16

Alexander was in Oxford Street om cadeautjes te kopen voor zijn moeder. Hij had Jeremy in Star Street achtergelaten. Volgende week was ze jarig, maar hij kocht altijd dingen voor haar als hij naar haar toe ging. Het grote cadeau was een cd-speler en vijftig nieuwe cd’s met haar lievelingsmuziek. De cd-speler en de cd’s konden worden thuisbezorgd, want ze waren te zwaar voor hem om te dragen, tenzij hij de auto naar Paddington bracht. Op een vrije maandag, als de parkeervoorschriften niet golden, kon hij zijn auto nooit kwijt, maar tot nu toe was het hem gelukt zijn auto voor zijn huisgenoten verborgen te houden, en het leek hem verstandig om dat zo te houden. Toen hij het grote cadeau had gekocht, kocht hij nog een grote doos chocoladetruffels, een fles Krug-champagne, een groene orchidee in een aardewerken pot en een flesje Bulgari-parfum.

Als hij zich bezighield met zelfanalyse en probeerde na te gaan waarom Jeremy meisjes doodde, vond hij het in zekere zin wel grappig dat deskundigen zouden zeggen dat hij plaatsvervangend wraak nam op een moeder die hem had geïntimideerd en gedomineerd. Hij hield zielsveel van zijn moeder. Ze was waarschijnlijk de enige van wie hij ooit echt had gehouden. Het huwelijk van zijn ouders was goed geweest, maar ze hadden geen van tweeën een sterk karakter gehad. Als enig kind had hij het thuis voor het zeggen gehad sinds hij elf was en spectaculaire resultaten had behaald op een examen, waardoor hij een beurs kreeg voor een dure particuliere school. Ze hadden altijd al veel van hem gehouden, maar nu aanbaden ze hem. Als ze een ander soort zoon hadden gehad, zou zijn vaders overlijden bijna de ondergang van zijn moeder hebben betekend, maar ze bleef achter met dit modelkind, dit liefhebbende genie dat haar alle verantwoordelijkheid uit handen nam. Hij zorgde overal voor, en ook toen hij niet meer bij haar woonde, bleef hij alles voor haar regelen.

De tekortkomingen in zijn carrière en manier van leven – hij kon nauwelijks toegeven dat het tekortkomingen waren – hadden geen enkele afbreuk gedaan aan zijn goddelijke status. Ze kon betere excuses voor hem bedenken dan hijzelf, maar na afloop bracht ze de tekortkomingen of de excuses nooit ter sprake. Zijn succes in het bedrijfsleven en vooral met zijn eigen firma, leverde hem haar voortdurende aanmoedigingen en lofprijzingen op. Met zijn vrouw en zijn vriendin had ze niet kunnen opschieten, omdat ze natuurlijk niet goed genoeg voor hem waren, en nu vroeg ze nooit meer wanneer hij een gezin ging stichten.

Ze keek uit naar zijn bezoekjes en reageerde uitbundig op zijn cadeaus. Op die typische charmante manier van haar zei ze dat hij het echt niet had moeten doen, maar het cadeau (wat het ook was) was zo mooi dat ze blij was dat hij het had gedaan. En ze had de prettige gewoonte, die maar weinig mensen hebben, om tijdens zijn bezoek steeds weer naar de bloemen, de bonbons of het parfum te verwijzen met woorden als ‘Zijn ze niet mooi!’ en ‘Wat heb je toch een goede smaak!’ In zijn hele leven had ze hem maar twee keer toegesproken op een manier die hem niet aanstond. Toen ze een keer met liefde over zijn tienerjaren vertelde, sprak ze met een teder glimlachje over de beugel die hij, op latere leeftijd dan de meeste kinderen, had moeten dragen. Daardoor kwamen op een angstaanjagende manier, die veel verder ging dan de herinnering die zoveel mensen aan een beugel hadden, zijn schaamte, zijn afschuw van dat ding weer boven. Op strenge toon had hij haar verboden de beugel ooit weer ter sprake te brengen. Ze had een kleur gekregen en zich verontschuldigd. De beugel werd nooit meer genoemd.

