10

‘JJe kunt veel leren,’ zei Freddy Perfect, ‘door te doen wat ik doe. Ik bedoel, rondkijken in winkels als deze. Let wel, ik heb het nooit over ‘‘rommelwinkels’’, Inez. Antiekwinkels. Ja, zoals ik al zei, je kunt veel leren door gewoon naar allerlei kleine dingetjes te kijken. Deze vaas bijvoorbeeld, en dit doosje.’

‘Ja?’ Inez las in The Guardian over de speurtocht naar Jacky Miller of haar lichaam. ‘Leg dat doosje neer, Freddy. Het is breekbaar.’

‘Ik maak het niet stuk. Ik heb erg delicate vingers, zegt Ludo altijd. Ik denk erover om veilingmeester te worden. Volgens mij heb ik daar talent voor.’

‘Misschien wel.’

De politie had een theorie en Jacky’s ouders hadden er ook een. Blijkbaar had Jacky van internetten gehouden. Ze had e-mails, inclusief foto’s, uitgewisseld met een man die de politie tot nu toe niet had kunnen vinden. Hij werd ook vermist. Was het mogelijk dat ze op eigen houtje was vertrokken en ergens heen was gegaan om die man te ontmoeten? Waarom, zei Jacky’s vader, had ze het in dat geval niet aan haar moeder verteld, die niet zou hebben geprobeerd haar tegen te houden, want ze was boven de achttien en vrij om te gaan en staan waar ze wilde? Hij en zijn vrouw hadden de theorie dat ze op vakantie was in een of andere badplaats aan de Rode Zee. Dat was minder vergezocht dan het op het eerste gezicht leek. Een vriendin had gewild dat zij en twee anderen meegingen, maar Jacky’s moeder had, in dit geval, haar best gedaan om haar tegen te houden. Gezien de huidige situatie in Israël was het te gevaarlijk om naar die regio te gaan. Jacky had daar nogal opstandig op gereageerd. Ze had zelfs gezegd dat ze evengoed zou gaan, al hadden haar ouders er daarna niets meer over gehoord.

Ondanks dat alles bevatte de krant een aantal artikelen over seriemoordenaars met jonge vrouwen als slachtoffer, en over overeenkomsten tussen de rottweiler, Jack the Ripper en de Yorkshire Ripper, ‘Wat kunnen we ertegen doen?’ en de mogelijkheid om de doodstraf weer in te voeren. Eerder had Jeremy Quick, toen hij thee kwam drinken, Inez nog meer over zijn karakter aan het twijfelen gebracht door te zeggen dat hij een groot voorstander was van de doodstraf voor moordenaars.

Net op het moment dat Zeinab binnen kwam, belde inspecteur Crippen. Hij vertelde haar dat ze Zulueta en Jones om tien uur die morgen kon verwachten. Ze wilden de volledige gegevens van haar assistente, de huurders die de politie nog niet had ondervraagd en eventuele andere vaste bezoekers van de winkel.

‘Ik heb niets te verbergen,’ zei Freddy toen ze het hem vertelde.

Zeinab had een nieuw neusknopje. Je kon heel goed zien dat het een echte diamant was. Als ze haar hoofd bewoog, haar lange zwarte haar naar achteren wierp, flitste de weerspiegeling van de diamant over de muren. ‘Dat kan ik van Morton niet zeggen. Ik wil niet dat ze gaan rondsnuffelen in zijn huis aan Eaton Square.’

‘Dat is het beste adres in Londen, zeggen ze. Ga je daar wonen als je mevrouw Phibling bent?’

‘Dat weet ik nog zo net niet,’ zei Zeinab. ‘Kijk maar uit dat Inez je niet met dat Meissen-bord ziet zwaaien, want het is tweehonderd jaar oud.’

Inez legde de krant neer. ‘Zo is het wel genoeg, Freddy. Zeg, ik ga morgenavond naar mijn zus, dus als jij en Ludmila uitgaan, zal ik jullie de code van het inbraakalarm geven. Ik zal het opschrijven.’

