12

Nog nooit in zijn leven was Jeremy Quick of zijn alter ego Alexander Gibbons naar een winkel gegaan om dameskleding of sieraden te kopen. Toen hij trouwde, was hij zelfs te arm geweest om een verlovingsring te kopen, gesteld al dat hij op het idee zou zijn gekomen, en hij had geen reden gehad om van gedachten te veranderen toen hij met zijn vriendin samenwoonde. Daarna was er geen gelegenheid meer geweest om naar een vrouwenwinkel te gaan. Nu was dat moment aangebroken.

Aanvankelijk was hij van plan geweest Jacky Millers eigen oorringen voor zijn spel te gebruiken, maar vreemd genoeg bleek hij daartoe niet in staat te zijn. ‘s Morgens vroeg haalde hij ze uit het geldkistje, samen met de sleutelring en de aansteker, en toen bleek dat hij er absoluut geen afstand van kon doen. Plotseling waren die dingen van enorme waarde, het soort sieraden waarvan iemand die ze bezat kopieën van zilver en similidiamant liet maken om ze te kunnen dragen. Hoogstwaarschijnlijk waren ze maar verzilverd en op zijn hoogst vijftien pond waard. Gekopieerd, dacht hij, dat was het! Hij zou ze niet laten kopiëren, hij zou kopieën kópen. Dat zou gemakkelijk zijn, want ze waren blijkbaar in de mode. Dat meisje Zeinab had bijna precies dezelfde hangers gedragen, zij het dan van goud.

Hij had niet te veel krantenknipsels over de zaak in huis willen hebben, maar had toch twee of drie knipsels bewaard die hem van essentieel belang leken. Een daarvan was een tekening op ware grootte van de oorringen die Jacky had gedragen toen ze verdween. Jeremy keek aandachtig naar die tekening. De oorringen hadden een middellijn van ongeveer tweeënhalve centimeter en ze waren van zilver of van iets wat op zilver leek, en bezet met... hoeveel briljantjes? Ongeveer twintig, zo te zien.

Waar moest hij naar een winkel gaan? In elk geval niet in deze buurt. Een grapje was leuk, maar dat zou te riskant zijn. Als het op goedkope sieraden aankwam, wist hij de weg niet. Hij kende vooral de dure winkelwijken, met name Saville Row en de Burlington Arcade, waar hij zijn eigen kleren kocht. Knightsbridge was niet geschikt en Bond Street ook niet. Uiteindelijk prentte hij de vormgeving en afmetingen van de oorringen in zijn geheugen en besloot naar Kensington High Street te gaan. Eerst ging hij nog even bij Inez langs. Omdat het een zonnige morgen was en het warm voor de tijd van het jaar beloofde te worden, had hij zijn nieuwe donkergrijze pak met een discreet, nog net zichtbaar, blauw streepje aangetrokken, dat net van de stomerij in Star Street kwam, en verder een blauwe das met purperen chevrons. Alexander kleedde zich altijd veel informeler, zij het wel in Armani.

Inez keek goedkeurend naar hem. Tenminste, dat dacht hij eerst, misschien omdat hij het gewend was om in zulke termen aan haar te denken. Een hele tijd had hij, met een stille voldoening maar ook met een zekere mate van minachting, gedacht dat ze zich tot hem aangetrokken voelde. Alsof hij haar een tweede blik waardig zou keuren! Maar toen ze naar het keukentje ging om water op te zetten, dacht hij nog eens aan die blik waarmee ze hem had aangekeken. Die blik was er al een paar dagen, net als de nogal norse ondertoon in haar stem en haar niet bepaald gastvrije manier van doen als hij een kop thee kwam drinken. Hij wist ook wanneer dat allemaal begonnen was. Die blik, die stem en die manier van doen, het was allemaal begonnen op de dag dat hij haar over zijn breuk met Belinda vertelde. Blijkbaar had hij niet helemaal zijn gebruikelijke fijnzinnigheid aan de dag gelegd toen hij haar dat bekendmaakte.