Soms sprak ze over wat ze dacht dat zijn manier van leven was, het grote kantoor, de secretaresse, de party’s, recepties en theatervoorstellingen, de bezoeken aan zijn kleermaker, aan Ascot en (om de een of andere duistere reden) de Chelsea Flower Show. Hij moest daarom glimlachen als hij haar fantasieën met de huidige werkelijkheid vergeleek, met zijn zwerftochten door de straten van Londen, wachtend tot een vreselijk verlangen zich meester van hem maakte.

Als hij bij haar was, in haar gezellige huisje in een rustig straatje aan de rand van het dorp, en haar genoeglijk hoorde praten over dingen die er in haar eigen wereldje waren gebeurd, concentreerde hij zich meer op de meisjes die hij had gedood en de meisjes die hij nog zou doden dan wanneer hij niet bij haar was. Hoe kwam dat? Zijn moeder had zo’n afschuw van moord dat ze niet naar detectiveseries of documentaires over misdaad op televisie keek en ook geen detectiveromans in huis wilde hebben. En hoewel hij er altijd aan dacht wanneer hij bij haar was, sprak hij niet over datgene wat iedereen in het hele land dit weekend op zijn minst even ter sprake bracht: de spoorloze verdwijning van Jacky Miller. Zijn moeder werd al lijkbleek en begon te huiveren als hij alleen maar de naam van het meisje noemde. Waarom zou de herinnering aan die moord dan de hele tijd door zijn hoofd gaan? Waarom had hij haar en die andere meisjes vermoord? Wat had hij daaraan?

Misschien had hij hen gedood omdat ze als vrouw niet aan zijn moeder konden tippen. Maar zij was 68 en die meisjes waren allemaal jong geweest. En alle vrouwen hadden die tekortkoming, maar hij voelde geen enkele neiging om Inez Ferry te doden, of de buurvrouw op zijn andere adres, die hij wel had gezien maar nooit gesproken. Hij had een keer aan zijn moeder gevraagd of hij als klein kind ooit een kindermeisje had gehad, of een oppas als zijn ouders uit waren.

‘O, nee, schat,’ had ze geschokt geantwoord. ‘Ik zou je nooit bij iemand anders achterlaten. Ik zou niemand hebben vertrouwd. Je vader en ik gingen nooit ‘s avonds uit, tot je zestien was. Ik denk soms dat ik daarom nooit nog een baby heb gehad. Dan had ik naar een ziekenhuis moeten gaan, misschien wel dagenlang, en dan had er een vreemde op jou moeten passen.’

Met de pakjes, waarvan sommige een blauwe en zilverkleurige geschenkverpakking hadden, en de orchideepot die hij op zijn arm droeg, nam hij de bus naar Kensington High Street terug en liep naar het zuiden. Misschien was er een jonge verzorgster op zijn school geweest? Maar hij was een dagleerling geweest, zijn moeder zou nooit hebben goedgevonden dat hij intern werd. De jonge en aantrekkelijke moeder van een vriendje die hem niet had verleid maar uitgelachen? Hij kon zich de vriendjes die hij ooit had gehad nog duidelijk herinneren – het waren er niet veel geweest – en ze hadden allemaal vreselijk lelijke moeders gehad. Van een zo’n moeder herinnerde hij zich dat ze met gespreide voeten waggelde, als een eend, en een ander had een gezicht als Mao Tse-Toeng. Wat was er toch met hem gebeurd dat die koortsachtige, allesoverheersende en hartstochtelijke behoefte in hem opkwam zodra hij, in het donker en op een eenzame plaats, een geschikte jonge vrouw zag?

