers in zijn oren, al had de politie niet veel lawaai gemaakt. Als hij nu eens de hele dag weigerde om in beweging te komen? Als hij daar nu eens de hele nacht bleef liggen? Als zij en James een echte relatie hadden, als dit een liefdesverhouding was geworden, had ze hem kunnen bellen en hem om raad of hulp kunnen vragen. Toen de ochtend bijna voorbij was, besefte ze dat ze voor het eerst sinds ze Will bij zich opnam geen contact had opgenomen met kantoor en geen e-mails of faxberichten had verstuurd. En volgende week zou ze weer naar haar werk moeten gaan.

Ze ging naar haar slaapkamer terug. Hij was in slaap gevallen op het bed, maar het was een rusteloze slaap waarin hij mompelde en nerveuze bewegingen maakte. Zijn handen gingen open en dicht als die van iemand die weer wat gevoel in zijn verdoofde vingers wil krijgen. Ze dreigde in paniek te raken, ging vlug naar de huiskamer terug en schonk zich een stevige whisky in.