9

Hij had plannen gemaakt om van die kleine voorwerpen af te komen en ze stuk voor stuk verworpen. Eerst had Jeremy erover gedacht om zich op ongeveer dezelfde manier van die dingen te ontdoen als van het zilveren kruisje en het zakhorloge, namelijk door ze stiekem tussen de snuisterijen in een antiekwinkel te leggen. Alleen deze keer niet in Inez’ winkel, maar in een andere. Zulke winkels waren er volop in Church Street en ook in Westbourne Grove. Het zou niet moeilijk zijn geweest. Maar hij had geen goede reden om die winkels binnen te gaan, behalve dan als mogelijke koper, en misschien zou een verkoper of de eigenaar zich hem herinneren, vooral wanneer de aansteker en de sleutelring gauw werden gevonden. De oorringen waren voorlopig een andere zaak. Hij had ook het idee gehad – eigenlijk was het meer een grap – om de voorwerpen achter te laten in de onmiddellijke nabijheid van de plaats waar de meisjes hadden gelegen. Ook daar zaten veel problemen aan vast. In Boston Place bijvoorbeeld, waar Caroline Dansk was gestorven, waren nogal veel mensen, zelfs als het donker was. Door de lange rij huizen aan de ene kant van de straat en de hoge muur aan de andere kant, zonder bomen of andere dekking, was het gevaarlijk om daarheen terug te keren.

De aansteker die hij van Nicole Nimms had afgenomen, was het tweede van deze voorwerpen, en hij had een eenvoudige reden gehad om hem mee te nemen. Hij had een sigaret willen opsteken. Tegenwoordig rookte Jeremy bijna nooit meer, dat paste niet bij zijn tweede persoonlijkheid, het andere imago dat hij wilde creëren. Hij wilde zich presenteren als een man die in de meeste opzichten sober leefde. Er waren al weken voorbijgegaan zonder dat hij rookte, maar die avond, toen Nicole zijn eerste slachtoffer in meer dan een jaar was geweest, het slachtoffer dat hij niet had verwacht, was de behoefte aan een sigaret hem te machtig geworden. En vervolgens had hij de sigaretten en de zilveren aansteker, met de initialen NN, in haar tasje gevonden en hierdoor was die aansteker de voorloper van zijn latere kleine diefstallen geworden. Over het algemeen had Jeremy een hekel aan stelen. Het was de Britse zonde, dacht hij vaak, die zich nu over het hele land verspreidde. Je kon in Star Street niets meer buiten laten staan zonder dat iemand het inpikte zodra je je even omdraaide. Die walgelijke kleine criminaliteit. Dat hij een klein voorwerp van de meisjes afpakte, was iets anders. Het was bijna poëtisch geworden, zijn teken, zijn kenmerk.

Na Nicole had hij deze tweede identiteit aangenomen en had hij besloten zich in de wijk te vestigen die het dichtst bij de plaats lag waar hij haar had gedood. Vanaf het begin had hij het gevoel gehad dat hij niet die man was die doodde, de wurger, de rottweiler, maar dat het iemand anders met een ander leven en een andere naam was. Hij was Alexander Gibbons, de conventionele man, de normále man, maar die moordenaar was heel iemand anders over wie hij geen macht uitoefende. Jeremy Quick zou zijn naam zijn en hij zou niet in een mooi huis in Kensington wonen maar in een appartement boven een winkel in Paddington.

Als hij weer doodde, zou hij het onder die naam doen. Alexander Gibbons, de zoon van zijn moeder, de computerexpert, de man die zich op eigen kracht omhoog had gewerkt, zou onschuldig zijn, zou er helemaal los van staan. Die man hoopte dat zijn alter ego niet opnieuw zou doden, dat wat het ook was dat hem aanzette om te doden genoegen nam met twee moorden en nu rust zou vinden. Jeremy Quick, die de voorwerpen in zijn handen had die hij niet van twee maar van drie van zijn vijf slachtoffers had afgenomen, wist dat niets hem kon tegenhouden. Hij wist dat zonder enige emotie, aanvaardde het als iets gruwelijks maar onvermijdelijks, iets wat hij deed terwijl hij die ander was die op dat andere adres woonde.