Het was onaanvaardbaar voor hem om dat toe te geven, zelfs aan zichzelf, zoals alle kritiek op hem, van hemzelf of van anderen, onaanvaardbaar was. Toen hij haar vertelde dat hij geduldig wachtte tot Belinda tussen hem en haar moeder zou kiezen, had hij dat met zijn gebruikelijke artistieke raffinement gedaan, misschien nog wel meer dan anders, want hij had zich er echt op toegelegd het perfect te laten overkomen. Waarschijnlijk voelde Inez zich gewoon beledigd omdat hij haar uitnodiging twee keer van de hand had gewezen. Wat moest ze ijdel zijn als ze dacht dat een man als hij een hele avond aan haar gezelschap zou verspillen!

De jaguar keek hem met zijn onheilspellende goudgele ogen aan. Voor het eerst zag hij de snorharen die zo hard waren als de haren van een boender. Hij huiverde ervan. Ze kwam met de thee terug maar bleef nors kijken. De laatste tijd had ze de gewoonte gehad hem over het nieuwste bezoek van de politie te vertellen, of over de speculaties van mensen die ze had ontmoet over het lot van Jacky Miller. Maar vanmorgen deed ze dat niet. Het bleef stil tussen hen tot ze hem, opkijkend van een kasboek dat ze aan het bestuderen was, opeens vroeg welke plannen hij had voor de komende Bank Holiday .

Jeremy was vergeten dat het maandag over een week zou zijn. Hij had geen plannen voor die dag, maar toen ze op zijn antwoord wachtte en weer een slokje thee nam, kwam hij op het idee om naar zijn moeder te gaan. In de hele bevolking van Groot-Brittannië, ja van de hele wereld, was er maar één persoon van wie Alexander Gibbons hield, en dat was Dorothy Margaret Gibbons. Het moest al weken geleden zijn dat hij haar voor het laatst had gezien. Niet dat hij nu last van zijn geweten kreeg, maar hij was toch wel verbaasd toen hij uitrekende dat hij sinds maart niet meer bij haar in Oxton was geweest.

‘Ik ga naar mijn moeder,’ zei hij.

‘O, ja, die woont ergens in de Midlands, nietwaar?’

‘In Market Hayborough,’ zei Jeremy. Dat was een leugen, maar geen grote leugen. Zijn moeder woonde in het aangrenzende graafschap Nottinghamshire. Laat haar maar denken dat Jeremy Quicks moeder ergens anders woonde. Ze zou er nooit achter komen. ‘En jij?’

‘Ik ga op die maandag altijd naar mijn zus en haar man. Die wonen niet ver weg, in Highgate.’

Er was niet veel meer te zeggen, of hij zou moeten informeren naar de vakantieplannen van Zeinab Sharif, Will Cobbett en zijn tante, Ludmila Gogol en Freddy Perfect, Morton Phibling, Rowley Woodhouse en meneer Khoury. Jeremy dronk zijn thee op, bedankte Inez en ging op weg naar Paddington Station, de Circle Line die hem naar Kensington High Street zou brengen.

Zijn eerste inschatting van Inez’ veranderde houding ten opzichte van hem was juist geweest. Niet dat ze hem van de dingen verdacht die hij had gedaan. Zoiets stond zo ver van haar af als maar kon, maar ze was er wel zeker van dat hij tegen haar had gelogen over Belinda en Belinda’s moeder. Ze was bang dat hij net zo’n fantast was als Zeinab, en veel erger dan Ludmila. Zeker, in het begin had ze vage romantische gevoelens voor hem gekoesterd. Ze had gedacht, en dacht nog steeds, dat hij hartelijker met haar omging dan met andere mensen, en ze herinnerde zich zijn belangstelling voor haar ongewone voornaam. Misschien had ze de tekenen verkeerd geïnterpreteerd. Hoe dan ook, ze had gedacht dat hij een eerlijk mens was en daarin was ze teleurgesteld.

Het was nergens voor nodig dat ze zichzelf verwijten ging maken. Ze bracht de kopjes naar de keuken, waste ze af en droeg daarna het boekenrek naar buiten. Ze hadden gisteren maar liefst vier boeken verkocht, een record? Ze hoopte dat de politie vandaag niet zou komen, ze had genoeg van die lui, van Zulueta’s arrogantie, van Crippens botheid.