‘Dat is wat nieuws,’ zei Freddy met de houding van iemand die op het punt staat een interessant gesprek te beginnen. Hij nam het stukje papier met de code van Inez over. ‘Ik heb nooit geweten dat je dat alarm aanzette, in al die jaren dat ik... ik bedoel, dat Ludo hier woont.’

‘Dat is nog geen twee jaar. En nu wegwezen. Ludmila zal zich afvragen waar je bent.’

Freddy slenterde met tegenzin naar de achterkant van de winkel. Hij was daar nog lang niet toen Zulueta en Jones binnenkwamen. Als de minst respectabel uitziende aanwezige trok hij meteen de aandacht van Zulueta. ‘En u bent?’

‘Meneer Perfect,’ zei Freddy. Hij pakte een stuk Japans porselein op en keek er dromerig naar.

‘Probeert u grappig te zijn?’

Inez onderdrukte een lach en zei: ‘Ik verzeker u dat hij echt zo heet.’ Maar zodra ze dat had gezegd, vroeg ze zich af of ze dat wel zeker wist. Hoe wist ze of haar huurders – behalve misschien Will – degenen waren die ze zeiden dat ze waren?

‘Nou, meneer Perfect...’ Zulueta sprak de naam met dik opgelegde ironie uit. ‘Nou.’ Hij knikte naar het notitieboekje in zijn hand. ‘Wat is uw volledige naam?’

‘Frederick James Windlesham Perfect.’

‘U woont op de tweede verdieping? Heb ik dat goed?’

‘Nee, dat hebt u niet,’ zei Freddy. ‘Daar woont mijn vriendin. Al ben ik wel een erg regelmatige bezoeker.’

‘En waar woont u dan wél?’

‘27 Roughton Road, Hackney, Londen. E9.’

Dat hoorde Inez voor het eerst. Misschien had hij dat adres ter plekke verzonnen. Er stond waarschijnlijk een straf op het verstrekken van een vals adres aan de politie. Nu was het Zeinab die onbehaaglijk keek. Jones bespoedigde Freddy’s vertrek door de binnendeur voor hem open te doen. Freddy verliet langzaam de winkel.

‘Uw volledige naam, alstublieft?’

‘Zeinab Suzanne Munro Sharif.’

Waar komt dat ‘Suzanne Munro’ vandaan? dacht Inez. Misschien had ze het gewoon verzonnen. Maar toen Jones naar Zeinabs adres vroeg, keek ze hem opstandig aan.

‘Ik snap niet waarvoor u dat wilt hebben. Ik heb niets met dit alles te maken. Ik heb geen meisjes met zilveren kettingen gewurgd.’

‘U wordt nergens van beschuldigd, mevrouw Sharif. We vragen dit alleen voor routinedoeleinden.’

‘Als ik het u vertel, gaat u daar toch niet heen om met mijn vader te praten? Hij vermoordt me, als u dat doet.’

‘Het is alleen bestemd voor ons dossier en het blijft volkomen vertrouwelijk.’

Inez had al een adres van Zeinab in haar administratie. Voor het geval ze nu met een andere versie kwam, luisterde ze aandachtig toen Zeinab een adres aan Redington Road, Hampstead, opgaf. Het was hetzelfde adres dat ze haar had opgegeven toen ze in de winkel kwam werken. Een goed adres aan de westkant van Hampstead Heath, al was het nog wel wat minder dan Eaton Square.

‘En nu die meneer van wie u zei dat hij uw verloofde was...’

‘Hij ís mijn verloofde. En ik ga u niet vertellen waar hij woont. Dat moet u hem zelf maar vragen.’

Ze zag er opgewonden uit, en ook nogal ontredderd, want ze had met haar handen door haar haar gestreken. Terwijl Inez de namen van een paar vaste klanten aan Zulueta gaf, maar weigerde hem hun adres te geven, begon Zeinab voor de spiegel met de vergulde lijst haar haar te kammen en haar make-up weer in orde te maken. Het stond vast dat het meisje iets verborg, al zou Inez niet weten wat dat was. Deed iedereen die ze kende – altijd met uitzondering van Will, haar zus in Highgate en een paar kennissen – aan misleiding? Jeremy Quick waarschijnlijk, Zeinab en Freddy zeker. Ludmila hoogstwaarschijnlijk ook, met haar veranderlijke accent en haar bewering dat ze van Russische afkomst was. En Rowley Woodhouse? Zeinab had haar een keer een man aan de andere kant van de straat aangewezen en gezegd dat hij het was. Maar hij was niet overgestoken om met haar te praten en had ook niet op een andere manier laten blijken dat hij haar herkende. Wilde dat zeggen dat je... nou, dat je leermoeilijkheden moest hebben om echt eerlijk te zijn? Misleidde zijzelf ook andere mensen?