Jeremy Quick was arrogant zoals Alexander Gibbons dat nooit was. Hij wist het zelf en was er trots op. Hij was er bijvoorbeeld meesterlijk goed in om de gedachten van andere mensen te lezen, zoals hij die van Inez had gelezen toen hij op zo’n belachelijke manier de fout was ingegaan met de leeftijd van Belinda Gildons moeder. Zodra hij had gezegd dat ze 88 was, of beter gezegd, nadat hij dat had gezegd, zodra hij had gezegd dat Belinda 36 was, zag hij aan Inez’ gezicht dat hij een fout had gemaakt. Een vrouw met ook maar een beetje intelligentie zou dat hebben ingezien. Het was geniaal van hem geweest dat hij op haar gedachten inspeelde en eventuele achterdochtige vragen vóór was door zijdelings op te merken dat Belinda als kind geadopteerd was. Hij had Belinda moeten uitvinden om de indruk te wekken dat hij iemand had, dat hij een normale man was, niet iemand die zijn avonden in sombere eenzaamheid doorbracht. Iemand met minder fantasie zou haar bijvoorbeeld Jane Venables of Anne Tremayne hebben genoemd, namen die romanschrijvers zouden kiezen, en dan nog schrijvers van het tweede garnituur. Het zou een interessante verhandeling kunnen worden, misschien zelfs een dissertatie: de namen die schrijvers voor hun personages kozen. Je kon ze in categorieën indelen, van Trollopes onomatopoëtische dr. Omicron Pie en Dickens’ sir Leicester Dedlock tot de Carruthers en Winstanleys van de spionageromans, die altijd een vrouw hadden die Mary heette. Het was ook slim van hem geweest om tegen de politie te zeggen dat hij die rennende man of vrouw had gezien en geloofde dat hij of zij aan het joggen was. Ze vertrouwden hem, hadden zelfs bewondering voor hem. Dat kon hij merken.

Hij had zijn wodka op en zou geen tweede glas nemen. Evenmin zou hij een sigaret nemen. Alexander was degene die rookte, niet hij. Alles in Jeremy’s leven was georganiseerd, tot in het kleinste detail geregeld. Alexander was slordiger. Om tien voor halfacht zou Jeremy naar beneden gaan en op Inez’ deur kloppen. En hoewel hij in de verleiding kwam om na te denken over dramatische, veelbetekenende, schokkende manieren om zich van de sleutelring en de aansteker te ontdoen, zette hij al die gedachten uit zijn hoofd, ging in een fauteuil tussen de laurierbomen zitten en pakte Kritiek van de zuivere rede van Kant. Hij las verder op de plaats die hij met een boekenlegger van groen leer en goudblad had aangegeven. Het was moeilijker dan Nietzsche, maar schonk ook meer bevrediging. Lang geleden had hij zichzelf geleerd zich te concentreren op datgene waar hij mee bezig was, wat dat dan ook mocht zijn, en op dit punt kwamen zijn geest en die van Alexander samen.

Om acht minuten voor halfacht, een halfuur nadat hij de lichten had aangedaan, legde hij de boekenlegger terug, maar nu tien bladzijden verder. Hij ging met zijn glas naar de keuken en zette het op het afdruiprek, liet één lamp branden en ook een in het halletje, pakte zijn sleutels en ging naar beneden. Hij drukte op Inez’ bel en even later deed ze de deur op de ketting open. Erg verstandig. Meestal tikte hij alleen even zachtjes op de deur. Ze had verwacht dat haar bezoeker een andere huurder zou zijn, iemand die ze niet zou binnenlaten maar met wie ze door de deuropening zou praten, en ze had de televisie aan gelaten. Ze deed de ketting van de deur af, keerde hem de rug toe en zette meteen het toestel uit.