Hij zou niet eens kunnen zeggen wat zo’n vrouw geschikt maakte, hoe hij wíst dat zij de volgende zou zijn. Ze leken niet op elkaar. Gaynor Ray was klein en aantrekkelijk, met krullend rossig haar; Nicole Nimms was blond en erg slank; Rebecca Milsom had zulk donker haar dat het bijna zwart was; Caroline Dansk was ook donker, maar ze had een heel ander gezicht en was veel slanker, en Jacky Miller was aan de dikke kant, met lichtblond haar en een roze huid die altijd een beetje rood aanliep. Het enige wat ze met elkaar gemeen hadden, was dat ze jong waren en dat ze geen van allen Aziatisch of Afrikaans waren. Dat wilde nog niet zeggen dat een geschikte dat nooit zou zijn. Hij was geen racist, dacht hij nogal verbitterd, en hij lachte schor om zijn eigen grapje en feliciteerde zich met het feit dat hij zijn gevoel voor humor nog niet kwijt was.

Hij ging het huis in en liep meteen door naar de studeerkamer. Hij had er een hekel aan om op zaterdag te werken, maar daar viel niet aan te ontkomen, als hij maandag vrij wilde hebben. Waarschijnlijk zou hij hier de nacht van zondag op maandag blijven slapen, dan kon hij vroeg met de auto vertrekken. Maar het was moeilijk om te werken. Dat was het altijd, álles was moeilijk behalve dat ene, als hij aan de meisjes had gedacht, en vooral aan hun uiterlijk. Dat zou de reden zijn waarom hij steeds aan hen dacht als hij bij zijn moeder was en niets te doen had. Maar hij vroeg zich niet af waarom hij hen eigenlijk wilde doden. Niet waarom hij, als hij de volgende zag, het meisje dat het absoluut moest zijn, in een flits alleen nog maar een met adrenaline geladen machine was met maar één functie. Nee, niet helemaal een machine, want al die tijd was hij zich bewust van het bloed dat door zijn aderen stroomde, van het kloppen in zijn hoofd en het bulderen in zijn oren, van de tinteling op zijn huid, van opgedroogd speeksel, van een strak gevoel in zijn borst en een gesmoord gevoel in zijn keel. En dan werd zijn hele lichaam licht, zwevend maar beheerst, als dat van een danser.

Het was niet seksueel. Bij seks had hij nooit zulke allesoverheersende gevoelens. Trouwens, zijn gevoelens vlak voordat hij ging doden, waren niet alleen heviger maar ook anders. En als hij het deed, raakte hij alleen de huid van de hals aan, en als het moest ook de plaats waar zich het voorwerp bevond dat hij meenam. Alleen in het geval van Jacky Millers oorringen had hij echt de huid moeten aanraken, want Gaynor Ray had het zilveren kruisje tegen haar zijden hemd gedragen. De herinnering daaraan, vergelijkbaar met de gevoelens die een andere man heeft als hij rottend vlees aanraakt, zou hem altijd bijblijven...

Dus waarom doodde hij hen? Waarom moest hij hen doden? En waarom was die dwangneiging pas twee jaar geleden bij hem opgekomen? Ze trokken in optocht voor zijn ogen langs, gestalten die schimmig waren maar die hij zich toch allemaal herinnerde, alsof ze zijn minnaressen waren geweest. Er stond geen verwijt op hun gezicht te lezen, alleen een plagerige, ondeugende uitdrukking, alsof zij hadden gewonnen. In deze wedstrijd had hij gefaald en hadden zij getriomfeerd, omdat hij niet wist waarom. Plotseling woedend, liet hij zijn vuist neerkomen op het bureau, zodat de laptop een sprongetje maakte en de pennen ratelden in het potje.

Toen James kwam, keek Will naar een Britse film uit de jaren dertig. Becky, die steeds meer tegen het bezoek had opgezien, had haar best gedaan om hem op zijn minst van zender te laten veranderen, maar Will mocht op andere terreinen dan zijn tekortkomingen hebben, hij was erg handig met de afstandsbediening en zodra ze zich even had omgedraaid, keek hij weer naar het programma van zijn voorkeur. James bracht bloemen en een fles wijn mee en ze stelde hem en Will aan elkaar voor. Will stond op en gaf James een hand als een normaal persoon, maar natuurlijk nog steeds zonder te praten. Becky wilde erg graag dat ze goed met elkaar konden opschieten. Ze was trots op Wills uiterlijke verschijning, zeker in vergelijking met de vorige keer, het witte overhemd dat ze voor hem had gestreken, de blauwe das. Er mankeerde niets aan zijn uiterlijk en nu hij een aantal goede maaltijden had gehad en een paar nachten goed had geslapen, zag hij er bijzonder goed uit. Ze vroeg zich nog af of ze James over de politie moest vertellen, over hun verdenkingen en Wills hechtenis, maar welke andere reden kon ze geven voor het feit dat hij niet praatte en voortdurend bij haar thuis was?