Zeer zeker niet, dacht ze toen ze de straatdeur dichtdeed die Zulueta en Jones bij hun vertrek open hadden laten staan. Toen dacht ze aan de video’s die ze voor alle bezoekers verborgen hield, de televisie die ze uitzette als er iemand kwam, en die een of twee keer dat Jeremy of Becky langs was gekomen en ze had gelogen over het televisieprogramma waar ze naar keek. Alleen tegen Will was ze eerlijk geweest...

Hij had de vrijdagavond en de hele zondag bij Becky doorgebracht. Ze was zo gedemoraliseerd en zo moe geweest dat toen hij vrijdagavond met een bord op schoot voor de televisie zat en vroeg of hij zondag kon komen lunchen, ze niet de kracht had gehad om nee te zeggen. Het was altijd al onwaarschijnlijk geweest dat James haar zou bellen, dat hij haar ooit nog zou bellen, maar er was een sprankje hoop achtergebleven en daar klampte ze zich aan vast, terwijl ze tegelijk voorzag dat ze zich voor Will, haar uitvluchten en pretenties zou schamen. Als hij belde.

Ze voelde zich enigszins getroost door het plezier dat Will had. Het maakte hem blij dat hij bij haar mocht zijn en vooral dat hij twee dagen later terug mocht komen. In de loop van de zondagmiddag was ze naar de keuken gegaan om thee te zetten, en toen ze daar stond te wachten tot het water kookte, zag ze dat Will uit de huiskamer kwam en op weg naar de wc in de hal bleef staan. Hij maakte de deur van de studeerkamer open en keek naar binnen. Natuurlijk was hij al vaak in de studeerkamer geweest, maar toch had ze de indruk dat hij deze keer op een andere manier in het rond keek. Ze was er zeker van dat hij de situatie beoordeelde, dat hij tegen zichzelf zei dat daar gemakkelijk een eenpersoonsbed kon staan zonder dat de rest van het meubilair tegen elkaar aan gezet moest worden. Waarom kon dit niet zijn slaapkamer worden?

Terwijl ze water op de theezakjes goot en de grote chocoladecake uit de koelkast pakte, repeteerde ze in stilte wat ze zou zeggen als hij het haar vroeg. Ik moet daar werken, Will, soms moet ik daar tot middernacht zitten werken. Je weet dat ik mijn geld moet verdienen, Will, net als jij, dat weet je. Het klonk zwak. Het klonk als wat het in werkelijkheid ook was: een uitvlucht.

Inderdaad had Will iets in die trant gedacht. Maar Becky vergiste zich als ze dacht dat hij haar om de kamer zou vragen of zelfs dat hij aan die mogelijkheid zou denken. Wat hem betrof, maakte de aanwezigheid van het bureau, de stoelen, de computer met bijbehorende apparatuur, het kopieerapparaat en de papiervernietiger het volkomen duidelijk dat er geen ruimte voor hem was. Trouwens, ze had hem dat verteld, en als Becky het zei, dan was dat voor hem genoeg. Die arme Becky had niet genoeg geld om een groter huis te kopen.

Een paar weken eerder had hij gedacht dat daar verandering in zou komen als hij de schat had. Dan gaf hij haar de helft van het geld en konden ze een huis voor hen samen kopen en daar altijd blijven wonen. Hij had ‘6th Avenue’ op de achterkant van een envelop geschreven waarop reclame voor een pizzeria was afgedrukt. Om dat te kunnen doen had hij Inez gevraagd hoe je het spelde, en daarna had hij de woorden met veel moeite met een balpen op het papier gezet. Die envelop kon hij aan mensen laten zien, als ze niet begrepen wat hij bedoelde.