Hij begreep onmiddellijk wat ze had gedaan. Op het scherm was alleen een soort autoachtervolging te zien geweest, enkele seconden daarvan, maar hij zag de videocassette op de plank, met op de rug een foto van wijlen haar man. Martin Ferry, Jeremy had nooit een van de producties gezien waarin hij meer dan vijf minuten meespeelde, maar hij herkende hem van de krantenfoto’s. Inez bloosde. Wat moest ze toch dwaas zijn, pathetisch en sentimenteel, om nog zo te zwijmelen over een man die al drie jaar dood was.

‘Het spijt me zo dat ik je kom storen, Inez,’ zei hij met een stem waarin misschien te veel medegevoel doorklonk, want ze keek hem vaag argwanend aan.

‘Dat geeft niet, Jeremy. Wat kan ik voor je doen?’

‘Het is een beetje eigenaardig. Maar ik wilde het je uitleggen en dat zal ik doen.’

‘Wil je iets drinken?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Mag ik gaan zitten?’

‘Natuurlijk. Jullie komen woensdag niet, is dat het? Belinda kan niet komen?’

Hij had zijn verhaal voorbereid, en dat was maar goed ook. Inez keek geërgerd, nou ja, gepikeerd. Dit was het juiste moment. ‘Ik zal er maar niet omheen draaien. Belinda en ik zijn... nou, niet uit elkaar. Dat nog niet precies, al zal het er vast wel van komen. We zijn tot de conclusie gekomen dat we allebei behoefte hebben aan...’ Hij mocht zich niet in die absurde frase vergissen. ‘Aan ruimte. We hebben tijd nodig om over onze situatie na te denken. Het is namelijk zo – ik kan het je maar beter vertellen – dat ze zegt dat ik me stoor aan de tijd die ze bij haar moeder doorbrengt. En dat kon ik niet ontkennen. Ik zei dat ik niet getrouwd wilde zijn met iemand die altijd haar moeder voor haar man laat gaan.’

Inez knikte. ‘Dus haar moeder blijft in leven?’

‘Daar lijkt het wel op. Waarschijnlijk nog jaren. Wat betekent dat voor Belinda en mij? Ik geloof in absolute loyaliteit tussen huwelijkspartners. Jij toch ook?’

‘Ja, ik geloof van wel.’

‘Een vrouw moet haar man op de eerste plaats laten komen.’

‘En een man zijn vrouw ook?’

‘Dat spreekt vanzelf,’ zei Jeremy.

‘Nou, ik vind het jammer. Ik hoop dat jullie weer bij elkaar kunnen komen. Als ik moet afgaan op wat je me hebt verteld, denk ik dat jullie goed bij elkaar passen.’

Inez was overtuigd, of niet? Misschien gedroeg ze zich alleen maar zo omdat ze terug wilde naar haar sentimentele herhaling van het verleden of wat voor gevoel het haar ook gaf om naar een overleden man in een tweederangs televisieserie te kijken. ‘Maar als ik woensdag in mijn eentje mag komen, zou ik dat erg leuk vinden.’

‘Liever niet, Jeremy. Ik maak van de gelegenheid gebruik om mijn zus op te zoeken. Het gaat niet zo goed met haar gezondheid en ik heb haar in geen weken gezien.’

Ze glimlachte niet, keek hem niet eens aan. Misschien was ze alleen maar moe, of misschien was ze bang geworden door de gebeurtenissen van de afgelopen dag. Hij had verwacht dat ze met hem over die gebeurtenissen wilde praten, dat ze de implicaties wilde bespreken, hem wilde vragen wat de politie had gezegd en hem misschien ook wilde vertellen wat ze tegen Cobbett en dat meisje met die Indiase naam hadden gezegd. Maar ze stond op uit haar stoel, een gebaar bij uitstek om een gast te laten weten dat hij moet gaan. Hij had geen andere keuze dan te vertrekken, en ‘geen keus’ kwam niet in zijn levensprogramma voor. Het maken van keuzes had altijd een grote rol in de filosofie van zijn bestaan gespeeld. Had hij niet voor deze tweede identiteit als uitlaatklep gekozen, als middel om zijn verstand niet te verliezen? In maar één opzicht had hij geen keus...