Er kwam niemand, zelfs Zeinab niet. Inez zag Freddy op straat. Hij liep daar samen met die vriend van hem, Anwar Huppeldepup. Het was een vreemde combinatie. Ze twijfelde er niet aan dat het allemaal heel onschuldig was en dat Freddy de vaderrol speelde voor Anwar, die vijftien of zestien leek. Hoe hadden ze elkaar ontmoet en hoe was het tot vriendschap tussen hen gekomen? Ze behoorden natuurlijk allebei tot wat omslachtig een ‘etnische minderheid’ werd genoemd, maar in een stadswijk waar de meeste mensen ouders hadden die uit Azië, het Caribisch gebied of het Midden-Oosten waren gekomen, was dat eigenlijk niet genoeg om twee mensen bij elkaar te brengen. Zulke dingen waren vaak een mysterie.

Toen Zeinab om tien uur nog niet was komen opdagen, belde Inez naar haar mobiele nummer. Het was uitgezet. Ze wachtte een paar minuten. Toen herinnerde ze zich het adres dat Zeinab de politie had opgegeven en zocht ze de familie Sharif in het telefoonboek op. Een vrouw nam op. Inez nam terecht aan dat ze Zeinabs moeder was en vroeg waar haar dochter was.

Reem Sharif lag nog in bed. ‘Ze zeggen dat het een virus is,’ zei ze, haar mond vol chocolade met crème, nog over van Pasen.

‘U bedoelt dat ze ziek is en niet op haar werk komt?’

‘Zo is het. Ik ga later naar haar toe. Is dat alles?’

‘Misschien kunt u haar vragen Inez te bellen.’

‘Ja. Goedemorgen.’

Wat betekende dat: ‘Ik ga later naar haar toe?’ Waar dan? Was het mogelijk dat in de twee dagen sinds Zeinab tegen Crippen zei dat haar ouders in Minicom House woonden ze uit huis was gegaan en bij Rowley Woodhouse of Morton Phibling was ingetrokken? Inez dacht erover om Morton thuis in Eaton Place te bellen, tenminste als hij in het telefoonboek stond, maar op dat moment kwam hij net aanrijden in zijn limoenkleurige Peugeot met chauffeur. Omdat het zulk warm weer was – Inez had de buitendeur wijd open laten staan – droeg hij een wit pak met een zwart linnen overhemd, met open kraag, zodat je zijn kippenborst kon zien.

‘Waar is zij die mijn ziel bemint?’

‘Wist ik het maar, waarschijnlijk in bed met een virus,’ zei Inez, die met opzet een beetje laatdunkend over Zeinabs omstandigheden sprak. Ze was anders niet zo scherp, maar de gebeurtenissen van deze ochtend stelden haar humeur zwaar op de proef. Toch ging ze nog niet zover dat ze Morton aanraadde mevrouw Sharif te bellen.

‘Ze neemt vast wel weer contact op.’ En een beetje spijtig voegde hij eraan toe: ‘Ik had me erop verheugd met haar naar Knightsbridge te gaan voor het passen van haar trouwjapon.’

In míjn tijd, dacht Inez verontwaardigd, onder werktijd. ‘Nou, dat moet dan maar uitgesteld worden.’ Hij keek zo sip dat Inez medelijden met hem kreeg. ‘Haar ziekte is vast niets ernstigs,’ zei ze.

‘U bent erg aardig,’ zei Morton en waarschijnlijk voor het eerst in zijn leven zei hij: ‘Ik zal u niet langer ophouden.’

Toen de limoengroene auto wegreed, kwam Will Cobbett, die misschien ook een dag vrij nam, naar de zijdeur. Hij droeg iets wat in twee plastic zakken was verpakt. Het leek op een schop. Inez hoorde hem naar boven gaan. Het kon toch geen schop zijn, waar zou hij die voor nodig hebben? Hij wilde toch niet proberen in die keiharde klei van haar armzalige tuintje te gaan spitten? Misschien had Becky een tuin... Terwijl Inez zich begon af te vragen wat voor nut het had dat ze daar maar wat zat te peinzen, kwam er een potentiële klant. De klant kocht niets, maar de volgende deed een aanbetaling voor een grootvadersklok en zei dat hij hem later met een busje zou komen halen.