‘Er komt straks rugby,’ zei James. ‘Vind je het erg als we hem op die zender zetten?’

Will keek moeilijk maar knikte. Ze schakelden over op een andere zender en hij probeerde dat niet ongedaan te maken. Ze zaten zwijgend te kijken, terwijl Becky thee zette. Ze had gehoopt dat ze met James kon praten terwijl Will zich op zijn film concentreerde, ze had zoveel uit te leggen, maar ze zag dat James zijn best deed om contact te leggen met haar neef en was daar blij om. De thee werd gedronken en de koekjes gegeten, in elk geval door Will, en er was al een uur verstreken toen James eindelijk de keuken in kwam, haar in zijn armen nam en haar dicht tegen zich aan hield.

Becky was gespannen en maakte zich met enige moeite van hem los. Als Will nu eens de keuken in kwam en zag dat ze elkaar omhelsden, wat zou hij dan doen? Zou hij het erg vinden? Tot aan die dag waarop hij op de stoep in slaap viel, had hij haar nog nooit met een man samen gezien.

‘Ik moet je nog meer over hem vertellen,’ zei ze. ‘Ik moet je nog meer over hem en mij vertellen, en uitleggen waarom hij hier is.’

‘Dat hoeft niet. In elk geval niet vandaag. Ik accepteer het volkomen.’

‘Toch wil ik er graag over praten,’ zei ze.

Ze begon met haar zus en Wills geboorte, maar toen ze bij het ongeluk was, kwam het er allemaal weer uit, haar gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel, zoals ze het noemde, haar schuldgevoel, zijn liefde voor haar en de nieuwste droevige gebeurtenis in zijn leven.

‘Wat deed hij eigenlijk in die tuin?’

‘Dat weet ik niet. Hij zal het zelf wel weten. Hij heeft waarschijnlijk wel een logische verklaring, ik bedoel, een verklaring die logisch is voor iemand van zijn geestelijke leeftijd. Maar eigenlijk doet het er niet toe, want hij kan niet praten.’

‘Hij heeft dat nooit gekund?’

‘Nee, zo is het niet. Hij heeft zijn spraakvermogen verloren toen hij bij de politie was. Ze hebben hem doodsbang gemaakt. Afschuwelijk, hè?’

‘Nou, inderdaad,’ zei James heel ernstig.

Hij pakte haar hand en hield hem in zijn beide handen. Zo trof Will hen aan toen hij de keuken in kwam. De rugbywedstrijd was voorbij en hij zocht gezelschap. Hij trof Becky aan met haar rug tegen het aanrecht, James die haar hand dicht bij zijn gezicht hield, en ze keken in elkaars ogen. Het onduidelijke gekreun dat Will voortbracht, was het eerste geluid dat Becky van hem hoorde sinds hij bij haar was komen logeren. Hij had wel vaker van zulke geluiden gemaakt, maar nooit zo expressief als nu. De blik die hij in zijn ogen had, had ze nooit eerder gezien en ze werd er helemaal koud van. Will keek niet ongelukkig of verbijsterd of gekwetst. Hij keek woedend.

‘Kom, dan gaan we naar de huiskamer,’ zei ze opgewekt. Maar wat moesten ze daar doen?