Inmiddels was hij buiten. Het was al donker, maar nergens in de buurt was een onverlichte plaats. Jeremy hield van absolute duisternis. Zelfs in Hyde Park, dat niet al te ver weg was, brandden op dit uur lantaarns, maar de meeste Londense pleinen hadden een plantsoen in het midden dat onder een sluier van zwartheid lag. Niet Norfolk Square, dat was te klein, dacht hij toen hij daar aankwam. Hij ging naar het zuiden en stak Sussex Gardens over bij café Monkey Puzzle. Er stond geen maan die avond. De sterren waren altijd onzichtbaar aanwezig in die doffe, rossig zwarte hemel.

Sussex Street vormde een van de vier kanten van Gloucester Square. De verlichting was hier bepaald niet fel. De rijke bewoners van deze huizen maakten natuurlijk bezwaar tegen chemische verlichting op hoge betonnen palen. Dat was iets voor de armen, voor de goedkope woonwijken. Jeremy liep langs het hek in het midden van het plein tot hij bij een ingang kwam. Natuurlijk zat die op slot, dat was te verwachten, en alle bewoners hadden een sleutel. Hij koos een hoek die het minst te zien was vanuit de ramen in de hoge herenhuizen, legde zijn regenjas over de punten op de bovenkant van het hek en klom eroverheen.

Achter het hek waren struiken en bomen, met een pad dat rond een grasveldje liep. Die plantsoenen waren allemaal hetzelfde. Waarschijnlijk was er een bankje. Terwijl zijn ogen aan het donker gewend raakten, liep hij over het pad, hij vond een bankje en ging zitten. De ijzige kou van de natuursteen kroop omhoog door zijn billen en zijn rug, en hij huiverde. Het was bijna pijn, maar het legde het af tegen het geweldige gevoel dat hij hier was. Het was uiterst onwaarschijnlijk dat er nu iemand naar het plantsoen zou komen. Alleen in deze stille plantsoenen, onder de bomen in de reukloze, geluidloze duisternis, had hij echt het gevoel dat hij alleen was en rust vond.

Hij dacht aan de sleutelring en de aansteker. Hij kon ze gewoon naar de politie sturen. Dat zou een man van minder kaliber doen. Met dunne latexhandschoenen aan kon hij ze schoonvegen, ze in een luchtkussenenvelop laten vallen die hij niet had aangeraakt, met een computer het etiket maken, en ze naar het politiebureau Paddington Green sturen. Vroeger zou dat gemakkelijk zijn geweest. Nu niet meer, met al die nieuwe detectiemethoden. Tegenwoordig konden ze waarschijnlijk zien waar hij die envelop had gekocht en dat label, wat voor handschoenen hij had gedragen en in elk geval via welk postkantoor de envelop was gegaan. Maar de computer nog niet. Als computeradviseur in zijn kantoor in Kensington werkte Alexander een groot deel van zijn tijd aan de ontdekking van een methode waarmee forensische specialisten individuele IT-systemen konden identificeren, en dus ook degene die er gebruik van had gemaakt. Er lag een fortuin klaar voor de uitvinder, als het kon worden uitgevonden. Het zou niet goed voor hem zijn als hij het nu ontdekte...

Toch zou hij de voorwerpen niet naar de politie sturen en hij zou ze ook niet in andere antiekwinkels achterlaten. Natuurlijk kon hij ze in een rioolputje laten vallen of zelfs, zonder bang te hoeven zijn voor ontdekking, in een vuilnisbak. Maar dat sprak zijn artistieke kant niet aan, of het was hem gewoon niet riskant genoeg. Hij huiverde, en niet van de kou. Ze op iemand anders afschuiven? Die dwaas van een Freddy Perfect of die idioot die naast Freddy woonde? Dat zou grappig zijn, maar het was ook veel te riskant. Hij zou de reservesleutels uit Inez’ kantoortje achter de winkel moeten lenen en ze later terug moeten hangen. Het was te doen, maar was het niet veel te veel werk?