Freddy kwam terug zonder Anwar Ghosh. Zoals gewoonlijk wanneer hij rond deze tijd binnen kwam, begon hij zonder enige begroeting of inleiding te vertellen wat hij die ochtend had gedaan, vanaf het moment waarop hij wakker werd en de zon in de kamer zag schijnen en daardoor aan gelukkige tijden in Bridgetown, Barbados, werd herinnerd, tot aan het glas vruchtensap dat hij met Anwar in de Ranoush Juice had gedronken.

Toen zag hij het label met verkocht aan de grootvadersklok hangen. Hij maakte meteen het deurtje open om naar de pendule te kijken. ‘Waar is Zeinab?’ vroeg hij.

‘Toe, raak dat niet aan, Freddy. Ze is ziek thuis. Een soort virus.’

‘Lieve help. Dus je bent helemaal in je uppie?’

Inez kon het zien aankomen. Hulpeloos liet ze het komen.

‘Weet je wat, dan help ik je een handje. Ik neem gewoon haar plaats in.’ Hij zag haar blijkbaar ontzet kijken, maar gaf daar een verkeerde uitleg aan. ‘Maak je geen zorgen. Ik hoef er geen geld voor te hebben.’ Hij keek achterom voor het geval dat er spionnen van Sociale Zaken op het trottoir lagen, met hun oor bij de kier onder de deur. ‘Onder ons gezegd, mag ik ook niets betaald krijgen, want dan zou ik mijn uitkering kwijtraken.’ Hoopvol voegde hij eraan toe: ‘Tenzij jij en ik een manier bedenken om ze te slim af te zijn.’

‘Ik kan me heel goed in mijn eentje redden, Freddy,’ zei Inez zwakjes.

‘Nee, dat kun je niet.’

Zo’n woordenwisseling kon alleen maar ontaarden in een welles-nietesdiscussie, en Inez gaf toe. ‘Ik ga vlug even naar boven om het Ludo te vertellen,’ zei Freddy en hij sprak zijn woorden met zijn daden tegen door uiterst langzaam naar de binnendeur te slenteren en onderweg allerlei kleine voorwerpen te bekijken.

Omdat ze behoefte had aan frisse lucht, ging Inez een tijdje buiten in de zon staan. Meneer Khoury, die op hetzelfde idee was gekomen, stond er al. Hij rookte een grote sigaar die de geur van oosterse kruiden verspreidde. Tuberoos en nardus, dacht Inez hoestend, kardemom en koriander. Mortons manier van praten was aanstekelijk.

‘U ziet, mevrouw, dat het ooit witte busje terug is,’ zei meneer Khoury. ‘Het busje dat vuil is en vanwege een wetenschappelijk experiment niet mag worden schoongemaakt.’

Inmiddels was het zo vuil dat Inez niet zou hebben geweten dat het wit was als ze het niet eerder had gezien. ‘Van wie is het?’

Meneer Khoury haalde zijn schouders op en blies tuberoosdampen uit. ‘Hij heeft een PV, maar legt hij het bewijs daarvan achter zijn voorruit? Nee. Het is een rare man. Toen de parkeerwachter kwam, liet hij hem de vergunning zien en verscheurde de PB. Dat heb ik zelf gezien.’

Inez nam aan dat een PV een parkeervergunning en een PB een parkeerbekeuring was en zei dat de eigenaar blijkbaar gek was.

‘Veel, veel mensen zijn gek,’ zei meneer Khoury somber en hij wees. ‘Daar heb je er weer een.’

Weer een wit busje, bedoelde hij, niet weer een gek. De koper van de grootvadersklok was teruggekomen, een en al glimlach. Terwijl ze hem verwelkomde, hoopte Inez dat Freddy de pendule niet had beschadigd.

Will had geen vrije dag genomen maar ging laat naar zijn werk, want Keith had hem naar een materialenhandel gestuurd. Toen hij daar toch was, had hij een schop gekocht. Hij had hem mee naar huis genomen en was daarna lopend naar hun nieuwe klus in Kendal Street gegaan. Die avond zou hij beginnen met graven.