Maar nu had hij bijna de hoop opgegeven dat hij die straat zou vinden. Hij had iedereen die hij kende ernaar gevraagd en hun de envelop laten zien, en ze zeiden allemaal dat 6th Avenue in New York lag of ‘ergens anders in Amerika’. In het begin had hij dat niet geaccepteerd. Eigenlijk was Will niet tot redeneren in staat. De werking van oorzaak en gevolg ontging hem en hij had zich nooit in het mysterie van deductieve processen begeven. Wanneer iemand als Jeremy Quick tegen hem had gezegd, dat alle genummerde avenues in Amerika waren, en dat 6th Avenue een genummerde avenue is, dus 6th Avenue is in Amerika, zou hij waarschijnlijk hebben gelachen en Jeremy gelijk hebben gegeven, maar hij zou er niets van hebben begrepen. Zo langzamerhand begon hij het te accepteren, al ging dat niet van harte. Eén ding hield zijn twijfel in stand. Dat was het geluid van die politiesirenes. Het móést hier ergens zijn, want hij had die sirenes gehoord als hij ‘s nachts in bed lag. Hij hoorde dat ze dat geluid maakten, dat loeien en jodelen, als politieauto’s of ambulances of brandweerwagens met grote snelheid door Edgware Road of langs Sussex Gardens reden.

Er was wel het probleem dat niemand die hij ernaar had gevraagd de film had gezien. Hij had geprobeerd Keith over te halen naar die film te gaan. Op maandag, toen ze op de vloer van de woning in Ladbroke Grove zaten te lunchen, probeerde hij het opnieuw.

‘Ik kan ‘s avonds niet weg, Will. Ik kan mijn vrouw niet bij de kinderen achterlaten. Ze heeft ze de hele dag al om zich heen.’

‘Zij kunnen ook gaan,’ zei Will.

‘Nee, dat kan niet. Jij weet niet hoe jongens van twee en drie zijn. En we kunnen Kim niet steeds vragen om te babysitten.’ Hij wachtte even of Will gegeneerd keek zodra de naam van zijn zus viel, maar hij zag geen reactie. ‘Ik denk dat ze een beetje teleurgesteld is, omdat ze niets meer van je heeft gehoord sinds jullie twee naar de film zijn geweest.’

Keith zag in Wills stilzwijgen, in het feit dat Will zich op de KitKat concentreerde die hij in zijn lunchtrommeltje had, een teken van schaamte en verlegenheid. Hij overschatte de geestesvermogens van zijn medewerker steeds weer. Keith had een bijna bijgelovige angst voor alles wat in de buurt van hersenletsel kwam, en als hij echt had geweten welke beperkingen Will had, zou hij zijn zus nooit hebben aangemoedigd om met hem uit te gaan.

‘Nou, als je bang bent dat je haar van streek hebt gemaakt, hoef je haar alleen maar te bellen. Je zult verrast zijn.’

Om vier uur nokten ze af. Het regende inmiddels en zodra Keith de motor startte, spatte het water tegen de voorruit. In Harrow Road herinnerde hij zich iets wat hij moest doen. ‘Ik heb mijn vrouw beloofd dat ik een gesneden brood en een pond tomaten zou meebrengen. Als ik het busje daar tussen pers, kun jij het verplaatsen als er een parkeerwachter aankomt. Het is een dubbele gele streep.’

Will was vijf jaar eerder zonder problemen voor zijn rijexamen geslaagd. Even daarna was het schriftelijk examen ingevoerd, een maatregel die voor hem een onoverkomelijke barrière zou zijn geweest. Hij kon vrij goed rijden en wilde dat hij vaker de gelegenheid kreeg om achter het stuur te zitten. Hij hoopte eigenlijk dat er een parkeerwachter zou aankomen, want dan kon hij blokjes omrijden tot Keith weer naar buiten kwam.