Jeremy stond op en liep tegen de klok in door het plantsoen. En toen liep hij met de klok mee terug. Het was hier erg stil. Aan de ene kant reed een auto voorbij, en een andere auto reed door Sussex Street; het waren grote, dure auto’s en ze reden langzaam. Hij klom weer over het hek en liep terug met een omweg via Bryanston Square en door Seymour Place. In een zijstraatje van York Street had hij Nicole Nimms gewurgd en een sigaret en de aansteker uit haar tasje genomen. Ze was in dat straatje op weg geweest naar het kleine huis dat ze met twee andere meisjes bewoonde. Dit was de plaats, of beter gezegd, dát was de plaats, daar onder de stenen poort. Hij zag een in cellofaan verpakt boeket narcissen op de keistenen liggen. Natuurlijk! Gisteren was het precies een jaar geleden dat ze stierf. Hij was dat niet vergeten, maar het had niet veel betekenis voor hem gehad.

Het leek met de minuut kouder te worden. De lucht was opgeklaard en de maan was tevoorschijn gekomen. Er was nachtvorst op komst. Hij liep vlug door Seymour Place, sloeg links af en nam Old Marylebone Road. Een meisje alleen kwam uit Harcourt Place. Ze maakte geen nerveuze indruk maar liep vlug in de richting van Edgware Road. Hij zag haar lopen, glimlachte, zij het in zichzelf en niet tegen haar, toen ze twee keer achterom keek om te zien waar hij was. Ze had niets van hem te duchten, al kon ze dat niet weten. Wat het ook was dat hem naar zijn slachtoffers toe had getrokken, zij had het niet; zelfs dicht bij haar en in het donker wist hij dat. Het moest vreemd en lastig zijn om als vrouw bijna niet over straat te durven gaan als het donker werd. Maar hij kon zich niet voorstellen dat hij een vrouw zou zijn. Hij kon zichzelf eerder als een fraai dier voorstellen, een nobele hond of een roofvogel. De jaguar in Inez’ winkel toen hij nog een levende jager was, trots op zijn kracht. Of zelfs een rottweiler?

Het liep tegen tien uur toen hij naar Sussex Gardens overstak en Southwick Street insloeg. Er was niemand op straat, geen sterveling. In Edgware Road was het nog levendig geweest, met veel lichten en overal groepjes tieners. Mannen uit het Midden-Oosten zaten in de kou voor de cafés hun waterpijp te roken, de Libanese restaurants zaten vol en de winkeltjes deden nog veel zaken. In Star Street was het net zo stil als hier. Hij was het liefst ergens waar het helemaal stil was. Hij had altijd van stilte en rust gehouden. Ga maar na wat er gebeurde toen hij, bij wijze van uitzondering, naar een nachtclub ging, een luidruchtiger gelegenheid kun je je niet voorstellen. Als hij dat niet had gedaan, zou de cyclus van moorden misschien nooit zijn begonnen...

Een jongen van een jaar of achttien liep Star Street in, een eindje voor hem uit maar aan de overkant. Hij kwam duidelijk ergens uit Azië, waarschijnlijk uit het zuiden daarvan, want zijn huid was donker gebronsd en zijn haar, dat op zijn schouders hing, was zwart. Hij droeg een pak met een krijtstreep, en dat was op zichzelf al vreemd. Net voordat hij de zijstraat bereikte die hem naar St Michael’s Street zou brengen, stak hij de straat over en ging in het licht van de lantaarn op de hoek staan, alsof hij op iemand wachtte. Toen Jeremy bij de deur van Inez’ huis kwam, keek hij nog even naar hem en zag dat hij een gezicht met fijne trekken had, Indo-Europees, met dunne lippen, hoge jukbeenderen en een lange, rechte, spitse neus. Ze keken elkaar even in de ogen, zwarte en licht purpergrijze ogen. Jeremy keek meteen een andere kant op en ging naar binnen.