Natuurlijk stond de radio aan, Keiths onmisbare achtergrond bij het repareren en pleisteren van de muren, een dof gestamp en gebonk en soms een menselijke stem die een doodongelukkig of juist manisch gelukzalig gejengel uitstootte. Will hoorde het niet eens; hij was er helemaal aan gewend. Maar om twaalf uur hoorde hij wel het weerbericht en hij zette de radio harder. Niet alles wat werd gezegd, was begrijpelijk voor hem.

‘Bedoelt hij dat het hier gaat regenen?’ zei hij tegen Keith.

‘Weet ik veel. Het zuidoosten is hier, denk ik. Ze zeggen nooit Londen, hè? Ze hebben het over Norwich en Kent en Bristol en wat dan ook, maar ze noemen nooit de stad waar de meeste mensen wonen. Hij zegt dat het vanavond in het zuidoosten gaat regenen.’

‘Veel regen of niet veel?’

‘Waar wil je dat eigenlijk voor weten? Ga je naar iets opwindends?’

Will hoopte dat hij naar iets erg opwindends zou gaan, het opwindendste van zijn hele leven. Maar hij zou Keith niet vertellen waar hij heen ging of wat hij ging doen. Het moest voor iedereen een verrassing zijn. Hij gaf geen antwoord op de vraag, maar at zijn boterhammen in stilte op, en terwijl Keith zijn dagelijkse langdurige telefoongesprek met zijn vrouw voerde, ging hij verder met het schuren van deuren.

Zoals gewoonlijk gingen ze om vier uur naar huis. Omdat hij van die kant kwam, moest Will langs de etalage van Inez’ winkel lopen. Inez en Zeinab waren nergens te bekennen en Freddy Perfect zat, gekleed in een bruine stofjas, achter het bureau. Will vroeg zich niet af waarom hij daar zat; hij dacht er nauwelijks over na. Veel gedragingen van degenen die hij in gedachten nog steeds de ‘volwassenen’ noemde, waren een raadsel voor hem. Hij accepteerde die dingen zoals kinderen ze accepteren, zonder zich er druk om te maken.

Toen hij weer in zijn eigen domein was, zette hij thee en maakte een pakje citroencakes open. Eten, vooral zoete dingen, was een van de grote geneugten in zijn leven en eten in Becky’s gezelschap was het hoogste genot. Hoewel hij zich volwaardige voeding kon permitteren, wist hij dat hij dingen tekortkwam, maar als hij de schat vond, zou dat voorbij zijn. Momenteel kon hij geen Belgische bonbons of echte slagroomtaarten kopen (tenminste, niet elke dag), of hele kwarktaarten en geglazuurde aardbeientaarten zoals hij ze in de etalages van dure patisserieën zag liggen. Het kostte Will altijd moeite om langs die winkels te lopen zonder te blijven staan en zijn neus tegen de ruit te drukken. Als hij de schat had, zou hij dat niet hoeven doen. Dan zou hij naar binnen kunnen gaan om te kopen wat hij wilde hebben.

Niet álles zou opgaan aan Becky’s huis. Hij zag het nu als ‘Becky’s huis’. Er zou zoveel overblijven dat hij de dingen kon eten die hij lekker vond. Terwijl hij dat dacht en zorgvuldig zijn kopje en bord afwaste, ging de telefoon. Bijna niemand belde hem, behalve Becky. Als hij had gedacht dat het iemand anders kon zijn, zou hij angstig naar de telefoon zijn gelopen, maar hij dacht dat het Becky zou zijn, dat ze hem wilde vertellen op welke dag hij in het weekend kon komen, of zelfs op beide dagen, als hij erg veel geluk had. Hij nam op en zei: ‘Hallo, Becky.’

Een vrouwenstem zei: ‘Ik ben Becky niet, wie dat ook mag zijn. Ik ben Kim. Weet je nog wel?’

Hij wist het nog. Ze was Keiths zus. Ze was bij hem geweest toen hij voor het eerst over de schat hoorde. ‘Ja,’ zei hij.

‘Nou, ik dacht...’ Bijna ieder ander zou hebben gemerkt hoeveel moeite dit haar kostte en dat ze wel een beetje aanmoediging kon gebruiken. ‘Ik dacht... sorry, ik vind dit nogal moeilijk, maar zou je... nou, zou je mee willen naar een feestje waar ik heen ga? Ik bedoel, het is een vriendin van me, ze wordt 21 en ze zei dat ik iemand mocht meebrengen, en ik dacht, waarom niet jou? Het is zaterdagavond.’