Het busje stond op de hoek van Harrow Road en een straat met woonhuizen. Het regende niet zo hard meer en toen Will daar een tijdje had gezeten, stapte hij uit en begon met een doek de zijspiegels af te vegen. Toen hij opkeek, zag hij een bord met de naam van de zijstraat: 6th Avenue. Hij wendde zijn ogen even af, want hij moest het hebben gedroomd, maar toen hij zijn blik weer opsloeg, stond de naam er nog, 6th Avenue, gemakkelijk te herkennen van de letters op de envelop. 6th Avenue. Het bordje hing niet aan een lantaarnpaal, zoals in de film, maar zat op de muur, en nog tamelijk hoog ook. Ze hadden het natuurlijk verplaatst nadat de film was gemaakt. Dat moest het zijn.

Will had het bord graag van dichterbij willen bekijken, maar op dat moment kwam Keith met het brood en de tomaten de winkel uit.

‘Ik was de spiegels aan het poetsen.’

‘Goed zo. Mijn vrouw zegt altijd dat de prijzen de pan uit rijzen, maar je gelooft dat niet, hè, totdat je het zelf ziet.’

‘Je moet het zelf zien,’ zei Will. Hij knikte, maar dacht helemaal niet aan broden en tomaten.

Omdat hij er zeker van was dat hij een goede indruk op de politie had gemaakt, vond Jeremy het geen punt dat ze misschien terug zouden komen om het huis te doorzoeken. Als ze dat deden, kon hij natuurlijk om een huiszoekingsbevel vragen, maar hij wist welk effect dat op een man als Crippen of een andere rechercheur zou hebben. Die zou meteen denken dat hij iets te verbergen had. Zoals ook inderdaad het geval was.

In elk geval moest hij de belastende voorwerpen niet in die la laten liggen. In de kast van de huiskamer had hij een geldkistje, een klein soort kluisje zoals hotels in hun kamers hebben, erg gemakkelijk te bedienen en open te krijgen door een code van vier cijfers in te toetsen. Hij had hem nog nooit gebruikt, maar hij had al besloten dat als hij hem gebruikte hij niet het soort code zou nemen dat de meeste mensen kozen, hun verjaardag of een afkorting daarvan, dus in zijn geval 4755, aangezien Alexander op vier juli jarig was. Dat lag te veel voor de hand. Een politieman, zelfs een met een laag IQ, zou dat gauw genoeg doorhebben. Zou Jeremy dezelfde verjaardag hebben als Alexander? Misschien niet. In zijn huis in Kensington had hij zijn geboortejaar, 1955, als code van het inbraakalarm gebruikt, maar daar was hetzelfde van toepassing geweest, en daarom had hij de datum waarop Gaynor Ray, het eerste slachtoffer, door Jeremy was gedood als nieuwe code genomen. 14 april 2000. 1440. Moest hij die code opnieuw gebruiken? Nee. Misschien konden ze die datum vaststellen, al zou hij niet weten hoe.

Hij pakte de aansteker, het zakhorloge en de oorringen uit de la van de tafel op het dakterras en deed ze in het geldkistje. Het duurde even voordat hij het deksel sloot. Was het niet roekeloos om die dingen te bewaren? Maar hij moest enig risico lopen, zei hij tegen zichzelf. Het moest hem iets opleveren . Het zou belachelijk zijn om van een ‘kick’ te spreken, en dat zou zijn gevoelens ook niet goed verwoorden. Omdat hij nu eenmaal vastzat aan die dwangmatige neigingen, die bijna een ziekte waren, moest hij daarin een spelelement, een puzzel, een raadsel introduceren. Anders kon hij net zo goed meteen zichzelf van kant maken, dacht hij soms grimmig. Hij had dat vaak genoeg overwogen. In zijn somberste ogenblikken had hij erbij stilgestaan dat hij, als hij zelfmoord pleegde, de wereld en de vrouwen van een dodelijke bedreiging verloste. Maar Alexander wilde niet sterven, nog niet, al dacht hij vaak dat zijn dood misschien de enige uitweg was. Het enige wat hij wilde, was dat Jeremy stierf.