Net als de twee jongemannen in het toneelstuk over Leopold en Loeb zei hij tegen zichzelf dat Jeremy uit nieuwsgierigheid doodde, om te onderzoeken wat voor gevoel het was. Maar Rope was geschreven voordat de psychoanalyse veel invloed op de literatuur had en het is de vraag of zo’n motief tegenwoordig nog overtuigend zou zijn. Alexander wist dat en hoewel hij dat argument in innerlijke dialogen naar voren bleef brengen, nam hij aan dat er ook nog iets anders meespeelde. Maar wat? Als hij een of ander syndroom had waardoor hij herinneringen verdrong, zou hij het natuurlijk nooit weten. Dan zou het uit hem gehaald moeten worden. Toch geloofde hij dat wanneer bijvoorbeeld een mannelijk familielid hem als klein kind had misbruikt (hetgeen hoogst onwaarschijnlijk was, want zijn moeder had hem nooit uit het oog verloren en was erin geslaagd hem van school te houden tot hij zeven was) of wanneer een kindermeisje hem stiekem had geslagen (hij had geen kindermeisje gehad), of zelfs wanneer zijn weduwe geworden moeder hem had verwaarloosd (ze had hem aanbeden, juist nog meer na de dood van zijn vader), hij alleen maar in zichzelf zou hoeven spitten om het te weten te komen. Hij had veel gespit en het had niets opgeleverd.

Van zijn eerste kinderjaren herinnerde hij zich niets, en omdat hij veel over psychiatrie had gelezen, wist hij dat zo’n trauma zich in de eerste jaren voordeed. Hij wist ook dat maar weinig mensen zich bewust iets herinnerden van gebeurtenissen die plaatsvonden voor hun derde. Maar wat kon er nu met hem zijn gebeurd als zijn moeder hem voortdurend in het oog hield? Toen hij uiteindelijk naar school was gegaan, hadden zijn andere leerlingen hem niet mishandeld en waren zijn leraren ook niet buitensporig streng geweest.

Moest hij de oorzaak in ongelukkige relaties met vrouwen zoeken? Er waren geen vrouwen in zijn leven geweest, tenzij je zijn huwelijk meerekende. Dat had plaatsgevonden toen hij en het meisje allebei tweedejaars waren aan de universiteit van Nottingham. Ze had gezegd dat ze zwanger was en in die tijd was het onder zulke omstandigheden nog verplicht om te trouwen. Er kwam geen baby. Na een paar maanden beweerde ze dat ze een miskraam had gehad. Alexander was zo naïef om haar te geloven, maar na een tijdje begon hij te twijfelen, want er was niets aan haar te zien geweest toen ze zwanger was en ook niet toen ze de miskraam had gehad. Voorzover hij kon nagaan, was hun seksuele relatie altijd bevredigend geweest, en hij zou het prima hebben gevonden als de dingen bleven zoals ze waren, al moest hij zichzelf toegeven dat hij niet erg op zijn vrouw gesteld was en ook niet graag in haar gezelschap was. Toen begon ze op een beledigende manier over de seks te klagen. Ze schreeuwde hem toe dat hij alleen maar op zijn eigen genot gericht was en dat haar gevoelens hem koud lieten. Ze kregen steeds vaker ruzie en na twee jaar gingen ze uit elkaar.

Alexander ging weer bij zijn moeder wonen. Hij had een aantal banen, steeds met computers, en beklom langzaam de carrièreladder. Op een cursus ontmoette hij een vrouw die zijn vriendin werd. Ze had een eigen woning, hij trok bij haar in, en een tijdlang was hij gelukkig. Zijn vriendin was ervarener dan zijn vrouw was geweest en stelde minder eisen. Maar toen hij bij haar was, ontdekte hij iets over zichzelf. Hij had er een hekel aan om anderen aan te raken en aangeraakt te worden. Ongetwijfeld was die fobie, dat gebrek, die eigenaardigheid, wat het ook was, een van de oorzaken van de mislukking van zijn huwelijk geweest. Hij zag ook nog iets anders onder ogen: hij had ontdekt dat het mogelijk was seks met een vrouw te hebben zonder haar met zijn handen aan te raken. Hij kon daar beslist niet met zijn vriendin over praten en het verbaasde hem dan ook niet dat ze besloot terug te keren naar de vriend die ze voor hem had verlaten. Toen was hij weer alleen. Hij bleek dat helemaal niet erg te vinden. Hij hield van de vrijheid en de rust van het alleenzijn, en als hij het huiselijk comfort miste dat zijn moeder hem had gegeven, besefte hij ook dat hij zich niet de rest van zijn leven in een dorp kon begraven. Hij was naar Londen verhuisd, naar een appartement in Hendon.