Will loste dat op. Hij zette de televisie aan, keek haar aan en klopte op het bankkussen naast dat waar hij zelf op zat. James ging in een fauteuil aan de andere kant van de kamer zitten. Een tekenfilm, erg felgekleurd, erg lawaaierig, knalde van het scherm, en dieren die in geen enkel tijdvak op de aarde hadden rondgelopen, groene en purperen dieren, schubbige en gehoornde en gevleugelde dieren, vielen in verwoede gevechten op elkaar aan. Will glimlachte. Gevechten van dieren die niet echt bestonden, maakten hem nooit van streek. Misschien waren ze zelfs voor hem te onecht. Het was vreemd, dacht Becky, toen ze zag dat hij James de rug had toegekeerd en voor driekwart naar haar toe zat gedraaid, dat ze wel bang was geweest dat hij onaanvaardbaar voor James zou zijn maar niet dat James hem niet zou aanstaan. Wanhopig liet ze zich in de kussens achteroverzakken. James had de krant gepakt, een pen op de tafel gevonden en ging het cryptogram oplossen.

Freddy en Ludmila kwamen die zaterdag rond het middaguur door de winkel, op weg naar hun weekendvakantie. Freddy droeg de twee enorme koffers die ze onmisbaar achtte voor twee overnachtingen in een Engelse badplaats. Ludmila zelf droeg haar hoedendoos en beautycase. Over haar lichtblauwe jurk van chiffon droeg ze een bontjas, chinchilla en zo te zien erg oud, met een oranje pashmina over de stukjes die door motten waren aangevreten. Allebei kusten ze Inez, iets wat ze nooit eerder hadden gedaan, alsof ze voor eeuwig weggingen in plaats van alleen voor het weekend. Zeinab, die door de binnendeur kwam, keek even naar hen en keerde hen toen de rug toe. Ze deed alsof ze de beschadigde grootvadersklok bestudeerde.

‘We zijn maandag eerder terug dan jij, Inez,’ zei Freddy, ‘dus je kunt erop rekenen dat ik het inbraakalarm uitzet. Twee-zes-vier-zeven is de code, hè?’

‘Waarom schreeuw je het niet over straat?’ zei Zeinab, die zich op dat moment omdraaide. ‘Waarom vertel je het niet door aan al het uitschot hier in de buurt? Geef ze dan ook maar de sleutel.’

‘Laat maar, Zeinab.’ Inez was bang dat het nog tot hevige ruzie zou komen voordat Freddy en Ludmila de deur uit gingen om de bus te halen, die vanaf Victoria Station vertrok. ‘Maar het is geen goed idee om die code openbaar te maken, Freddy.’

‘Dat zou ik nooit doen, Inez,’ zei Freddy braaf. ‘Nu ik erover nadenk, vraag ik me af of alle aanwezigen hier wel te vertrouwen zijn. Ik ben te goed van vertrouwen; dat is mijn probleem.’

‘En wat wil je daar nou weer mee zeggen?’ Zeinab kwam een paar stappen op hem af.

Het duurde even voordat Inez precies begreep wat hij met zijn opmerking had bedoeld. ‘Alsjeblieft, Zeinab,’ zei ze, en tegen Ludmila, die een sigaret had opgestoken: ‘Wegwezen, jullie twee. Ik weet niet hoe laat jullie bus vertrekt, maar jullie hebben vast geen tijd over. Straks missen jullie hem nog.’

Freddy maakte met een zwierig gebaar de deur open en pakte de koffers op. Ludmila draaide zich in de deuropening om voor nog één venijnige opmerking: ‘Jammer dat u niet met ons mee komt, mevrouw Sharif. U zou opa kunnen meenemen, in zijn rolstoel.’

Zeinab was van plan de zondag met Rowley Woodhouse en de maandag met Morton Phibling door te brengen. Zodra ze van Ludmila’s opmerking was hersteld, vertelde ze Inez daar alles over. Rowley had gewild dat ze die avond met hem mee ging naar Parijs en Morton had een weekend in Positano voorgesteld.

‘Ik heb in beide gevallen nee gezegd. Ik weet dat het ouderwets is, Inez, maar mijn maagdelijkheid is dierbaar voor mij en verrekte dierbaar voor mijn vader. Ze zouden geen respect meer voor me hebben als ik me aan hen gaf voordat we getrouwd zijn.’