Een getal voor het geldkistje, een cijfercode. Niet de verjaardag van zijn moeder; niet haar huisnummer plus haar postcode. Hij kon zich de verjaardag van zijn vrouw of zijn vriendin niet herinneren. Hij kon beter op zoek gaan naar een datum die alleen voor hem iets betekende, of anders een willekeurige datum. 1986 was een goed jaar voor hem geweest, het jaar dat hij afstudeerde en van Hendon naar zijn eerste adres in Chelsea aan King’s Road verhuisde, het jaar ook waarin hij zijn oude Austin wegdeed en zijn eerste nieuwe auto kocht, een blauwe Volkswagen. Dat was in maart geweest, dat wist hij nog, maar hij wist niet meer op welke dag. Dat was ook niet belangrijk. Hij deed gewoon alsof het de derde was. Hij toetste 3386 in en sloeg toen zijn adressenboek open op de tweede bladzijde. Daar noteerde hij ‘King, Austin’ en een cijferreeks die op een telefoonnummer leek: 0207 636 3386. Om het overtuigender te maken voegde hij er een fictief e-mailadres aan toe: kinga@fitzroy.co.uk.

Met het geld dat Alexander in die tijd begon te verdienen, kon hij alles doen, overal heen gaan, bijna alles kopen wat hij wilde. En dat had hij gedaan. Geweldige vakanties in het buitenland, dure theaterplaatsen, zijn appartementen prachtig ingericht, de beste kleren, het begin van een mooie verzameling eerste drukken. Toen had hij Jeremy ‘geprojecteerd’, en die vermoordde meisjes. Juist in die tijd van weelde en tevredenheid was hij begonnen meisjes te doden. Hij had er vijf gedood. De enormiteit daarvan trof hem diep, zoals wel vaker gebeurde. Het was zo gevaarlijk, zo groot. Het stond zo volkomen buiten de normale gang van zaken dat er vroeger mensen voor werden opgehangen. In de Verenigde Staten werden mannen en vrouwen nog steeds daarvoor opgehangen, vergast, geëlektrocuteerd, gefusilleerd. Maar als hij aan het doden van die meisjes dacht, als hij elk afzonderlijk geval door zijn hoofd liet gaan, voelde hij zich net zomin opgewonden als ervoor, tijdens en erna. Het was gewoon iets geweest wat Jeremy moest doen, en hij besefte nu iets wat nog niet eerder in hem opgekomen was, namelijk dat het gevoel dat hij na de daad had precies hetzelfde was als het gevoel dat hij na seks had gehad: opluchting. Niet meer dan dat: gewoon opluchting. En hij had het contact met de realiteit nooit zo zeer verloren dat hij geloofde dat hij echt twee mensen was, een die doodde en een die onschuldig was. Er was er maar één.

Finlay Zulueta was ambitieus. Hij had tot nu toe succes met zijn carrière gehad en het was zijn doel om inspecteur te zijn voordat hij dertig was. Het was een kwestie van hard werken, zei Crippen altijd, en altijd maar blijven piekeren wanneer je aan iets twijfelde, zoals een Sealyham met een bot. De vrouw van de inspecteur fokte namelijk Sealyhams; Zulueta, die van Goa kwam, had inmiddels gehoord dat het kleine witte terriërs waren. Zeinab Sharif zag er geweldig goed uit, vond hij, en dat zou iedere normale man beamen, maar toch loog ze. Het ging verder dan dat ze twijfel wekte: ze loog dat ze barstte. Dat had hij aan haar houding kunnen zien. Waarom zou ze tegen de politie liegen, tenzij ze iets in haar schild voerde? Het was duidelijk dat ze ook tegen haar werkgeefster had gelogen.

Zulueta begon trouwens het gevoel te krijgen dat er iets verdachts aan het hele huis was, Star Antiques niet uitgezonderd. Die Perfect bijvoorbeeld, die steeds zijn neus in dingen stak die hem niet aangingen, die bouwvakker die deed alsof hij niet goed snik was, Inez Ferry zelf. Zulueta vond het heel onwaarschijnlijk dat ze dat zilveren kruisje en die sleutelring toevallig had gevonden toen ze aan het afstoffen was. Het was waarschijnlijker dat iemand die dingen aan haar had verkocht en dat ze ze had willen doorverkopen maar nu niet meer durfde. En wat deed die bouwvakker daar? Hij, Crippen en hun superieuren waren er allemaal van overtuigd dat iemand in dat huis, of iemand die iets met die winkel te maken had, nauw betrokken was bij die moorden. Wat het meisje betrof... Hij zou zich als een Sealyham met een bot gedragen. Hij zou naar Redington Road gaan en vragen of ze daar echt woonde. Met bellen kwam hij niet verder. Hij kreeg alleen die onpersoonlijke antwoorddienst van British Telecom.