‘Ik ben zaterdagavond bij Becky.’ Misschien was hij dat niet, misschien was hij zondag of zelfs vrijdag bij haar, maar als hij zou zeggen dat hij op zaterdag ergens heen ging, zou hij een veel te groot risico nemen. ‘Ik kan niet op zaterdag.’

Kim moest meteen aan haar kinderjaren denken. Hij klonk zoals haar vriendinnetje en buurmeisje had geklonken, jaren en jaren geleden, als ze zei dat ze niet buiten kon komen spelen. Wat was er toch met hem? ‘Een andere keer dan,’ zei ze en nu drong haar teleurstelling wel tot hem door.

‘Ik vind je echt aardig,’ zei Will oprecht, want hij kon horen dat hij haar had gekwetst. ‘Maar ik kan niet op zaterdag.’

Hij herinnerde zich die verschrikkelijke dag toen Becky hem helemaal niet had uitgenodigd, omdat hij op een zaterdag uit was geweest. Dat kon opnieuw gebeuren. Hij nam nogal bedroefd afscheid van Kim, want hij was haar dankbaar. Als zij het niet had voorgesteld, zou hij nooit naar de bioscoop zijn gegaan en had hij nooit gezien waar de schat lag. Bijna meteen nadat hij de hoorn op de haak had gelegd, ging de telefoon opnieuw. Ditmaal was het Monty. Hij vroeg of Will op een avond in de komende week een biertje met hem in de Monkey Puzzle wilde drinken.

‘Ik kan deze week niet,’ zei Will. ‘Ik heb het druk.’

‘Een andere keer dan,’ zei Monty, dezelfde woorden die Kim had gezegd. Ieder ander dan Will zou de opluchting in zijn stem hebben gehoord.

Toen Becky belde, ongeveer een uur later, was hij zijn nieuwe schop aan het bestuderen en keek hij door het raam naar de regen, die was begonnen te vallen.

‘Heb je zin om vrijdagavond te komen, Will?’

Hij ging liever niet op vrijdag, want dan kon hij niet erg lang blijven en was er geen middageten, maar hij zei ja, want hij wilde geen kans voorbij laten gaan. Toen vatte hij moed en zei: ‘Mag ik zondag ook komen?’

Het werd stil. Hij hoorde een lichte zucht en dacht meteen dat Becky wel erg moe moest zijn. ‘Ja, natuurlijk kun je dan komen.’

Dus dat was goed. Beter zelfs. Hij zou drie keer naar 6th Avenue kunnen gaan om de schat op te graven, als die diep begraven lag of als hij hem niet meteen kon vinden. Deze avond en woensdag- en donderdagavond. Dat betekende dat hij er Becky vrijdag alles over kon vertellen. Will liep naar het raam. Het regende nog.

Met dit weer kon hij niet beginnen. Hij en Keith hadden eens een buitenklus gedaan, iemands afvoerbuis uitgraven, maar toen het hard ging regenen, moesten ze stoppen. Waar je groef, ontstonden waterplassen, en de aarde veranderde in zo’n zware modder dat je er met je schop geen beweging in kon krijgen. Toch ging hij naar beneden om te kijken. Hij nam de schop mee, maakte de bewonersdeur open en stak zijn hand naar buiten om te voelen hoe hard het regende.

Dat alles werd gadegeslagen door Finlay Zulueta, die aan de overkant van Star Street in zijn auto zat. Hij zat daar in opdracht van Crippen. Crippen, een en al grijns en goedkeuring, had hem gezegd dat hij dit moest doen, met enige assistentie van Osnabrook. Hij had Will Cobbett de schop zien kopen en naar Kendal Street zien lopen. Toen hij Keiths busje daar zag staan, wist hij dat Cobbett daar niets illegaals ging doen. Maar met die schop had hij vast snode plannen. Keith Beatty had schoppen genoeg voor alles wat legaal was. En nu stond Cobbett daar buiten in de regen, met de schop in zijn hand. Vanavond kon hij trouwens niet veel met die schop doen, niet met die regen. Zulueta kon bijna niets meer door de ruiten van zijn auto zien; binnen waren ze beslagen en buiten liepen waterstraaltjes omlaag.