Hij bleek erg handig te zijn met computers en hun complexiteit. Op zijn dertigste ging hij weer naar de universiteit (niet in Nottingham) om informatica te studeren, een relatief nieuwe studie. Toen hij was afgestudeerd, lag er een veel betere baan op hem te wachten en begon hij geld te verdienen. Met zijn joviale, vriendelijke inslag maakte hij zich populair. Hij werd op feestjes uitgenodigd, kennissen belden hem op en vroegen hem om op recepties en evenementen voor een goed doel te komen. Onder zijn warme uiterlijk bleef hij koud en teruggetrokken, en dat was hij uit vrije wil, zei hij tegen zichzelf. Hij kocht een veel groter appartement, ditmaal in Chelsea.

Op een dag, toen hij bij zijn moeder was geweest, reed hij Nottingham in. Hij kwam daar voor het eerst sinds hij en zijn vriendin, jaren geleden, uit elkaar waren gegaan. Hij was gewoon nieuwsgierig naar de veranderingen die zich in de stad hadden voorgedaan. In Londen had hij nooit belangstelling gehad voor het uitgaansleven. Hij leidde een rustig, solitair leven, met als amusement het theater, de opera, een enkel zorgvuldig gekozen televisieprogramma, lezen, en winkelen om de dure dingen te kopen voor het stijlvolle huis dat hij niet ver ten zuiden van Kensington Gardens had gekocht. Maar zoals hij nieuwsgierig was geweest naar de stad die zijn metropool was geweest toen hij nog jong was, zo vervulden de felle lichten en het lawaai van het uitgaansleven hem niet alleen met weerzin maar oefenden ze ook een vreemde aantrekkingskracht op hem uit. Het zou geen kwaad kunnen als hij eens in een nachtclub ging kijken.

Dat was ongeveer twee jaar geleden. Hij kwam in een ondergrondse club terecht, een louche opzichtige tent waar stripdanseressen zich half uitkleedden en bij mannen op schoot gingen zitten. Hij maakte onomwonden duidelijk dat hij niet gesteld was op attenties van het meisje van wie hij later zou weten dat ze Gaynor Ray was. De nacht sleepte zich voort, hij verveelde zich, hij werd moe, maar toch bleef hij. Hij begreep niets meer van zijn eigen gedrag.

Om middernacht begon hij stevig te drinken, iets wat hij nooit had gedaan, zelfs niet als student. Even voor drie uur ging hij weg. Hij liep naar zijn Mercedes die hij op een geïmproviseerd parkeerterrein naast een bouwplaats had gezet en haalde een plaid uit de kofferbak om in de auto te gaan slapen. Hij bleef nog even buiten staan, want hij dacht dat de nachtlucht zijn opkomende duizeligheid en hoofdpijn zou wegnemen. Er kwamen drie meisjes uit de club. Het waren de danseressen, die naar huis gingen. Een van hen was het meisje voor hem, alleen zij. Waarom? Hoe wist hij dat? Ze waren alle drie jong en vrij knap. In de club hadden ze zich uitdagend gedragen; nu waren ze alleen nog maar moe. Het meisje dat het dichtst bij hem stond, was het meisje voor hem, de enige mogelijkheid, een meisje dat een onzichtbaar teken met zich mee moest dragen, een litteken of brandmerk of insigne, maar in elk geval een teken dat niemand kon zien. Zelfs hij dacht dat hij het niet kon zien, hij wist het niet zeker, maar hij wist dat hij het voelde.