Het huis was kolossaal, een paleis op zijn eigen terrein, een van die huizen die voor vijf of zes miljoen pond op de markt komen. Zulueta vermoedde dat hij bij de ingang met iets ingewikkelds te maken zou krijgen, dat hij een code moest intoetsen om het hek open te maken of zijn naam en het doel van zijn komst moest bekendmaken aan een anonieme stem, maar een klein duwtje bleek genoeg te zijn. Er zaten tralies voor de ramen op de benedenverdieping, maar verder waren er geen beveiligingsmaatregelen genomen, geen gesloten televisiecircuit, geen honden en geen bordjes om te kennen te geven dat er honden waren. Zulueta, die een hekel had aan honden die groter waren dan Sealyhams, was opgelucht. Hij drukte op de bel van de voordeur.

Als er een geüniformeerd dienstmeisje had opengedaan, zou hij niet verbaasd zijn geweest, maar de man die naar de deur kwam, was duidelijk de eigenaar. Hij was erg groot, lang en gezet, met een rood gezicht. Hij droeg een spijkerbroek en een overhemd met open kraag.

‘Meneer Sharif?’ zei Zulueta en hij liet zijn legitimatiebewijs zien.

‘Zie ik eruit als een meneer Sharif?’

Zulueta vond dat een racistische opmerking en vroeg zich af of hij daar iets aan kon doen. Maar hij moest toegeven dat deze huiseigenaar met een rood gezicht, stompe neus, lichtblauwe ogen en een laatste restje blond haar niet redelijkerwijs kon worden aangezien voor iemand die ten oosten van Athene was geboren.

‘Er is niemand in dit huis die zo heet?’

Misschien werd de man wat milder gestemd omdat hij al in zijn vraag liet doorklinken dat hij een negatief antwoord verwachtte. ‘Beslist niet,’ zei de man. ‘Ik heet Jennings en afgezien van mij wonen hier alleen mijn vrouw en zoon. Ze heten Margaret en Michael Jennings. Mag ik vragen waarom u dacht dat hier een meneer Sharif woonde?’

Hij mocht het vragen, maar hij zou geen antwoord krijgen. ‘Informatie die ons is verstrekt, meneer. Blijkbaar onjuiste informatie.’

‘Blijkbaar. Goedenavond.’

‘Goedenavond,’ zei Zulueta.

Crippen was blij, al merkte hij wel op dat hij het ook bij het bevolkingsregister aan de weet had kunnen komen.

‘Ik wilde absolute zekerheid hebben.’

‘Gelijk heb je.’

De volgende morgen gingen ze met zijn tweeën naar Star Street. Het was tien voor halftien, maar Zeinab was er niet.

‘Ze is er toch niet vandoor?’ zei Crippen tegen Inez.

‘Dit is niet erg laat voor haar,’ zei Inez geduldig. ‘Als ze hier om tien uur nog niet is, kunt u zich zorgen gaan maken.’

Inez was alleen. Jeremy Quick was al geweest en Freddy en Ludmila waren een halfuur eerder door de winkel gekomen, op weg naar de bus die hen naar de St Paul zou brengen, vanwaar ze over de pas geopende Millennium Bridge naar Shakespeare’s Globe zouden lopen. Hoewel ze allebei al jaren in Londen woonden, gedroegen ze zich nog steeds als toeristen, altijd op weg naar de nieuwste bezienswaardigheden.

Crippen ging in de grijs fluwelen fauteuil zitten, maar Zulueta liep door de winkel en gedroeg zich dus als Freddy, behalve in één opzicht. Hij pakte een erg lelijk Victoriaans halssnoer van barnsteen en pinsbek op waar Inez altijd een hekel aan had gehad en vroeg haar niet naar de prijs maar hoeveel ze ervoor wilde hebben. Het subtiele verschil ontging haar niet.