Inez probeerde dat ouderwetse standpunt zo goed mogelijk te verwerken en zei: ‘Maar je gaat toch niet met hen trouwen?’

‘Beslist niet, maar dat weten zij toch niet? Rowley en ik gaan een dagje naar Brighton en Morton zegt dat hij met me de rivier op gaat met een luxeboot die hij voor de lunch en het diner heeft gehuurd.’

Inez herinnerde zich dat ze allebei die uitstapjes samen met Martin had gemaakt, alleen was het geen luxeboot geweest, al maakte dat niet uit. Vanavond zou ze naar Forsyth en de scarabee kijken, een van haar lievelingsafleveringen. Haar zus had alle Forsyth-video’s ook, wist ze toevallig, maar maandag zouden ze zijn weggestopt. Miriam was te tactvol om een van die video’s in Inez’ gezichtsveld te laten komen. Ze zuchtte – liet de zucht overgaan in een kuchje – niet om de herinneringen, zelfs niet om haar verlies, maar om alle misverstanden. Zelfs haar eigen zus, aardig, gevoelig, attent, had nooit begrepen dat ze juist aan Martin herinnerd wilde worden, dat ze hem wilde zien, over hem wilde praten, omdat hij anders misschien toch geleidelijk uit haar gedachten zou verdwijnen.

Zij en Jeremy Quick waren de hele zondag en ook de nacht daarop alleen in huis. Dat was nooit eerder gebeurd; het gaf haar een onbehaaglijk gevoel. Ze had nooit eerder beseft hoe geruststellend het was om Will Cobbett en Freddy en Ludmila tussen haar en hem te hebben, maar de laatste keer dat ze daarover nadacht had ze nog geen reden gehad om Jeremy te wantrouwen. Sommigen zouden zeggen dat ze zich onnodig druk maakte. Per slot van rekening had hij alleen maar een vriendin en haar moeder verzonnen, compleet met allerlei omstandigheden uit hun heden en verleden, en verder was hij teruggedeinsd toen ze haar hand op zijn arm legde. Meer niet. Eigenlijk stelde het niet veel voor. Had hij die vrouwen alleen maar verzonnen om onder haar uitnodigingen uit te komen? Evengoed, zei ze tegen zichzelf toen ze naar bed ging, vertelden normale mannen van in de veertig niet zulke verzinsels en praatten ze niet over hun fantasieën alsof ze echt waren. Als hij haar, een oppervlakkige kennis, zoiets vertelde, moest hij het ook aan andere mensen hebben verteld. En als hij Belinda en haar moeder verzonnen had, hoeveel van de rest van zijn leven was dan ook een verzonnen verhaal, een leugen?

Hij was accountant, zei hij, en hij ging met de metro vanaf Paddington naar zijn werk. Hij had een moeder; hij was nooit getrouwd geweest; hij bezat geen auto. Sommige van die dingen konden waar zijn en sommige niet; ze kon het niet nagaan. Ze zat rechtop in bed en kon zich niet concentreren op de pocket die ze aan het lezen was. Jeremy was daarboven – ze had hem een uur geleden van zijn avondwandeling horen thuiskomen – maar ze had hem verder niet gehoord. De naam die hij gebruikte, hoefde niet zijn echte naam te zijn. Voor het eerst vroeg ze zich af of ze enig belang moest hechten aan het feit dat terwijl Ludmila de huur per cheque betaalde en Wills huur door Becky op dezelfde manier werd betaald, Jeremy altijd contant betaalde, in biljetten van vijftien en twintig pond. Misschien deed hij dat om haar in staat te stellen de inkomsten achter te houden voor de belastingen – iets wat ze nooit had gedaan – maar aan de andere kant was het ook mogelijk dat hij op die manier betaalde omdat ‘Jeremy Quick’ niet de naam was waaronder hij zijn bankrekening had.