En Will zelf moest zich er tot zijn grote teleurstelling bij neerleggen dat het in de korte tijd dat hij in de deuropening had gestaan nog harder was gaan regenen. Het water kwam nu recht omlaag, als staafjes glas. Het sloeg tegen het wegdek en deed verwoede pogingen de goot te laten overstromen. Een voorbijrijdende auto liet het zo hoog opspatten dat hij vlug weer naar binnen ging. Hij zou niet vanavond beginnen met graven, maar morgen. Toen hij nog even naar buiten bleef kijken, zag hij Zulueta in zijn auto zitten, maar hij vond het niet bijzonder dat die daar zat. Will ging naar boven en begon het avondeten klaar te maken.

Het gebeurde niet vaak, maar het was zeker niet de eerste keer dat Jeremy Quick door de winkel ging toen hij thuiskwam van zijn werk. Hij was dat die avond niet van plan geweest, ook al niet omdat hij later was dan gewoonlijk, want hij had een uur langer doorgewerkt om de tijd in te halen die hij ‘s morgens had besteed aan het kopen van de oorringen. Maar Inez was nog in de winkel en de lampen waren nog aan. Jeremy ging naar binnen. Hij wist dat het verstandig zou zijn om weer bij haar in een goed blaadje te komen, maar hij had ook nog een ander doel. Misschien zou hij zijn weggebleven en zou hij de bewonersdeur hebben gebruikt als hij had geweten dat Freddy Perfect in de winkel was. Freddy was druk in de weer, en hij was niet eens bezig de voorwerpen te betasten of er met een plumeau overheen te gaan. Hij droeg een bruine stofjas, zoals ouderwetse ijzerhandelaren droegen.

Inez kon zich niet voorstellen waar die stofjas vandaan was gekomen. Had Freddy hem bij de hand gehouden voor het geval hij de kans kreeg om in de winkel te werken? Zou hij ook een uniform hebben als hem ergens een baan als portier werd aangeboden, of een jacquet voor als er een butler werd gevraagd? Ze was niet erg blij met Jeremy’s komst en zei tegen zichzelf dat hij niet hoefde te denken dat ze op dit uur thee voor hem zou zetten. Het liefst had ze in haar eentje naar Zulueta gekeken, die blijkbaar het huis in de gaten hield. Waarom? Als Zeinab nou niet zo dom was geweest om een vals adres op te geven...

‘Weet je, ik heb een baan, Jeremy,’ zei Freddy. ‘Ondermanager. Daar zit ik niet mee. Ik ben niet trots.’

Jeremy had er een hekel aan om bij zijn voornaam – of zijn alternatieve voornaam – genoemd te worden door uitschot als Freddy Perfect, maar hij zou zich niet belachelijk maken door dat te zeggen. ‘Je bent nog laat open.’

‘We zijn niet echt open,’ zei Inez, met een van die zuchten die ze net niet kon bedwingen. ‘Ik heb je minstens een halfuur geleden gevraagd het bordje naar gesloten te draaien, Freddy.’

‘Dat weet ik, Inez, maar we hadden hier net die twee leuke dames die het stolpje met de Big Ben in een sneeuwstorm en dat glazen vaasje hebben gekocht. In deze moeilijke tijden wil ik de klandizie niet wegjagen.’

De tijden waren nooit gemakkelijker geweest, maar Inez had geen zin om hem tegen te spreken. ‘Wil je het nu doen? En dan kun je beter... eh, naar boven gaan.’ Ze kon er nu niet meer aan toevoegen dat Ludmila zich zou afvragen waar hij bleef.

Jeremy, die inmiddels wanhopig zocht naar iets vriendelijks om te zeggen, bood aan een Crown Derby-bord te kopen. Het zou goed tot zijn recht komen aan de muur van zijn huiskamer. ‘Je hoeft het niet in te pakken.’

Terwijl Inez zich omdraaide om de bon uit te schrijven en Freddy met tegenzin naar de binnendeur slenterde, haalde hij de oorringen uit zijn achterzak en liet ze geluidloos op het groene laken van de sieradentafel vallen.