‘Achtenveertig pond,’ zei ze.

‘Veertig,’ zei Zulueta.

‘Het spijt me, maar ik onderhandel daar niet over. Het is een vaste prijs.’

Zulueta maakte aanstalten om haar tegen te spreken, maar op dat moment arriveerde Zeinab. Ze bleef net binnen de deur staan en kon niet verborgen houden dat ze van hen was geschrokken. Crippen stond op en keek ongelovig naar haar oorhangers.

‘Heb ik iets van u aan?’ zei Zeinab op de geijkte toon van de jonge caféklant die best een robbertje wil vechten.

‘Waar hebt u die oorhangers vandaan, mevrouw Sharif?’

‘Dat gaat je niks aan, maar ik heb ze van mijn verloofde gekregen.’

Welke? wilde Inez vragen, maar ze zei niets. ‘Die oorhangers,’ zei Zulueta, die het halssnoer vergeten was, ‘lijken sterk op het paar dat Jacky Miller droeg toen ze werd vermist.’

‘Dat meent u niet. Dit zijn echte diamanten.’

‘Nou, mevrouw Sharif,’ zei Crippen, ‘misschien wilt u zo goed zijn ze af te doen, dan kunnen we ze vergelijken met een foto die we van de vermiste oorhangers hebben. En dan kunt u misschien ook uitleggen waarom u ons een vals adres hebt opgegeven.’

Zeinab, die om de een of andere reden plotseling veel opgewekter was, liep door de winkel, trapte haar schoenen uit en schoof haar voeten in smalle sandalen met hoge hakken. ‘Goed. Mijn vader woonde daar vroeger, maar hij is verhuisd. Hij en mijn moeder wonen nu op 22 Minicom House, Lisson Grove.’ Wat haar moeder betrof, was dat waar. Crippen keek alsof hij wilde opmerken dat haar ouders wel erg aan lager wal waren geraakt, maar hij zei niets. ‘Als u wilt weten waar mijn oorhangers vandaan komen, kunt u het aan meneer Khoury hiernaast vragen. Daar heeft mijn verloofde ze gekocht.’

Crippen knikte en ze gingen met zijn drieën de winkel uit. Het moest een geschenk van Rowley Woodhouse zijn geweest, dacht Inez. Morton Phibling zou nooit iets kopen bij een relatief eenvoudige juwelier als meneer Khoury. Terwijl ze weg waren, stopte Keith Beatty’s busje voor de deur en stapte Will uit. Zeker iets vergeten, dacht Inez. Zoals gewoonlijk ging hij door de zijdeur naar binnen. Even later kwam hij weer naar buiten met een pakje waar waarschijnlijk zijn lunchpakket in zat, net op het moment dat Crippen, Zulueta en Zeinab de juwelierszaak uit kwamen. Zonder te weten waarom maakte Inez de buitendeur open en bleef daar staan. Zeinab, triomfantelijk omdat het haar gelukt was de herkomst van de oorhangers te bewijzen en misschien ook hun superioriteit ten opzichte van het verdwenen paar, zei opgewekt: ‘Hallo, Will. Hoe gaat het? Ik heb je in geen tijden gezien.’

Will keek bang. Dat deed hij altijd als Zeinab tegen hem sprak. Hij mompelde iets, keek achterom en liep bijna op een draf om het busje heen naar de passagierskant. Zulueta keek hem achterdochtig na en Inez moest toegeven dat Will zich gedroeg alsof hij zich schuldig had gemaakt aan een of ander misdrijf, het allerlaatste wat je van de simpele, onschuldige Will zou verwachten. Het busje reed weg.

Tot Inez’ opluchting, al had ze het halssnoer niet verkocht, gingen de twee rechercheurs niet naar de winkel terug maar liepen ze naar hun auto. Zeinab begon te lachen zodra ze binnen was. Ze ging voor ‘haar’ spiegel staan en bracht haar make-up in orde, in afwachting van de komst van Morton Phibling.