Een verschrikkelijke opwinding maakte zich van hem meester. Zijn bloeddruk schoot omhoog, verwijdde zijn aderen, roffelde in zijn hoofd. Het zweet brak hem uit en maakte zijn borst en handen nat. Als een arts, een psychiater, hem had gevraagd te beschrijven hoe hij zich voelde, zou hij hebben gezegd dat het was of hij op springen stond. Hij keek naar de meisjes. Nee, hij keek naar háár.

Ze nam afscheid van de twee anderen en kwam in haar eentje naar hem toe. Ze bleef staan, glimlachte naar hem en zei: ‘Logeer je in een goed hotel?’

‘Zou kunnen,’ zei hij.

‘Dan wil je me zeker wel meenemen?’

‘Stap in,’ zei hij.

Ze ging nogal elegant en geoefend naast hem zitten en liet daarbij haar lange benen zien. Ze droeg schoenen met hoge hakken. Uit haar tasje had ze een zilveren kruisje aan een ketting gehaald en dat deed ze nu om haar hals, alsof het een amulet was, een beschermende mascotte. Hij schoof naar haar toe alsof hij het portier wilde sluiten, boog zich in plaats daarvan over haar heen, greep de ketting met beide handen vast en trok de twee einden naar elkaar toe, met zijn handen over elkaar. Hij trok zo hard als hij kon. Zelfs toen raakten zijn vingers haar huid niet aan. Het kwam geen moment bij hem op dat de ketting zou kunnen breken, en dat gebeurde pas toen ze al dood was en haar opvallende blauwe ogen, nu nog opvallender, hem hulpeloos aanstaarden. Haar gezicht was blauw geworden, zoals hij had gelezen. Hij stopte de gebroken ketting in zijn zak, trok het meisje uit de auto, gooide haar op de bouwplaats, vond een schop die de bouwvakkers hadden achtergelaten en begon bakstenen en puin en betonstof over haar heen te scheppen. Er was niemand in de buurt. Zijn auto was de laatste op het parkeerterrein geweest.

Waarschijnlijk had hij daar veilig de hele nacht kunnen blijven, maar dat deed hij niet. Dronken als hij was, reed hij ongeveer een kilometer, hij vond een stil straatje in een woonwijk en sliep daar tot acht uur in de morgen. Hij werd wakker van de voetstappen van een jongen die kranten bezorgde. Hij kocht een fles water in een winkeltje en reed naar de bouwplaats terug om te kijken hoe het daar ging. Bouwvakkers waren begonnen puin uit een truck op de door hem begonnen berg te dumpen. Dat was geluk hebben. Hij reed naar Londen terug. Pas toen hij in zijn appartement in Chelsea was, keek hij weer naar de ketting met het zilveren kruisje, maar hij kwam niet tot een besluit of een plan.

Nicole Nimms was het resultaat van net zo’n onverklaarbare impuls geweest, zo’n allesoverheersend tumult in zijn hele lichaam, Jeremy’s lichaam. Zijn daad was op haar en haar alleen gericht. Als hij aan de twee meisjes dacht die hij had vermoord en zijn daden analyseerde, brak het zweet hem uit en moest hij zich inhouden om niet hard te gaan schreeuwen. Om daaraan te ontsnappen was hij Jeremy Quick geworden. Toen de kranten en daarna ook het publiek hem de rottweiler noemden, maakte hij zich daar kwaad om. Hij had nooit iemand gebeten. Hij betwijfelde of hij er fysiek toe in staat was om in menselijk vlees te bijten, want dat was aanraken van de ergste soort. Hij zou overgeven voordat hij het deed. Het idee dat hij een krankzinnige sadist zou zijn die zijn slachtoffers beet, was al erg genoeg, maar daar kwam nog bij dat hij niet had willen doden. Waarom had hij het dan gedaan? En een even moeilijke vraag: waarom was het pas betrekkelijk laat in zijn leven over hem gekomen? Waarom had ‘het’ gewacht tot hij in de veertig was?

Zolang hij niet wist waarom, zou hij verdergaan, want alleen het waarom zou hem kunnen tegenhouden.