Ze had een onrustige nacht. Het idee dat hij niet sliep maar zo’n vijftien meter boven haar bed zat te wachten en te luisteren, hield haar uit de slaap. Natuurlijk wist ze heel goed dat nachtelijke angsten en waanideeën de volgende morgen meestal verdwijnen, maar die wetenschap had haar nog nooit gerustgesteld en kon dat nu ook niet. Gelukkig was het in deze tijd van het jaar maar enkele uren donker; om halfvijf werd het licht en sliep ze nog een beetje. Toen ze om acht uur koffie zette en twee aspirientjes nam, hoorde ze Jeremy naar beneden komen. Ze hoorde ook het zachte klikken van de voordeur, die hij zachtjes dichtdeed om haar niet wakker te maken.

Nooit eerder had ze door het raam naar een van haar huurders gekeken, maar ze keek nu met haar kop koffie in de hand naar Jeremy. Het was vreemd dat hij niet naar Paddington Station of Edgware Road ging maar Bridgnorth Street nam. Hij droeg zijn donkergroene colbertje en had een koffer in zijn hand, al had hij gezegd dat hij alleen maar een dagje naar zijn moeder ging. Omdat die in Leicestershire woonde, had Inez verwacht dat hij de Circle-lijn van de metro, of eventueel een taxi, naar King’s Cross Station zou nemen. Een taxi met zijn daklicht aan, een erg ongewone aanblik op dit vroege uur van een vrije dag, kwam door Bridgnorth Street naar hem toe, maar hij hield hem niet aan. Hij was blijkbaar van plan om naar King’s Cross te lopen, wat een heel eind was met die koffer, die zo te zien nogal zwaar was.

Inmiddels was Inez erg geïnteresseerd, maar ze zou geen steek verder komen, want straks zou hij het eind van Bridgnorth Street hebben bereikt. In plaats daarvan ging hij, net toen ze zich wilde omdraaien, linksaf Lyon Street in. Ging hij iemand afhalen? Een échte vriendin? Een vriendin die met hem meeging naar zijn moeder? Hij was uit het zicht verdwenen en nu zou ze het nooit weten. Maar ze bleef daar staan en nam teugjes van haar koffie, tot rust gebracht door de leegte en stilte van de vroege ochtend. De lucht was lichtblauw, met wolkjes, en de zon was zwak en ver weg. Een kat stak geluidloos de weg over en ging op zijn dunne achterpoten staan om de inhoud van een vuilnisbak te doorzoeken. De krantenjongen kwam met zijn kar vol kranten uit Bridgnorth Street, en op datzelfde moment kwam er een auto uit Bridgnorth Street die koers zette naar Edgware Road. Een andere auto reed achter hem aan. Die kwam van een andere kant en sloeg verderop Star Street in, dichter bij Norfolk Square, al reed hij langzaam in dezelfde richting. Achter het stuur zat Jeremy Quick.

Later zou Inez denken dat ze niet in een rechtszaal had kunnen zweren dat hij het was, maar toch wist ze dat. De man die achter het stuur zat, droeg een donkergroen jasje, en hij had Jeremy’s profiel en Jeremy’s sluike donkerblonde haar. Natuurlijk zou ze dat nooit ergens hoeven te zweren. Ze keek tot ook zijn auto de hoek van Edgware Road omsloeg en ging toen peinzend naar de keuken terug. Om elf uur was ze klaar om naar haar zus te gaan. Het grootste deel van de tussenliggende tijd, waarin ze een bad nam en zich aankleedde, had ze zich afgevraagd wat Jeremy in zijn schild voerde. Het was bijna begrijpelijk dat iemand die geen auto had er een verzon, maar andersom was het bijna ondenkbaar, en dan nog wel een dure Mercedes. En dan ook nog zeggen dat hij niet kon rijden?

Was Jeremy in de tuin geweest toen ze er niet was, en had hij, toen hij weer naar binnen ging, de sleutel niet anderhalve keer omgedraaid maar één keer? Hij had het ontkend, maar dat zei niets. Ze controleerde de achterdeur en de sleutel nog eens en zette het inbraakalarm aan. Terwijl het geluid ervan wegstierf, stak ze de straat over naar de auto, waarvan iedereen mocht weten dat ze hem bezat, en reed naar Highgate.